Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
(1700)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijV. Afdeeling.
| |||||||
[pagina 22]
| |||||||
huis. En in het geestelyke, Phil. II. 16. Voorhouwdende het woord des levens, my tot eenen roem tegen den dag Christi, dat ik niet te vergeefs en hebbe geloopen, nog te vergeefs gearbeid. Rom. IX. Soo ook wandelen: Psal. XV. 2. Die opregt wandelt en geregtigheid werkt. Psal. CXIX. 3. Ga naar margenoot+Om dan te begrypen, wat'er door dit loopen en wandelen te verstaan zy, sullen wy eerst aanwysen, wat'er in het gemeen in het loopen en wandelen is aan te merken. En daar na, wat wy in het bysonder in het loopen, en wat in het wandelen te beschouwen hebben. Ga naar margenoot+In het loopen en wandelen is dat gemeen, dat'er is I. iets, waar van daan men uitgaat. Soo gaat een sondaar in de bekeering uit de duisternis, uit de magt des Satans, uit de weereld, uit hem selfs: en dat geschied nog dagelyks in de vermeerdering der heiligmakinge. DeGa naar margenoot+ kerke des Nieuwen Testaments heeft eens uit te gaan gehad uit het Iodendom, uit het Heidendom, daar na uit het geestelyke Babel, en sig daar van af te scheiden, door afwyking van de leer en zeden, die in het Antichristendom bespeurd worden. Ga naar margenoot+II. Die loopt of wandelt heeft een terminus ad quem, een einde, waar na toe: en dat is God in Christo: daar loopt de regtveerdige henen. Spr. XVIII. 10. Het volk dat u niet kende, sal tot u loopen. Jes. LV. 5. Ia Gods volle gemeenschap in salige heerlykheid is het einde des geloofs, dat de geloovige sig hebben voorgesteld. Daar loopen, daar wandelen sy henen, derwaarts gaan hare pogingen en begeerten uit. Hare aangesigten zyn gewend, en sy spoeden sig henen naar Sion. Ga naar margenoot+III. En daar is een weg, langs welke sy wandelen en loopen. Dit is de weg van geloof en bekeering; den weg van Gods geboden. Psal. LXXXVI. 11. Leer my, Heere, uwen weg: ik sal in uwe waarheid wandelen. Psal. CXIX. 32. Als gy myn herte sult verwydet hebben, dan sal ik loopen den weg uwer geboden. Soo veele na desen regel wandelen, enz. Gal. VI. 16. Ga naar margenoot+IV. Die loopt en wandelt, beweegt sig langs dien weg tot dat einde. Dus doet ook een geloovige; en daar door word dan verstaan alle de werksaamheid des licchaams en der ziele, die hy doet, in het waarnemen van alles wat God gebied, dat hy heeft te verrigten ontrent God, sig selfs, en de schepselen, die boven, beneden en nevens hem zyn. Ga naar margenoot+Maar het loopen heeft die nadruk in het bysonder א. Dat het eenGa naar margenoot+ bysondere veerdigheid, inspanning van kragten, drift en vlugheid der geloovigen in hare werksaamheid te kennen geeft. Soo dat sy niet traag, maar vierig zyn van geeste in het beneerstigen. Dat sy standvastig, onbeweeglyk, altyd overvloedig zyn in het werk des Heeren, als die weten dat haren arbeid niet ydel is in den Heere. wantGa naar margenoot+ ב. Het loopen geschied bysonder in de loop-banen, daar aan het ein- | |||||||
[pagina 23]
| |||||||
de een prys is opgehangen; waar op in het Nieuwe Testament soo menigmaal gespeeld word. Zie 1 Cor. IX. 24, 26. Weet gylieden niet, dat die in de loop-bane loopen, alle wel loopen, maar dat een den prys ontfangt? loopt alsoo dat gy die meugt verkrygen. Ende een yegelyk die om prys stryt, onthouwd hem in alles. Dese dan doen wel dit, op dat sy een verderflyke kroone souwden ontfangen, maar wy, een onverderflyke. Ik loope dan alsoo, niet als op het onseker: ik kampe alsoo, niet als de lugt slaande. En Hebr. XII. 1. Daarom dan ook, alsoo wy soo groot een wolke der getuigen rondom ons hebben liggende, laat ons afleggen alle last, ende de sonde die ons ligtelyk omringt, ende laat ons met lydsaamheid loopen de loop-bane, die ons voorgesteld is. Dogh het wandelen heeft in het bysonder die nadruk, A. Dat hetGa naar margenoot+ te kennen geeft het vermaak, genoegen en blydschap, die de geloovige vinden in het uitwerken van hare saligheid. Want wandelen geschied met vermaak en uitspanning. Soo leest men van een blydschap des herten, gelyk van iemand die met pypen wandelt. Jes. XXX. 29. Van het wandelen in het ligt van Gods aangesigt, waar mede gepaard gaat, Sig den gantschen dag te verheugen in synen name. Psal. LXXXIX. 16, 17. Dit noemt David, In de ruimte te wandelen dat is, met een verwydert herte. Psal. CXIX 45. Ik ben vrolyker in den weg uwer getuigenissen, als over allen rykdom. Ps. CXIX. 14. B. Het wandelen geschied doorgaans met iemand anders in geselschap.Ga naar margenoot+ Hoe sullen twee te samen wandelen, indiense niet te samen gekomen zyn? Amos III. 3. Soo wandelen de geloovige met God, gelyk Henoch deed, Gen. V. 24. God is by en met haar op den weg, dien sy bewandelen; met hem wandelen sy in heilige gemeensaamheid en in ondervinding van zyn vaderlyke leidinge. Psal. XXV. 14. Ia sy wandelen ook met malkanderen: Die wy te samen in soetigheid heimelyk raadpleegden, die wy in geselschap wandelden ten huise Gods. Ps. LV. Het is een en het selfde einde, dat sig de geloovige hebben voorgesteld; een weg, diese bewandelen; sy zyn eensgesint onder elkander, sy helpen de een den ander, en zyn, of moeten ten minsten zyn, elkander tot vernoeging en blydschap. Dit loopen en wandelen nu, segt de Profeet, sullen sy doen en niet moede, nog mat worden. Wanneer een mensch lang loopt of wandelt,Ga naar margenoot+ word hy vermoeid en afgemat; het welk geschied, om dat door die beweging syn levens-geesten verspilt worden, en hy alsoo niet langer in staat is om syne leden te bewegen, maar ruste soekt. Dogh na dat het temperament van den mensch sterk of swak is, word hy ligt of niet ligt vermoeid. Hier word het op een geestelyke wyse verstaan: datse soo veel kragt en invloed van Gods Geest souwden deelagtig worden dat wy in het werk Gods en in het uitwerken harer saligheid, en in alles, het geen sy tot haar en hares naastens bevordering en tot voortsetting van Iesus koningryk te doen hadden, souwden werk- | |||||||
[pagina 24]
| |||||||
saam zyn, seer standvastig, sonder ophouwden, sonder het sig te laten verdrieten, sonder afgemat en door de swaarheid van het werk afgeschrikt te worden. Neen, sy souwden geduurig nieuwen invloed van kragten krygen, om met volstandigheid en lust te loopen de loop-bane die haar was voorgesteld, en het werk te verrigten, dat sy te doen hadden. Dus wierd eens de eerste Christen-kerk geroemd: Ik weet uwe werken, ende uwen arbeid, en uwe lydsaamheid; ende gy hebt verdragen, ende gy hebt gedult: ende gy hebt om mynes naams wille gearbeid, ende en zyt niet moede geworden. Openb. II. 2, 3. Sulken onvermoeiden looper was Paulus. Een ding doe ik, vergetende het gene agter is, en strekkende my tot het gene voren is, jage ik naar het wit tot den prys der roepinge Gods, die van boven is in Christo Jesu. Phil. III. 14. Wat wonder, want die op desen weg wandelen, en in dese loop-bane loopen, worden gesterkt door den genen, die den moeden kragt geeft en vermenigvuldigd sterkte den gene die al geen kragten mogt hebben. Zie Psal. XVIII 33, 34. Het is God die my met kragt omgordet; ende hy heeft mynen weg volkomen gemaakt. Hy maakt myne voeten als der hinden, ende hy stelt my op myne hoogten. Ga naar margenoot+Het gene wy dus van het loopen sonder moede, en wandelen sonder mat worden verklaard hebben met betrekking op ieder geloovige, is ook ligt over te brengen op de Christen-kerk. Zie het gene boven reeds gesegd is van de voorige deelen des textes. Ga naar margenoot+Wil iemand gediend wesen van gelyk-luidige profetien, waar in diergelyke beloften gedaan worden aan de kerk des Nieuwen Testaments, als in dese plaats van Iesaias; het getal der selver souw oneindig zyn. zie maar dese weinige uit vele na.
|
|