Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
(1700)–Johannes d' Outrein– Auteursrechtvrij
[pagina 18]
| |||||||||||||||
IV. Afdeeling.
|
a. | Dat de Arenden groote vleugelen hebben. Soo hebben ook de geloovige sekere vleugelen, waar op sy, als het ware, gesegd worden te vliegen en sig van de aarde te verheffen. Als sulke vleugelen konnenwe aanmerken |
I. | Het werksame saligmakende geloof. |
II. | De hemelsche begeerten. |
III. | Geestelyke meditatien. |
IV. | Kragtige gebeden en dankseggingen. Hoe sig de geloovige door die alle van de aarde hemelwaarts verheffen, is lig te bevroeden. Zie onse inleiding uit Psal. LXVIII. 14.Ga naar margenoot+ |
Of wil men dit brengen tot twee hoofden, als in over-een-komste van de twee vleugelen eenes Arends, soo souwdenwe seggen, dat deselve zyn.
I. | Het geestelyk verstand der geloovige, het welk sig werksaam vertoont en oefent in meditatien, in het ondersoek van Gods woord en waarheid, en van de goddelyke en bovenhemelsche waarheden en saken. |
II. | De wille, die sig werksaam vertoont in de oefening van verscheide hemels-gesinde betragtingen, als mede in gebeden en begeerten tot God. Ofte, in geloove, liefde en hope, de drie hoofd-deugden van het Christendom. |
Wy willen hier tusschen beiden hebben aangemerkt, dat sommige Heidensche wysgeeren, ook wel aan de ziel plegen vleugelen toe te schryven, bestaande in een verheffinge der ziele tot de boven-hemelsche dingen. Dus segt de Geleerde Stellingfleet, dat sy leeraarden, dat den menschGa naar margenoot+ door de neiging van syn wil ten kwade, ‘verlooren heeft de waare πτεροῤῥυησις, dat is, de vleugelen der ziele, waar mede sy opsteigerde na den hemel, en dat de ziel beneden sig selfs gesonken is in een ontaarde en afvallige staat, waar uit het onmogelyk is herstelt te worden’ sonder een ongemeen godlyke gunst. Hoedanigen gunst hier den geloovigen word toegesegd. Hy heeft een spreuk uit Hierokles:Ga naar margenoot+ ‘Daarom gelyk wy door den afval van God en de verwerping van de vleugelen der ziele, waar mede wy konden opgeheven worden boven dese weereld, gevallen zyn in de plaatse der sterflykheid, die omcingelt is door vele kwalen; Soo is 't dat wy door het wegwerpen der vleeslyke genegentheden, en door aanwas der deugden, die als nieuwe vederen der ziele zyn, opklimmen tot de plaatse van het suivere’ volmaakte goed, en tot de genieting van een godlyk leven. Dit is een druive van distelen, en honig, die uit den muil van een leeuw niet onsmakelyk is; immers die seer wel dient tot opheldering van dese plaats. Doch wy gaan voort.
b | Met dese vleugelen nu vliegen de geloovigeGa naar margenoot+ |
א | Seer snel, wakker en veerdig. Met hare meditatien synseGa naar margenoot+ in een oogenblik ontrent verscheide plaatsen, voorwerpen en waarheden besig. Haar geloove is levendig, wakker en sterk. Haare begeerte vierig en ingespannen. Haar gebeden yverig en ernstig, kragtig, doordringende. met een woord, sy zyn niet traag, (immers als het wel met haar gesteld is,) in het beneerstigen, maar vierig van geeste. |
ב | Een Arend vliegt seer hoog: Waar van daan het spreekwoord:Ga naar margenoot+ Aquila in nubibus. Een Arend in de wolken. Horatius mogt eens van een deugdsaam man seggen: |
Maar het is wel seker waaragtig van de geloovige, dat sy niet soeken de dingen die op de aarde, maar die boven zyn. Oog om hoog, de ziel na boven! Sursum Corda, Om hoog de herten! dat is de sinspreuk van de geloovige. Derwaarts wenden sy geern hare meditatien, daar gaat haar geloof heen, want het voorwerp des geloofs en het einde desselfs is in den hemel; daar gaat hare hope heen, want die werpense als een anker agter het binnenste voorhangsel. Derwaarts gaan hare pogingen en begeertens: want daar is haren schat en diensvolgens ook haar herte. Ia in alle haren wandel hebbense haare aangesigten na dat hemelsche Sion gewendet, sy wandelen den weg, die den verstandigen na boven leid, en dat met verlating, veragting en versmading van al wat beneden is, als haare agting, begeerte, liefde en betragtinge niet weerdig. Moetense al eens uit noodsakelykheid sig op de aarde onthouwden en ontrent het aardsche besig zyn, dat is haar element niet; als sy sulx berigt hebben, dan begevense sig weder in de hoogte.
En gelyk Salomo iets wonderlyks en onbegrypelyks aanmerkte in de weg eenes Arends naar den hemel. Spr. XXX. 19. soo is het waarlyk boven-natuurlyk, het gene in desen den geloovigen eigen is. De natuurlyke mensch begrypt het niet. Ia het is voor elk een tot verbaastheid, hoe een geloovige ziel, selfs terwylse nog gehegt is aan dit licchaam, sig soo van de aarde kan opbeuren en betragten van de hemelsche dingen.
Ga naar margenoot+ג | De vlugt van den Arend verwekt een geluit, dat voor de draken vervaarlyk is en deselve een schrik aanjaagd. Soo ook het geloove, en de hemelsgesinden wandel der kinderen Gods (hoe weinig sy het daar op toeleggen, om eclat te maken van het gene sy doen) konnen niet verborgen blyven: sy laten sig hooren en worden, selfs tegen haren toeleg, bekend. Is'er een hand vol koorn in het land, de vrugt daar van sal ruisschen als de Libanon. Psal. III. 16. En niets is'er, daar de Satan en |
syn saad meer afkeerig van is, en dat sy minder dragen konnen, als dat de geloovige ernstig werksaam zyn in het oefenen van haar geloof, liefde en hemelsche betragtingen en wandel. | |
ר. | Eindelyk is ook in de vlugt der Arenden aan te merken, datGa naar margenoot+ sy seer volstandig, onophouwdelyk, en verre en lang vliegen sonder vermoeid te worden. Ziet het gene wy in de volgende verhandeling daar van seggen sullen. Hier op schynt het my toe dat ook in onse plaats word gespeeld: wanneer'er gesegd zynde: Die Jehova verwagten, sullen de kragten vernieuwen, sy sullen opvaren met vleugelen als de Arenden: terstond daar word by gevoegd: Sy sullen loopen ende niet moede worden, wandelen ende niet mat worden. 't Welk in de volgende afdeeling sal verhandeld worden. |
ה. | Is de vlugt der Arenden regt uit; seker de geloovige beminnenGa naar margenoot+ de kromme wegen van de werkers der ongeregtigheid niet. Psal. CXXV. 5. Een dobbelhertig man mag krom en ongestadig zyn in syne wegen. Jac. 1.8. Maar wat de geloovige belangt, sy gaan regt door zee. Wetende dat die in syn opregtigheid wandelt, seker wandelt. Haar geloove, meditatien, begeerten en hope gaan regt uit tot haren beminden. Hoogl. VII. 9. en tot alles wat een voorwerp van deselve mogte zyn. |
- margenoot+
- B. Sy sullen opvaren met vleugelen als de Arenden.
- margenoot+
- Hoe Bochart dit opneemt.
- margenoot+
- Onse oversetting verdedigd.
- margenoot+
- Ten minsten word hier op de vlugt der Arenden geoogt.
- margenoot+
- Welke de vleugelen der geloovige zyn.
- margenoot+
- Honigraat pag. 66.
- margenoot+
- Heilige Oorspr. pag. 422.
- margenoot+
- pag. 424.
- margenoot+
- Daar mede vliegen sy
- margenoot+
- I. Snel.
- margenoot+
- II. Hoog.
- margenoot+
- III. Luidruftig.
- margenoot+
- IV. Onvermoeid.
- margenoot+
- V. Regt uit.