| |
| |
| |
Ga naar margenoot+Overeenstemming van de VII. dagen der Scheppinge met de tyden voor, onder en na de wet.
Schepping. | Voor de Wet. |
I. De tyd voor den dag, of voor het ligt. | I. De tyd voor de openbaring van het genaden testament. Gen. iii. |
| |
De eerste dag.
| |
II. Den Hemel. | II. Den staat der regtheid. |
| |
Den derden hemel is wel volmaakt geschapen. Maar de benedenste Hemelen te weten, het firmament en uitspansel moesten nog volmaakt en verciert worden. | Dog die veranderlyk was, zynde de mensch valbaar. |
| |
III. De aarde woest en ledig. | III. De staat van den val des menschen. |
| |
IV. Duisternisse. | IV. De natuurlyke blindheid onser Voorouwderen in hunne onherborene staat. |
| |
V. De Geest Gods sweefde op de wateren. | V. De Geest Gods daagt, beschuldigt, overtuigt onse voorouwders: waar in als een voorbereiding was tot de verdere volmaking van den mensch. |
| |
VI. Het Ligt
Geschenen uit de duisternis 2 Cor. iv. 6. | VI. Het eerste Euangelium. Gen. iii. 15. |
| |
VII. Strax deed sig op het onderscheid tusschen ligt en duisternis. | VII. Het onderscheid tussen het saad der vrouwen en der slange. In Habel en Kain. |
| |
| |
Ouwde Testament. | Nieuwe Testament.Ga naar margenoot+ |
I. De tyd voor de verlossing der Israëliten uit Egypten en hunne invoering in het land Canaan. | I. De tyd, eer Christus sig door syne prediking en wonderwerken heeft bewesen het ligt der weereld te zyn. |
| |
De eerste dag.
II. Het enkele testament der genade. | II. Het Testament der genade. |
Dog daar was een nog niet volmaakte conscientie; en alles, wat tot het genaden testament behoorde, was niet in die klaarheid open gelegt, als wel onder het Nieuwe Testament. | Dog nog bedekt door de duisternissen der schaduwen. |
III. De uitstaande schuld. | III. De nog uitstaande schuld tot Christi volmaking door lyden toe. |
IV. De algemeene blindheid der Israëliten in Egypten. Ezech. xx. | IV. De blindheid der Joden onder het Jok en de duisternis der schaduwen. |
V. De geest Gods bereid de Israëliten op verscheidene wysen tot den uitgang uit Egypten, door verdrukkingen, wonderwerken enz. | V. De Geest Gods bereid de Heidenen op verscheide wysen tot hunne bekeering, door de algemeene vrede, het gerugt van Jesus wonderwerken enz. |
VI. Israël word door de uitleiding uit Egypten (waar door God met syn naam IHVH hen is bekend geworden. Exod. vi. 1. 3.) versekert van de erfenis van Canaan. | VI. Christus, het ligt der weereld, met zyn ligt Judea bestralende, heeft voor Israël verworven de vryheid ende de erfenis van het Nieuwe Testament. |
VII. Het onderscheid tussen de Israëliten en de Egyptenaren. Als mede tussen geloovige en ongeloovige Israëliten. | VII. Het onderscheid tusschen de kinderen des ligts ende der duisternis. |
| |
| |
Ga naar margenoot+Schepping. | Voor de Wet. |
VIII. De Nagt. | VIII. De Broedermoord van Kain, in wien de geheele hoope der Kerk scheen gelegen te zyn. Gen. iv. 2. |
| |
De tweede dag.
I. De morgen of Dageraad. | I. God, als Rigter en wreker, ondersoekt naar het bloed van Abel, het welk tot hem roept. Gen. iv. |
| |
II. Tot nog toe is'er een dikke lugt, die het aardryk bedekt. | II. Tot nog toe is Kain in de familie van Adam tot het jaar der weereld 129. Indien men, gelyk waarschynlyk is, stelt, dat Seth in het volgende Jaar geboren is. |
| |
III. Het uitspansel (zynde eenigsins een suivering van de lugt) makende onderscheid tusschen bovenste en benedenste wateren. | III. De suivering der Kerk door het senden van Kain (en waarschynlyk ook van de Kainiten) in ballingschap van het aangesigte Gods, door den uitgestrekten arm van God. |
| |
IV. Het uitspansel word genaamd de Hemel (een Sinnebeeld van de Kerk.) | IV. De Kerk is geweest onder de Sethiten. |
| |
V. De verdere voltoojing van de aarde. Het drooge vertoont sig. met afscheiding van de Zeen (een Sinnebeeld van de gene die van het verbond vervreemd zyn, gelyk de | V. De verdere hervorming van de Kerk. Ten tyde van Enosch heeft sig de Kerk vertoond, gescheiden van de gene die niet genoemd waren naar |
| |
| |
Ouwde Testament. | Nieuwe Testament.Ga naar margenoot+ |
VIII. De Israëliten (in welke de hope der Kerk scheen gelegen te zyn) ongeloovig zynde murmureerende tegen Moses in Egypten. | VIII. Christus en syne discipulen worden versmaad. Christus lyd en sterft. De Joden, moordenaars van Christus (daar sy de eerste hadden moeten zyn) wederstaan het Euangelium en vervolgen de Christenen. |
| |
De tweede dag.
I. God, als Rigter en wreker ondersoekt naar de verdrukkingen Israëls in Egypten, en hoort hun geween. | I. God ondersoekt naar de verdrukkingen der Christenen door de valsch-genaamde kinderen. Deut. xxxii. 5. Hy vraagt naar syne schapen om die te bevryden van onder de verkeerde Herders. Ezech. xxxiv. 11, 12. en dat wel door op te staan uit den dooden, op te varen ten hemel en door het senden van den H. Geest. |
II. Tot nog toe zyn de Israëliten onder de Egyptenaren. | II. Tot nog toe zyn de Christenen vermengt onder de Joden, en vele leven nog op syn Joodsch. |
III. De suivering der Kerke door de uitleiding van Israël uit Egypten door den uitgestreken arm van God. | III. De suivering der Kerke door de prediking van het Euangelium onder de Heidenen, waardoor de Kerk uit de dienstbaarheid is uitgeleid door den uitgestrekten arm van God.
NB. De dingen die in den hemel des uitspansels zyn, komen Sinnebeeldig voor Ezech. 1. Psal. cxi. viii. 2. |
IV. De Kerk is geweest onder het volk Israëls. | IV. De Kerk is geweest onder de Christenen. |
V. De verdere hervorming van de Kerk | De verdere hervorming van de Kerk. |
De Israëlitische Kerk, afgescheiden van de Egyptenaren en andere volkeren, is Gode een eigen | De Christenkerk, afgescheiden van de Joden en Heidenen, door de vervolgingen der Joden en den |
| |
| |
Ga naar margenoot+Schepping. | Voor de Wet |
aarde een Sinnebeeld is van de Kerk. | Jehova. Gen. iv. 26. |
| |
VI. Die scheiding is gemaakt door uitterlyk geweld, door de stemme des donders Psal. civ. want דקיע beteikent eigentlyk iets dat door uitterlyke kragt word uitgespannen. | VI. Daar is een scheuring opgekomen door het geweld der gener die de saligheid van Jehova versmaadden; waar van Gen. iii. 15. en daar door is het geschied dat sommige sig hebben benoemd naar Jehova. Gen iv. 26. |
VII. God noemde het drooge aarde. En de vergaderingen der wateren noemde hy zeen. | VII. Naar den wille Gods is het onderscheid tusschen de kinderen Gods ende der menschen gebleven. |
VIII. De Nagt. | VIII. 't Is nagt geweest in de rampen der Sethiten, waarom Seths Soon Enosch genoemd is; wanneer Hanoch de Soon van Kain een aardsche Stad naar zynen naam genoemd heeft. |
| |
De derde dag.
I. De dageraad of morgen. | I. In Kenan, dat is, een besitter, te weten, van de belofte, wiens Soon is Mahaleel, een die God pryst. |
II. De aarde brengt דשא (nieuwe uitspruitsels) grasscheutkens voort. | II. De Kerk groent door uitspruitsels der gener die nieuwelyx gelooven. Dit word niet duisterlyk besloten uit Gen. iv. 26. en v. 12. enz. Want het is niet te denken dat de vrome Sethiten en insonderheid Enoch, die een Profeet was, en met God |
| |
| |
Ouwde Testament. | Nieuwe Testament.Ga naar margenoot+ |
volk geweest (Exod. iv. 22, 23. Amos iii.2.) zynde met God getreden in een verbond.
NB. Dat de Wet der geboden in insettingen de Israëliten van de Heidenen, ja ook de ware geloovige van de letterknegten afscheidde. | ondergang van Jerusalem. |
VI. De hardnekkige en gedurige murmureeringen en voornamelyk de kalverdienst, hebben God als met geweld gedrongen om het Jok der dienstbaarheid op Israël te leggen. | VI. De vervolging der Joden en hunne onbesonnen drift ontrent den tyd van de verwoestinge van Jerusalem en voornamelyk de verwoestinge selfs en de omkeering van den stoel van Moses, heeft aan de eene zyde de Christenen, en aan de andere zyde de Judaizeerende, tot de Christelyke vryheid doen overgaan. |
VII. Naar den wille Gods is gebleven het onderscheid tusschen de Israëliten en de Heidenen. | VII. Naar den wille Gods is het onderscheid gebleven tusschen de Christenen en ongeloovige. |
VIII. 't Was nagt in de verscheide rampen, den Israëliten in de woestyne overgekomen om hunner sonden wille. | VIII. 't Was nagt in de vervolgingen van de Romeinen, die de Kerk om hare sonden zyn overgekomen, gelyk Cyprianus getuigd van de vervolging van synen tyd en Eusebius van Diocletiaans vervolging. |
| |
De derde dag.
| |
I In Josua, die van God uitverkoren is om Israël te leiden in het land Canaan; ende in de inneming van twee landschappen, te weten, van Sihon en Og. | I. In de Regeering van Constantius Chlorus, dien arend met twee vleugelen. |
II. De Israëlitische Kerk (na dat die gestorven waren, welke in de woestyne gesondigt hadden) is als een nieuw uitspruitsel gegroeit, soo in de woestyne, als in Canaan. | II. Het getal der belyders word wonderlyk vermenigvuldigd ten tyde van Constantius Chlorus; bysonder ten tyde van Constantyn de Groote; wanneer het Roomse Ryk den Christelyken naam heeft aangenomen. Verg. Psal. cx. 2. |
| |
| |
Ga naar margenoot+Schepping. | Voor de Wet. |
| wandelde, te vergeefs gearbeid hebben. |
III. עשב Saad saajende kruid. | III. De Kerk brengt voor Sethiten van verscheide genaden-gaven (Zie Gen. v. En de beteikenis der eigene namen.) |
IV. עץ Geboomte (Een sinnebeeld van Regeerders.) | IV. De vrome Huisvaders onder de Sethiten. (De Arabiers hebben een overlevering, dat Kainan syn volk met een goede en loflyke regeering bestiert heeft. Heideg. Hist. Patr. l. I. c. vi. §. 30. ex Elmacino.) |
V. רשא עשב Wilde kruiden, onder welke ook vergifige. | V. Die onder de Sethiten afweken van Jehova, het zy gemeene menschen, of die over andere gesteld waren. (Want dat'er ook sulke onder de Sethiten niet ontbraken, is te besluiten uit het verderf, dat allenskens is ingeslopen. Zie Gen vi. 1. |
VI. Op desen dag is ook het Paradys geschapen. | VI. Zynde een voorbeeld van den gelukkigen staat, waar in Enoch is overgebragt. |
VII. De Nagt. | VII. In het volle verderf der Sethiten en de opentlyke versmading van God. |
| Dit verderf is voortgeset door de ongelyke huwelyken van Gods Sonen met de Dogteren der menschen. Gen. vi. 2.
NB. Dat de derde soon van Kain genoemd is Mechujaël, 't welk kan te seggen zyn, een die God uitdelgt, of die van God word uitgedelgt. Wiens Soon was Methusaël, die de dood soekt (te weten, de Geestelyke) de Vader van den Godloosen Lamech. |
| |
| |
Ouwde Testament. | Nieuwe Testament.Ga naar margenoot+ |
III. De Kerke Israëls heeft Israëliten van verscheidene gaven. | III. De Christenkerk heeft leden van verscheide genaden en gaven. |
IV. De ouwdsten en Oversten Israëls. | IV. De Christen-Vorsten. |
V. Godloose Israëliten, soo Oversten, als van het gemeene volk. | V. Godloose en onopregte Christenen, soo Overste, als Gemeene. |
VI. Het land Canaan, als een paradys, vloejende van melk en honig, welk de Israëliten te deser tyd geërft hebben, is ook een voorbeeld van de hemelsche erfenis; en volgens sommiger gevoelen, selfs eertyds de plaats van het aardsche paradys. | VI. De Kerke vertoonde sig met de bekeering des Roomschen ryks als een paradys. Hoogl. iv: 12, 16. v: 1. En die overwinninge is een onderpand geweest van een volkomener zegepraal, die de Kerk eens sal genieten in 't hemelsche paradys. |
VII. Een nagt, na de tyden van Josua ende der ouwdsten. Zie de Hist. der Rigteren. | VII. Een nagt, in de oprigting van Throonen, dat is, Hierarchie. In de ketteryen van de Arianen; in Julianus. |
De ongelyke verbondmakingen van Israël met de Canaaniten. | De ongelyke vermenging en vereeniging van de Christenen met Romeinen, die sig maar geveinsdelyk Christenen noemden. |
| |
| |
| |
De Schepping. | Voor de Wet. |
1. De dageraad. | I. In de geboorte van Noach van wien Lamech Profeteerd. Gen. v. 29. |
II. De Sonne. | II. Christus, verligtende de eerste weereld door syn Geest, door Noach den Prediker der geregtigheid; door wien hy het Euangelium verkondigt heeft. I. Pet. iii. 18-20. iv. 6. En sonder twyfel ook door Methusalem en Lamech. |
III. De Sonne, geschapen tot heerschappy des daags. | III. Noach (of Christus door Noach) is geweest tot verligting, koestering en regeering der Kerke, die by dage ende in het ligt wandelt. |
IV. De Maan (met het ligt, datse van de Son ontleend, de weereld verligtende.) | IV. Methusalem, Lamech en Noach en indien 'er eenige andere Polityke Regenten geweest mogten zyn. Immers Noach oefende heerschappy over de Bouwers van de Arke Want indien Noach een particulier geweest was, is het niet waarschynelyk dat hy de kosten van soo grooten werk souw hebben |
| |
| |
| |
Onder de Wet. | Nieuwe Testament. |
I. In Samuel, en Saul in't begin syner regeering. | I. In de herstelling van Athanasius, in Jovinianus de staatvolger van Juliaan. |
II. Christus (die ook David word genoemd) verligt het land Canaan door David en syne vrome Staatvolgers, als mede door den Grooten Raad en verscheide Profeten. Want Davids Ryk is een voorbeeld geweest van het Ryke Christi: daarom word Christus gesegd te sitten op Davids throon. Ook is de Heerschappye van de Vorsten des Grooten Raads een voorbeeld geweest van de heerschappy van Christus, want daarom worden sy Goden en Heerschers genoemd, en soo word Christus ook gesegd de Heerschappye op syne schouwderen te hebben. En alle de Koningen, Priesters en Profeten, syn voorbeelden Christi geweest, en worden uit dien hoofde genoemd syne medgesellen of medegenooten. Ps. xlv. | II. Christus verdedigt syne Godheid tegens de Arianen; en maakt dat naderhand de plaats der selver in de Kerk niet is gevonden. (Dit is geschied door de kragt van bewysredenen en het gesag van de Christen Vorsten) |
III. David enz. Zyn geweest tot verligting, koestering en regeering der Kerk, die by dage en in het ligt wandeld. | III. Tot verligting, koestering en regeering der Kerk, die in het ligt wandelt. |
IV. De Godvrugtige Koningen, Ouwdsten en Vorsten van het Sanhedrin, uitvoerders van Gods Geboden in het Ryk van Juda en Israël. | IV. De vrome Christen-Keysers en Vorsten, uitvoerders van Christi Geboden, en syne verdedigers tegen de Tyrannie van den Paus en synen aanhang. |
| |
| |
Ga naar margenoot+De schepping. | Voor de Wet. |
| konnen dragen,; of dat de menschen van die tyd hem in het bouwen van soodanigen geveerte niet souwden gehindert hebben. Immers dat'er een politike regeering geweest is onder de Sethiten (behalven dat die natuurlyk is) kan men eenigsins afnemen uit Gen. iv. 5. En vers.viii. 11 Daar is een Arabische overlevering (zie Elmacin. by Heideg.) welke segt van Methusalem, dat hy seer loflyk syn volk geregeerd heeft. ידד / De Vader van Enoch, van דדה / beteikent een Regeerder. |
V. De maan geschapen tot heerschappye des nagts. | V. De gemelde Regeerders syn geweest tot verligting, vertroosting, en regeering van de weereld die de gedaante van een nagt heeft. |
VI. De sterren. | VI. De waare Predikers des ligts als Noach, en soo 'er nog andere mogten geweest zyn, of onmiddelyk van God, of door middel van Noach verligt zynde. |
VII. Een valsche Sonne, nimmer van God geschapen, welks eigenschap is te steken, branden enz. | VII. Die buiten Gods woord sig in de Kerk hebben aangematigd, dat Christus alleen toekomt, die zyn door Christus niet geroepen. Sodanige waren de Reusen, Lamech, en syns gelyke. |
VIII. De valsche Maane die haar ligt ontleend van de valsche Sonne. | VIII. De Godloose polityke Regenten. De Reusen, Lamech en syne kinderen en diergelyke; die de politie geregeert hebben volgens den valschen Godsdienst, dien sy selfs hadden ingesteld. |
IX. Valsche sterren, alleen in schyn; waar toe ook de Plane- | IX. De valsche Profeten en Leeraars, die de prediking van Noach |
| |
| |
Onder de Wet. | Nieuwe Testament.Ga naar margenoot+ |
V. Dese zyn geweest tot verligting, vertroosting en regeering van de weereld, die als de gedaante van een nagt heeft. | V. Tot ligt, troost, en regeering van de weereld, die de gedaante van een nagt heeft. |
VI. De waare Profeeten, Leeraars, Priesters. | VI. De Regtsinnige Leeraars en Herders in de Christenkerk, die in die tyden hun ligt gegeven hebben. |
VII. Die sig over Israël hebben willen aanmatigen het gene Christus alleen toekomt, syn niet uit God geweest. | VII. Die sig over de Christenkerk hebben willen aanmatigen het gene Christus alleen toekomt, syn niet uit God geweest. |
Soodanige waren de Godloose Koningen en Vorsten, ook de Godloose Jesabel, en Athalia. 2 Chron. 22. de Priesters en valsche Propheten, die door hun gesag de afgodery invoerden en de ware Godsdienst bestreedden. | Het Beeld des Beestes; de Hoere Jesabel enz. Openb. vi. xiii. xvii. |
VIII. De Godloose Koningen en Vorsten in de politie, als Achab en andere die den kalverdienst geboodden, luisterden naar de valsche Profeten en Leeraaren, en hunne woorden ontfingen. | VIII. De Koningen, hoererende met de hoere van Babel. |
IX. Soodanige waren 'er vele onder het Oude Testament. | IX. Soodanige waren de Roomse geestelyke ofte de valsche Profeet. |
| |
| |
Ga naar margenoot+Schepping. | Voor de Wet. |
ten moeten gebragt worden, Judae. 6. 13. | wederstaan hebben; en het tegendeel geleeraard. Judae. 6. 16. |
X. Het gebruik van de waaragtige ligten, om onderscheid te maken tusschen dag en nagt, tusschen ligt en duisternis. | X. In het gemeen. Tot onderscheiding van de goede van de quade, de waarheid van de valscheid. In 't bysonder. Tot onderscheiding van de tyd der belofte, van den tyd des Euangeliums of der vervulling. Als ook van den tyd der verdraagsaamheid van den tyd der naderende sondvloed. |
XI. Het gebruik, soo van de ware, als valsche ligten, datse zyn tot teekenen, gesette tyden, dagen en jaren. | XI. Verdeelende en vervullende de teekenen der tyden in grootere en kleindere. Soo sou Noach 120 jaar prediken tot de bestemde tyd van de Sondvloed. Gen. vi. Methusalah, is soo genoemt, om dat na syn dood de sondvloed wesen souw, welke ook maar 22 jaren na sijn overlyden geschied is. Syn Soon wierd genomd למך / als of men seide, למכה / die leven souwde tot aan de plage: want 5-jaren na syn dood, is de sondvloed gekomen. |
XII. Om te ligten op de aarde. | XII. Soo dat sy alsoo door Gods bestieringe in diervoegen bewogen worden, dat sy vast (selfs anders denkende) de Profetien vervulden. By voorbeeld de Reusen selfs. |
XIII. De Nagt. | XIII. In de uitterste boosheid. |
XIV. De Dageraad. | XIV. In de 120 jaren van Noachs prediking en het bouwen van de Arke. |
| |
| |
Oude Testament. | Nieuwe Testament.Ga naar margenoot+ |
X. In het gemeen. | X. in het gemeen. |
Tot onderscheiding van de goede en de waarheid, van de quade en de valscheid. | Tot onderscheiding enz. |
In't bysonder | In 't bysonder. |
Tot onderscheiding van den tyd der schaduwen van den tyd des ligts, moest het jok onder het Ouwde Testament worden aangedrongen. | Tot onderscheiding van den tyd des ligts ofte des Euangeliums van den tyd der schaduwen. Want in dese tyd is 'er geen plaats voor het Jok nog voor den Tugtmeester. |
XI. Vervullende de teekenen der tyden in grootere en kleindere. | XI. Vervullende de teekenen der tyden in grootere en kleindere |
Zie Jer. xxv. 12. verg. | Zie Jes. v. |
Dan ix. 2. | Dan. vii. |
Deut. xxx. | xi. 36-45. |
XII. Op dat sy alsoo door Gods bestieringe in diervoegen bewogen worden, dat sy (selfs sulx niet denkende) de Profetien vervullen. | XII Op dat sy alsoo &c. |
By voorbeeld de valsche Profeten, Vorsten, Priesters die Baal dienden. | By voorbeeld de Koningen, Keysers, Paus &c. |
XIII. In de Afgodery en het verderf van Juda en Israël. | XIII. De afgoderye en het verderf der Roomse Kerk al van de tyden van Gregorius M. de Beeldendienst enz. |
XIV. In de Historie der 120 jaren van de wegvoering der X. Stammen tot de Babylonische gevankenis in Hiskia, Josia, als her- | XIV. In het Synode van Francfort: Ao 794. van Parys Ao 825. en vele getuigen der waarheid; in de stemme van vele wateren. Openb. |
| |
| |
| |
De vyfde dag.
I. De visschen; welke worden genoemd een gewemel van de levendige zielen in de wateren. vers. 20, 21, 28. De soete wateren zyn een Sinnebeeld van de waare leere. | I. De Prediking van Noach heeft bereidet de gemoederen der gener die leefden naar den geest. I Pet. 3. 20. |
II. Daar zyn ook visschen of watergedierten uit de Zeewateren voortgekomen. vers. 22 (De zee nu is een Sinnebeeld van de ongeloovige weereld)
Watergedierten, die wel leven, maar onrein zyn. | II. De eerste ongeloovige weereld ten tyde van Noag, heeft menschen voortgebragt die leefden; dat is, uitterlyk wel kleefden aan de leere van Noach, en alsoo sig beweegden; maar van binnen warense onrein. |
III. De vliegende vogelen boven de aarde in het uitspansel des hemels De vogelen (een Sinnebeeld van geweldige, Openb. xix. 17. Hos. ii. 17.) uit de aarde (de plaatse, daar de Kerk sig onthouwd.) | III. De aarde vervult met geweldige menschen; ook van de Sethiten. Gen. vi. |
IV. חנינים Zeedraken. | IV. De latere Reusen. Gen. vi. |
V. De Nagt. | V. De sondvloed. |
| |
| |
Ouwde Testament. | Nieuwe Testament.Ga naar margenoot+ |
vormers van den Godsdienst. | 14. De Othos, Hendrikken, enz. tegen den hoogmoed van het Roomse Hof. Doe hier by een wolke van getuigen der waarheid met een grooten donderslag. Op. 14. |
| |
De vyfde dag.
I. Door den yver van de Godvrugtigen Josias is het veroorsaakt, dat vele belydenis gedaan hebben en alsoo Gode leefden, wanneerse sig lieten beweegen om sig aan den God Israëls, als haaren God, over te geven. | I. De waare leere van de getuigen der waarheid is soodanig geweest, dat sy vele heeft voort gebragt, die haare belydenis hebben aangenomen.
NB. De menigte der Waldensen. |
II. Judaea is wegens de afgodery als een zee of woestyne; heeft menschen voortgebragt die leefden; dat is, uitterlyk met den God Israëls het verbond vernieuwden ten tyde van Josia; dog die dobbelhertig waren. | De zee van het Antichristendom is ten tyde van de Waldensen beweegt geworden, en heeft voortgebragt menschen die leefden, dat is, Waldensen, Wiklefiten, Hussiten, dog ten grooten deele onreine. Zie de brief aan de Gemeinte van Sardis Op. iii 1.2. |
III. Het land Canaan vervult met de krygsknegten van Pekah de Koning Israëls tegens Jotham, te gelyk met de krygsmagten van Rezin, de Koning van Syrien tegen Achaz. 2. Kon. xv. xvi. Jes. vii. | III. De Kerk der Waldensen en van Bohemen word gedrukt door de Antichristische krygsmagten. |
IV. Tiglapileser, Salmanassar, Nebucadnezar en diergelyke, en hunne krygsoversten. | IV. De Pausen en der selver geweldenaren, Paapse Vorsten en krygs overste tegen de Waldensen, Wiklefiten, Hussiten, Bohemiten &c. Mahomet Ao 1453. |
V. De berooving en verwoesting van het land Israëls en de Assyrische gevankenis. De verwoesting des Joodschen lands en de wegvoeringe der Joden naa de Babylonische gevankenis. | V. Griekenland in de magt der Turken. Ook de Calixtinen gaan in de gevangenis van het geestelyk Babel. Het Concilie van Basel (de ge- |
| |
| |
Ga naar margenoot+Schepping. | Voor de Wet. |
VI. De morgenstond. | VI. In de bewaaringe der Arke; de afneming van de wateren; den uitgang uit de Arke, en de vernieuwinge des Verbonds met Noach. |
| |
De sesde dag.
I. De Dieren naar haaren aart.
NB. Datse genoemd worden levendige zielen. Als ook, dat sy zyn voortgebragt uit de aarde; welke een Sinnebeeld is van de Kerk, of van soodanigen staat, waar in men niet is versteken van het woord Gods, nog van de regtsinnige overlevering. | I. De nakomelingen van Noach worden vermenigvuldigd; onder welke ook godvrugtige geweest zyn: Ten deele bysondere persoonen, of leden van de Kerk; ten deele Leeraars, die het jok van de Kerke dragen. Men overwege. Gen. x. |
II. Kruipende gedierten, zynde van een levendige ziele; Insgelyx uit de aarde gesproten. | Noachs nasaten, ten deele onreine, ten deele laauwe; als zynde aan de aarde gehegt. |
III. De wilde beesten der aarde. | III. Nimrod. |
| |
| De bouwers van den toorn te Babel. |
| |
IV. De mensch naar Gods beeld geschapen, om te heerschen. | IV. Abraham, geroepen om een Vader van veele volkeren te zyn. |
| |
| |
Ouwde Testament. | Nieuwe Testament.Ga naar margenoot+ |
(Voorboden van een grootere verwoesting, sullende namaals door de Romeinen worden uitgevoerd.) | meinte van Sardis.) |
VI. In de bewaaringe van het Joodse volk in hun ballingschap en de wederkeering uit Babel. | VI. In de bewaaringe der Kerke onder de heerschappy van het geestelyke Babel. En in de Reformatie, welke een wederkeering uit Babel was; en een voorlooper van een grootere Reformatie, welke wesen souwde na de verwoestinge der gener die de aarde verwoesten. Es. xxx. ('t welk als een sondvloed wesen sal) |
| |
De sesde dag.
I. De Joodse Kerk, uit de gevankenis wedergekeert, verspreid sig alom in veele Synagogen. | I. De Kerk, wedergekeert uit het Geestelyk Babel, word vermenigvuldigt, soo in opsigt van Leeraars als Leerlingen. |
II. De Joden, klevende aan de letter en de overleveringen hunner meesters. | II. De naam-hervormde, of soo genoemde Evangelische, zynde al te seer gehegt aan menschelyk gesag. Waar van Openb. 111. 9. |
III. De Lagiden, Seleuciden, Herodes en diergelyke. | III. De vervolgers der Kerke: de vier Engelen aan den Eufraat. Openb. ix. |
De Fariseen, Sadduceen, Esseen, (die herleeft zyn in het vernieuwd Jodendom, de Roomse Kerk.) | De geveinsde Leeraars, klevende aan de overleveringen, verhinderende aan den voortgang. Die een versoening met het Pausdom soeken, en diergelyke. |
IV. Jesus, geboren om syne heerschappy te oefenen onder de Heidenen. | IV. Jesus, als op nieuws geboren in het begin van de heerlyke staat van de Kerk; op dat hy groeje tot een grooten berg. Dan. ii. Jes. xix. 14. |
| |
| |
Ga naar margenoot+Schepping. | Voor de Wet. |
V. De mensch word gezegend, op dat hy wasse vermenigvuldige en de aarde vervulle; en die sig allenskens of in vervolg van tyd onderwerpe. | V. De zegeningen van Abraham. Gen. xii. xv. |
VI. Alle de dieren worden hem ook tot spys gegeven. | VI. Alle de volkeren worden aan Abraham toegelegd. |
VII. God sag toen alles, wat hy gemaakt had, en siet het was seer goed. | VII. Omdat hy, in wien God sig op het allerheerlykste vertoonen souw, uit Abrahams lendenen souwde spruiten, daarom als Abraham geroepen en gezegend was, heeft God gesien dat zyne voorgaande werken, syne verdraagsaamheid en langmoedigheid seer goed waren. |
VIII. De nagt. | VIII. Verscheide rampspoeden van Abrahams zaad. Der Israëliten dienstbaarheid en verdrukking in Egypten. |
IX. De Dageraad of morgen van den sevenden dag. | IX. In Moses en Aaron. De Egyptische toovenaars wederstaan Moses, maar worden overwonnen door de plagen van Egypten. |
| |
De sevenden dag.
I. De Ruste Gods. Waar door God I. Gerust heeft van de wer- | I. De Joodsche Sabbath, waar door God heeft te kennen gegeven, |
| |
| |
Ouwde Testamant. | Nieuwe Testament.Ga naar margenoot+ |
V. De Profetien nopens het gezegende Ryk van Jesus. | V. De Profetien nopens het heerlyke Koningryk der Kerk. |
VI. Aan Christus word toegelegd de erfenis der weereld. | VI. De Koningryken der aarde vallen de Kerk toe. Jes. lx. |
VII. In Christus is het openbaar geworden dat de voorgaande Huishouwdigen Gods in zyn Kerk, de Wet der geboden in insettingen, de voorbeelden enz. seer goed waren. | VII. Als in den laatsten tyd de kennis meer en meer sal vermenigvuldigd worden, sal het ook meer en meer blykbaar worden, dat alle Gods werken seer goed zyn. |
VIII. Christus, opgaande als de Sonne, sonder wolken, vernedert, veragt. Syne Discipulen gering en van den laagsten staat. Nog gedrukt door het jok der Wet en onderdrukt van de Oversten der Joden. | VIII. Eenige hindernissen, die 'er wesen sullen, schynen den voortgang van het heerlyk ryk te stremmen. Misschien die donderslagen en blixemen, waar van Openb. xi. |
IX. In de prediking van Christus, syne wonderwerken, en het getuigenis syner Discipulen nopens het aannaderen van het Koningryk der Hemelen. | IX. In eenig teeken, dat voor af sal gaan, waar uit blyken sal dat haast voor de deur is de heerlyke staat der Kerke in haar volkomen luister. Jes. xi. 10. |
De Joden wederstaan Christus, maar worden beschaamd gemaakt door de plagen van Judaea, die al begonnen van de tyden Christi, en verswaard wierden ten tyde van den ondergang van Jerusalem, op dat de Kerk souwde mogen Judaea verlaten en de Heidenen gaan beërven. | De Paus en syne Geestelykheid streeven 'er tegen, maar worden beschaamd gemaakt door de plagen over het Beest, waar van het uitterste is den val van Babylon. Openb. xvi. |
| |
De sevende dag.
I. Christi ruste in het graf van het werk der verlossing. Heb. iv. 10. | I. Gods ruste, waar mede Hy in het Nieuwe Jerusalem (dat uit den he- |
| |
| |
Ga naar margenoot+Schepping. | Voor de Wet. |
ken der schepping, dat is, van nieuwe soorten voort te brengen. | dat hy eens te syner tyd, en wel in den sevenden, souwde rusten van het werk der verlossing, gelyk hy gerust heeft op den sevenden dag van het werk der schepping. Dese sabbath is ingesteld, te dier tyd, wanneer God gerust heeft van het werk der verlossing van syn volk uit Egypten. Deut. v. 15. tot een klaarblykelyk teeken, dat sy eens verlost souwden worden vande dienstbaarheid der Wet, ende van den vloek. |
II. Waar hy door sig verlustigd heeft en verquikt van syne voorgaande werken, in de regten mensch, In wien hy gesien heeft dat alles seer goed was, dat is, tot zyne heerlykheid. | II. De Sabbath dus ingesteld zynde, heeft God getuigenis gegeven dat hy wilde rusten en sig verquikken van zyn voorige werken in het roepen van Israël alleen; op dat sy uit de werken Gods, soo voorledene als tegenwoordige, souwde beschouwen Gods goedheid, wysheid, en de toekomende saligheid, en daar op hopen. Gelyk ook geschied is van de uitverkorene. |
III. God zegende de sevenden dag. (Hy bragt den selven een meerdere weldaad toe.) | III. De Joodsche Sabbath is geweest een voorbeeld van een grootere weldaad, als God aan een van de voorige dagen had toegebragt. Ja selfs de verlossing uit Egypten, waar van dese Sabbath een gedenkteeken was. Deut. v. 15. is een grootere weldaad als God aan iemand der Vaderen heeft gedaan, aan welke hy met syn naam Jehova niet is bekend geworden. |
IV. God heeft den sevenden dag voor sig geheiligd. | IV. Het werk der verlossing uit Egypten volbragt zynde, heeft hy God blyken gegeven dat hy Israël had aangenomen tot een bysonder volk, en heeft, door de instelling selfs van den Sabbath, den overigen tyd voor sig geheiligd, in welken Israël, de beteikenis van den Sabbath overdenkende, God haaren heiligmaker souwden verheerlyken. |
| |
| |
Ouwde Testament. | Nieuwe Testament.Ga naar margenoot+ |
| mel sal nederdalen) rusten sal van het verdere werk der verlossing. |
II. Waar door hy, na het volbrengen van het werk der verlossinge, een welgevallen genomen heeft in de menschen, die geroepen syn, om alles te rigten tot heerlykheid Gods en de verborgentheid Christi. | II. In welk nieuw Jerusalem, dat gemaakt sal zyn tot heerlykheid van den Schepper, hy als 't ware verquikt sal worden van syne voorige werken. Zie Jes. xi. 10. Verg. vers 16. |
III. Het werk der verlossing voleindigt zynde van dien sevenden dag af, op welken Christus gerust heeft in het graf, soo heeft God den overigen tyd des Nieuwen Testaments gezegend, terwyl hy aan den selven grootere weldaden heeft toegevoegd. | III. Alle de overige tyd sal door het toebrengen van grootere goederen gezegend zyn. |
IV. Den overigen tyd des Nieuwen Testaments heeft hy voor sig geheiligd. | IV. En sal de laatste tyd Gode ten hoogsten heilig zyn.
NB. Jes. xi. 10. Verg. vers. 16. |
| |
| |
Ga naar margenoot+§. Het tweede ontwerp, 't geen wy u hadden mede te deelen, ook in het Latyn door den Heer van der Waeyen uitgegeven, stemt in het wesen der sake met het voorgaande over een, dogh is veel beknopter en meer beschaafd. Die my het selve heeft medegedeeld, is geweest de nu Salige Heer Nicolaus van der Meer, (die de moeite genomen heeft van het selfs met een seer nette pen voor my uit te schryven,) houwdende het voor een hersenvrugt van synen Hooggeagten Vriend, hedensdaags nog in leven, en door syne doorwrogte schriften genoegsaam bekend. Een Nederduitsch afschrift is my behandigd van myn waarden Amptgenoot de Heer Petrus Bodaan, die door het selve mede te deilen, my van de moeite der oversettingen ontheft heeft. |
| |
De eerste dag.
Der Scheppinge. | Der Belofte. |
A. 't Ligt, den morgenstond aanbrengende 2 Cor. iv. 6. | A. De eerste belofte Gen. iii. 15. |
B. Welks gevolg is geweest, de scheiding tusschen ligt en duisternisse. | B. Het verstand van welke belofte het onderscheid gemaakt heeft, tusschen 't zaad der Vrouwe en der slange, tusschen Kain en Abel. |
C. Waar op de nagt volgde. | C. De nagt, hier op volgende, is de byna verlooren hope der Kerke |
| |
| |
| |
Der Wet. | Des Euangeliums. |
A. 't Ligt des woords, openbaarende Gods naam aan 't volk Gods, in Egypten verdrukt. Want in de eerste roepinge van Moses heeft God belast de bekentmakinge van zyn naam, waar in de grondslag is van 't gantsche verbond der genade. | A. Tot de eerste dag breng ik de morgenstond en 't eerste ligt des Euangeliums, ligtende van de tyd des Pinxterfeests af. 2 Cor. iv. 6. |
B. De onderscheiding tusschen de Israëliten en Egyptenaren, met andere ongeloovige, als een gevolg van de openbaaringe des woords, 't welk gehoorsaamende, hebben sy God gesogt, als onderscheiden van de Heidenen van haar sullende gediend worden, en met de aanwas des daags hebben sy de Wet ontfangen. | B. Doe is allenskens de scheiding van de Christenen en Joden gekomen Act. xi. |
C. De nagt was de staat van Israël van 't maaken van 't Kalf tot de | C. De nagt is in 't oordeel van de Joden, en de verstroijing der- |
| |
| |
Ga naar margenoot+Der Scheppinge. | Der Belofte. |
| na de dood van Abel, zynde in de familie van Kain niet anders als duisternisse. |
| |
De tweede dag.
A. De morgenstond, waar door de dikte der lugt, de aarde bedekkende, verdunt is in het uitspansel. | A. Met de geboorte van Seth, en zyne nakomelingen heeft het ligt beginnen te schitteren. |
B. 't Uitspansel word gemaakt te gelyk met de suivering des lugts maakende onderscheid tusschen de boven en beneden wateren; maar de aarde was nog met water bedekt, en onwoonbaar. | B. 't Uitspansel is gemaakt met scheiding, wanneer men sig begon te noemen naar Jehova; wanneer de regtsinnige Kerk voortquam en afgescheiden van de nakomelingen van Kain geweest is. De bovenste wateren belooven een regen van leere. De wolken zyn de Leeraars, Henoch (met de andere) die selfs in den Hemel is opgenomen tot een getuigenisse van syn regtsinnigheid. De benedenste wateren syn de vervolgingen, en de tegenstand der Kaïniten, die niet toegelaaten hebben dat de aarde bebouwt en de leere voortgeplant wierd. |
C. Hier op volgde de nagt. | C. De nagt is gevolgd in Lamech na de wegneming van Enoch, soo dat de duisterheid de overhand kreeg, en Noach alleen overbleef. |
| |
De derde dag.
A. Met de morgenstond is de aarde droog gemaakt, en de zee | A. met de sondvloed is de aarde verlost van de verdrukkers, en |
| |
| |
Der Wet. | Des Euangeliums.Ga naar margenoot+ |
dood van Moses, in welke tyd zy murmureerden tegens Moses en de straffe der rebellie droegen. | Apostelen. Jes. 8. Matth. viii. 12. en elders. Alsoo bedekte duisternisse de aarde. |
| |
De tweede dag.
A. De morgenstond, onder de regering van Josua en de laaste dagen van Moses; want hy heeft een bysonder verbond gemaakt in de velden Moabs, en zyn lied overgeleverd, waar uit veel ligt in de leere. | A. De tweede morgenstond, met de roeping der Heidenen. |
B. Het uitspansel word gemaakt als 't volk met de uitdelging der Canaaniten vryheid gekreegen heeft en het besit van 't land, waar in sy God dienen souden, met nieuwe vreugde; maar de aarde was nog met water bedekt, om dat de Canaaniten niet alle verdelgt waren. | B. De Kerk is een uitspansel geweest terwyl sy suivere Leeraars had, als wolken, en vryheid gekregen heeft, met uitroejing des tempels, waar door helderder lugt ontstaan is: maar de wateren der vervolgingen hebben de Kerk nauwelyks woonplaats gelaten. Want de draak spoog water. Openb. 12. |
C. De nagt is geweest na de dood van Josua; terwyl 't volk tot afgodery wederkeerde; waar van daan verscheidene oordeelen onder de Rigteren. | C. De nagt quam door de ketteryen, bysonder der Ariaanen. |
| |
De derde dag.
A. De morgenstond quam aan met den dienst van Samuel. | A. De derde morgenstond onder Constantyn, met het wyken der |
| |
| |
Ga naar margenoot+Der Scheppinge. | Der Belofte. |
t'saamen vergadert. | 't was als een nieuwe gedaante, want met de beweeging der aarde, en de stemme des donders zyn de bergen verheven, en 't drooge is gesien. De stemme Gods, de sondvloed gebiedende, is gelyk de donder, die 't water beweegt, en t'onderbrengt: soo gaan de wateren der vervolgingen door de wateren weg. |
B. De aarde is beplant, en met verscheidene kruiden voorsien: Ende het Paradys is geschapen. | B. De nakomelingen van Noach de aarde bewoonende, verbeelden de aarde met de verscheidentheid der kruiden. |
C. Hier op volgde de Nagt. | C. De nagt quam als God de Heidenen liet wandelen in haare wegen; en met het voornemen van Nimrod om den toren van Babel te bouwen. |
| |
De vierde dag.
A. Met de morgenstond de Son. | A. Een nieuwe morgenstond met Abraham; in welks leven de belof- |
| |
| |
Der Wet. | Des Euangeliums.Ga naar margenoot+ |
| wateren, want de aarde opende sig, en swolg de wateren in. |
B. De wateren zyn verdreeven met het Ryk van Saul en David. | B. De Christelyke Godsdienst is overal voortgeset, en heeft veele vrugten voortgebragt; het getal der geloovige wassende. א Daar sommige waren 't zaad in haar hebbende, dat is, besittende veel gaven. ב Andere als Boomen, Sinnebeelden van Heerschers, en Christen-Princen. ג Andere als vergiftige kruiden geen waare Christenen; zoo gemeene, als Vorsten, en Bischoppen der Kerke overschaduwende. ד Het Paradys: sodanig was de Kerk uit de Romeinen bekeerd. Zie Cant. iv. 12-16. v. 1. De victorie deser kerk was een bewys van de Kerk die in't Hemels Paradys volmaakt soude worden. |
C. De nagt onder Jeroboam, en Rehabeam. | C. De nagt van de derde dag was onder Julianus, en de Ariaensche Princen, en het opregten van troonen, soekende 't meesterschap, en de opregting van een menschelyken naam. |
| |
De vierde dag.
A. Een nieuwe morgenstond ten tyde der Propheten, van Elias af en | A. Een morgenstond ten tyde van Augustinus, in welke, de Arianen, |
| |
| |
Ga naar margenoot+Der Scheppinge. | Der Belofte. |
| te groot ligt gekregen heeft tot onderscheid des daags, en des nagts. |
B. De Maan. | B. De Maan in de Koningen, van de Son verligt; als 't Ryk van Melchisedek. |
C. De Sterren. | C. De Sterren, in die gene, die uit Abrahams familie en geselschap, de waare Religie kennende, onder de Heidenen hebben uitgeblonken. |
D. De Nagt. | D. De nagt, in de tegenstand der Sodomiten, Egyptenaren, Palaestynen, de rust en voortgang des daags belettende; als Loth in Sodom. |
| |
De vyfde dag.
A. De morgenstond. | A. De morgenstond met de uitgang van Loth uit Zodom, en de verwoesting der vyf steeden. |
B. met de scheppinge der vogelen in den Hemel. | B. De vogelen des Hemels syn de geloovige uit Isaak en Jacob. |
C. En de visschen der zee. | C. De visschen in de zee, die uit Ismael en Esau, nog het waare geloof, en leven vertoonden onder de Heidenen. Als het exempel van Job vertoond. |
D. De Nagt. | D. De nagt in Egypten, onder de eerste vervolgingen van Pharao, soekende een vermenging van 't volk met de Egyptenaren te maaken. |
| |
| |
Der Wet. | Des Euangeliums.Ga naar margenoot+ |
vervolgens tot de Assyrische en Babylonische gevankenisse. | en Pelagianen verwonnen zynde, de son, dat is, de leere van Christus, de Sonne der geregtigheid, is doorgebrooken. |
B. De Maan in de vroome Koningen van Juda. | B. De Maan in de Princen, en vrome Keisers, die sig tegens de tyranny der Pausen aanstelden. |
C. De Sterren zyn de Propheten selfs. | C. De sterren de vrome Leeraars die getuigen der waarheid waren in midden van de nagt. |
D. De nagt in de gevankenisse van Assyrien, en Babel. | D. De nagt in de tyd van 't Pausdom, tot syn toppunt komende; met de invoering van afgodery en valsche leere, waar door de Kerk in Babel is geweest, en Israël in Assyrien. |
| |
De vyfde dag.
A. De morgenstond met de Reformatie van Esras, en de herstellinge van 't volk. | A. De morgenstond met de Reformatie. |
B. De vogelen des Hemels, vry vliegende, syn de herstelde Joden, en Israëliten. | B. De vogelen syn, die de vryheid der Religie gesogt, en verkreegen hebben, en de Hemelsche dingen beschouwende, aanwas in kennisse gekreegen hebben. |
C. De visschen syn de gene, die bleven in de zee der Heidenen soo uit de Joden, als Israëliten, die niet weder quamen. | C. De visschen syn die nog blyven onder de geestelyke Assyriers en Babyloniers. |
D. De nagt, onder de Persische Koningen, den bouwe des Tempels verhinderende. | D. De nagt in de Kerk door verderf, en verdeeltheden, t'samen met de eerste vervolgingen der vyanden. |
| |
| |
| |
Der Scheppinge. | Der Belofte. |
A. De morgenstond. | A. De morgenstond in de opvoedinge van Moses, 't volk voorstaande aan 't Hof. |
B. De Beesten. | B. De Beesten zyn Sinnebeelden van 't onwyse Joodse volk, dat onderworpen is om't jok te dragen. |
C. De mensch. | C. De menschen, syne Sinnebeelden van wysheid: met de eerste sending van Moses syn de Israëliten geleerd om naa wysheid te verlangen en naa de vryheid om God in wysheid te dienen. |
D. De nagt. | D. De nagt, in Pharaos laaste pogingen, de miraculen van Moses niet geloovende, 't jok en de dienstbaarheid verswarende; welken eindigde in de ondergang der Egyptenaren. |
| |
De sevende dag.
De Sabbath. | De tyd der belofte, heeft geen waare Sabbath gehad, waarom het noodig was, dat een andere huishouding begonnen wierd, die een waare Sabbath in 't Ryke der Kerke hebben souwde. |
| |
| |
| |
Der Wet. | Des Euangeliums. |
A. De sesde morgenstond in de tyd van de herstelling des Tempels, wanneer de Joden standvastig de afgodery verworpen hebben. | A. De morgenstond met de nieuwe lust in toeneminge van kennisse en Prophetien. Dan. xii. |
B. De Beesten vertoonen de Samaritanen, en de Israëliten Afdodisch spreekende. | B. De beesten syn die met de hoere gehoereerd hebben, en van 't humeur des Beestes veel overgehouden. |
C. De menschen zyn de Hasideers en die met haar de Godsaligheid beyverden. | C. De menschen, die voortgang in de kennisse sogten. |
D. De nagt in de vervolginge van Antiochus. | D. De nagt van de laaste benauwtheid met veeler afval in den oorlog van Gog, en Magog, welkers einde de ondergang van den Antichrist. |
| |
De sevende dag.
De tyd der Wet heeft geen waare Sabbath gehad, waarom het noodig was, dat een andere huishouding begonnen wierd, die een waare sabbath in 't Ryke der Kerke hebben souwde. | De Sabbath dan des Nieuwen Testaments, als die de waare en Prophetische in kragt wesen souwde, behoort eerst tot de sevende Periode. |
| |
| |
Ga naar margenoot+§. CXXXVIII. Dus sien wy hoe het sig vlyt, wanneer men het tegenbeeld van de ses of seven dagen der scheppinge driemaalGa naar margenoot+ vind in de wegen Gods met syne Kerk, van het begin tot het einde der weereld. Dog andere Godgeleerde oordeelen dat men deselve maar tweemaal vinden moet: te weten eens voor, en eens na de komste van Christus in den vleesche. Op desen voet is ons over lang een schetsje ter hand gekomen, soo als ons versekerd is, van de salige Heer Adrianus Junius, dat Groote Ligt der Leidsche Gemeente, en derhalven wel waardig om het selve hier ook een plaatsje te verleenen.
De Schepping. | Het Ouwde Testament. | Het Nieuwe Testament. |
1. DAG. | 1. DAG. | 1. DAG. |
Den.... { Duisternis.
Avond.{Woestheid. | Den Avond.
De val van Adam en Eva en de Engelen, de vreeslyke stemme Gods, de verschrikking en vlugt Adams. | Den Avond.
Christus sterft, de Son verdonkerd en het word duister. |
Het ligt. | Den Morgen. | Den Morgen. |
| 't Woord der belofte, waar in het waare ligt word voorgesteld. De Heilige Geest brengt door de verkondiging van dit woord kinderen voort, die kinderen des ligts zyn. | Hy staat op uit den dooden; en 't ligt des Euangeliums ryst op aan Joden en Heidenen in de weereld. |
| | |
II. DAG. | II DAG. | II DAG. |
Den Avond. | Den Avond. | Den Avond. |
| De kinderen der menschen hebben de overhand, alle vleesch verderft syn weg en de Sondvloed komt. | Daar staan valse Apostelen op, die op syn Joods leefden, Ketters, en de staat der Joden word vernietigd. |
| |
| |
De Schepping. | Het Ouwde Testament. | Het Nieuwe Testament.Ga naar margenoot+ |
Den Morgen. | Den Morgen. | Den Morgen. |
't Uitspansel, om de bovenste wateren te scheiden. | God maakt onderscheid tusschen de weereld en de Kerk door de Arke, in welke Hy Noach bewaard. De wateren komen. De Kerk, van de weereld bewaard, gaat uit, God verschynt daar, en maakt een verbond, als ook met de beesten; en zoo is 'er een uitspansel. | Johannes worden gesigten vertoond, waar in de staat van het nieuwe Testament verbeeld word. |
| | |
III DAG. | III DAG. | III DAG. |
Den Avond. | Den Avond. | Den Avond. |
| De Chamiten vallen af. Nimrod drukt de Kerk. Ook de Semiten selfs, verstrooid zynde, vergeten de waarheid. De Heidenen worden aan hare wegen gelaten. | Harde vervolgingen synder in 't Roomse Ryk, bysonder onder Diokletiaan, waar door de Christenen hier en daar verspreid worden. |
Den Morgen. | Den Morgen. | Den Morgen. |
De vergadering der wateren. De aarde word gesien en spruit uit. | Abraham word geroepen uit Ur der Chaldeen, en de Kerk is in de Familie van Abraham. Daar zyn boomen der geregtigheid, de Patriarchen. In agttien verschyningen, in welke de beloften gegeven zyn, heeft God den staat van het Ouwde en Nieuwe Testament afgeschilderd, welke syn als twee zegeningen van den derden dag. | Ten tyde van Konstantyn is'er een geheele verandering van de gedaante der weereld, en 't Roomse Ryk word een vrugtbaar veld. De Christenen vertoonen sig over al. |
| |
| |
Ga naar margenoot+De Schepping. | Het Ouwde Testament. | Het Nieuwe Testament. |
| | |
IV DAG. | IV DAG. | IV DAG. |
Den Avond. | Den Avond. | Den Avond. |
| De Kerk word gedrukt in Egypten, waar in Jacob met syn Familie gegaan was. Jakob en Josef sterven en daar komt een verdrukking. | De Christenen worden verdrukt van de Arianen en Juliaan. |
Den Morgen. | Den Morgen. | Den Morgen. |
Son. Maan. Sterren. | Moses word gesonden, die 't volk uit Egypten geleid heeft en heeft de Politie ingesteld. Troonen en den Hemel des Ouwden Testaments: de Priesters en ouwdste Sterren zynde, word van hem bereid. | Het ligt vertoond sig voor de Kerk onder Jovianus, Theodosius, Justinianus. De Ouwdvaders blinken ook: en de Kerk word wyds en zyds uitgebreid. |
| | |
V DAG. | V DAG. | V DAG. |
Den Avond. | Den Avond. | Den Avond. |
| De droeve tyden onder de Rigteren, Moses en Josua gestorven zynde. | 't Geestelyk Babel, 't Turks geweld en voortgang, 't Tweede Concilie van Niceen. |
Den Morgen. | Den Morgen. | Den Morgen. |
Uit de wateren komen de vogels, en dat in het water is. | Samuel: de Koningen in Israël. De Monarchen in de weereld. | De staat der Kerk onder de Keisers Heraclius, Pogonatus, Isaurus; bysonder Karel de G. tot Karel de V. Breng hier toe de Waldensen, Hussiten, Bohemiten, Wiklef, Luther. |
| | |
VI DAG. | VI DAG. | VI DAG. |
Den Avond. | Den Avond. | Den Avond. |
| De Joodse Kerk word ge- | Van de Vrede der Passau |
| |
| |
De Schepping. | Het Ouwde Testament. | Het Nieuwe Testament.Ga naar margenoot+ |
| drukt en vertrapt van de Babyloniers en Grieken en de Antiochen; en naderhand van de Romeinen; staat den haat der Broederen uit: de Secten komen op. | lyd de Kerk verdrukking in Duitsland, Vrankryk, Nederland. Verschillen rysen en onderlinge oorlogen, bysonder van de Fransche. Van de Turken te vreesen. |
Den Morgen. | Den Morgen. | Den Morgen. |
Uit de aarde komen beesten voort kruipende en ander dieren der aarde. God Schept den Mensch naar syn Beeld, uit het stof der aarde, en geeft hem een Vrouw. | Christus word geboren uit een Maagd, en trouwt de Kerk met zyn bloed. | De verlossinge der Kerk: de Vrede: de volheid der Heidenen: de bekeeringe der Joden: en soo de mannelyke staat der Kerk op aarden. |
| | |
VII DAG. | VII DAG. | VII DAG. |
God rust van't werk der Schepping. | God Rust, van 't werk der Herschepping en brengt den Sabbath des Nieuwen Testaments aan. | Volgt ook de eeuwige Sabbath. |
| |
| |
Ga naar margenoot+§. CXXIX. Met dit ontwerp komt vry wel over een, en uit het selve kan te beter verstaan worden, de bevatting van de Geleerde Schryver des Boeks Prodromus Corporis Theologiae, dat is, Voorlooper van een Gestel der H. Godgeleerdheid, en Futurorum per signa temporum Investigatio, dat is, de naspeuring der toekomende dingen door de teekenen der tyden: in welke beide sig wel opdoet seer veel geleerdheid en belesendheid: dog de styl is soo duister en de perioden soo langwylig, dat het te bevroeden is, dat weinige lesers sig sullen vermoejen of ook in staat zyn om in alles den regten sin van den Schryver te doorgronden. Ons syn over eenige jaren eens ter hand gesteld dese navolgende versjes, waar in een geleerd man, die des Schryvers meening boven andere wel gevat had; een korte schets van syne gedagten over de VII dagen der Scheppinge voorsteld: welke versjes (niet om den trant; die slegt is; maar om den inhouwd) ik de vryheid sal nemen van hier in te lasschen.
PRIMA CREATIO MYSTICA.
| Nox. | Dies. |
1. | Nox lapso Adamo: | Lux dum lapsu relevatur. |
II. | NoctisGa naar margenoot† conjugia Impia: | Lucis pacta Noachi. |
III. | NoctiGa naar margenoot‡ Noachidas; | Luci do soedus Abrami. |
IV. | Noctem post Joseph; | Lucem sub Mose locamus. |
V. | Nox est post Josuam: | Lux est sed sub Samuele: |
VI. | NocteGa naar margenoot* Prophetantum mors: | Christus luce Prophetat. |
Dat is, op Rymeloose vaarsen.
EERSTE GEESTELYKE SCHEPPING.
| Nagt. | Dag. |
I. | De nagt is Adams val. | De Ertsbeloft het ligt. |
Ga naar margenoot+II. | 't Gemeen verderf is nagt: | Gods bond met Noach dag. |
Ga naar margenoot+III. | Babel brengt weder nagt. | Maar Abrams roeping dag. |
Ga naar margenoot+IV. | De nagt na Josefs dood: | Maar onder Moses ligt. |
V. | Na Josua komt nagt: | Maar Hannas Soon brengt 'ligt. |
VI. | Nagt na Maleachi: | Met Christus komt de dag. |
| |
| |
SECUNDA CREATIO MYSTICA.Ga naar margenoot+
| Nox. | Dies. |
I. | Nox caeso Christo: | Lux Christus quando refurgit. |
II. | NuctisGa naar margenoot† mixta cruci lex: | Lucis visa Johannis. |
III. | NoctiGa naar margenoot‡tetra locum dant: | Chlorides quoque luci. |
IV. | Noctem Athanasius linquit. | Lucem Theodosius affert. |
V. | Nox est sub Phoca: | Sed lux est sub Ga naar margenoot* Venerando. |
VI. | Nocte Reformantum mors: | Christus luce reformat. |
Dat is, op Rymeloose vaarsen.
TWEEDE GEESTELYKE SCHEPPING.
| Nagt. | Dag. |
1. | De nagt is Christi dood: | Opstaande, maakt hy dag. |
II. | De nagt heeft Kruis en Wet: | Maar d'Openbaring dag. |
III. | Tien Keisers maken nagt: | Dog Constantyn weer ligt. |
IV. | Arius nagt toebrengt: | Maar Theodoos het ligt. |
V. | 't Is onder Phocas nagt: | Maar onder Beda dag. |
VI. | 't Hervormverval geeft nagt: | 't Herstel der Kerke dag. |
| |
| |
Ga naar margenoot+§. CXL. Vraagt nu iemand, welke onse gedagen zyn overGa naar margenoot+ dese verscheidene schetsen van overeenkomst tusschen de eerste en tweede schepping; en welk het welvoegsaamste en met de waarheid naast overeenkomende zy? Wy zyn te veel de geringheid van ons oordeel bewust, dan dat wy ons ondernemen souwden stoutelyk daar over te vonnissen. Wy willen dat liever aan den geoeffenden Leeser overlaten. Wy seggen alleen kortelyk. I. Dat'er waarlyk een overeenkomst is en moet gesogt worden tusschen de eerste schepping en het werk der herschepping in elk uitverkoren Sondaar; is een saak, die onbetwistelyk, en te voren reeds betoogd is. In hoe verre de Heer Placaeus, die het aan dese kant opvat, doel getroffen hebbe, is van ons met een woord aangeroert. II. Dat sulx niet wegneemt dat de schepping ook te gelyk een voorbeeld zy geweest van de wegen Gods in zyne Kerk, hebbenwe insgelyx vastgesteld. Zie p. 213. 214. En dit geeft Placaeus ook op meer als eene plaats genoegsaam te kennen. III. Het stryd niet tegen elkander, dat de VII dagen der scheppinge souwden hebben konnen verbeelden den gantschen tyd, van Adam af tot de voleinding der weereld (gelyk de Heer Jurieu wil.) En dat egter in een of meer gedeeltens van dien tyd, wederom een bysonder tegenbeeld soude syn van deselve sesdaagse schepping. Want hier geld die stokregel: Dat een en deselve saak, tyd of persoon, naar dat se worden aangemerkt in een verscheiden verband of betrekking, een voorbeeld of Sinnebeeld kan syn van verscheide saken, persoonen of tyden. Dus verbeeld de dienstbaarheid in, en de verlossing uit Egypten, in verscheiden opsigt en verband. A. De dienstbaarheid der Sondaren onder de magt des Satans en der Sonde. B. De dienstbaarheid der Joden onder de Wet. C. De dienstbaarheid der Kerke onder den Antichrist, en de verlossinge uit die alle. IV. Het is ten minsten betoogelyk; dat men het tegenbeeld
| |
| |
van de VII dagen der schepping in het bysonder moet vindenGa naar margenoot+ onder de dagen van het Nieuwe Testament. Want die waarheid en geen andere, is de grondslag, waar om het Gods Geest behaagd, in soo menigvuldige plaatsen, de geduursaamheid van de tyden des Nieuwen Testaments in seven tydorders te schiften. Gelyk seer wydlustig betoogd is door de Hoogvermaarde Heer van der Waeyen, in syn doorwrogt tractaat nopens het sevengetal. V. Wat aangaat nu den tyd voor Christus komste in weereld, of men in den selven eens of tweemalen de order der seven dagen, als in een tegenbeeld, vervuld moet vinden, sulx souwden wy niet volstrektelyk konnen bepalen. De Heer VanGa naar margenoot+ der Waeyen oordeelt het laatste waarschynelykst, en brengt daar toe bewysredenen te berde, die haar klem hebben. VI. Immers nademaal de gantsche tyd, van Moses af tot Christus toe, een schetse en voorbeeld behelst van den gantschen tyd van Christus tot de voleindinge der weereld. Gelykwe betoogd hebben in onse Schets der waarheden: Cap. xvi. §. 107. soo moet het noodwendig volgen, dat de tyd van Moses tot Christus, ook overeenstemt met de dagen van de scheppinge. Dewyl de tyd des Nieuwen Testaments met deselve overeenstemd. Want quae uno tertio conveniunt, cadem inter se conveniunt, dat is: dingen, die in een DERDE overeenkomen, komen ook over een met MALKANDER. VII. Vastgesteld zynde dat de tyd onder de Wet overeenstemd met de dagen der schepping, is het gereed sulx over te denken van den tyd voor de Wet onder de belofte. Te meer, om dat de tyd onder de belofte ook een voorbeeld geweest is van den tyd des Nieuwen Testaments. Zie onse schets. Cap. xiv. §. 8, 9. VIII. Of men nu de overeenkomsten van den tyd voor de Wet met de dagen der schepping, als ook met de Historie des Nieuwen Testaments beginnen moet voor of na de sondvloed, souw
| |
| |
Ga naar margenoot+verder konnen ondersogt worden. De twee vertoogen,Ga naar margenoot+ van ons p. 264. en 276. bygebragt, begrypen het op de eerste wyse. Ondertusschen hebben wy elders aangewesen dat'er al een vry nette overeenkomst is tusschen de lotgevallen der eerste weereld op sig selfs, en de gantsche Historie des Nieuwen Testaments. Uit welken hoofde 'er bedenkelykheid soude konnen vallen, of men niet tot viermalen een overeenkomst van de wegen Gods in syne Kerk, met de dagen der schepping souwde konnen vinden? I. In de eerste weereld, van Adam, tot even na de Sondvloed. II. Van daar, en bysonder van Abraham, tot Moses. III. Van Moses tot Christus. IV. Van Christus tot de Voleindinge der Weereld. Dog wy durven in desen geen volstrekte bepaling doen.
Ga naar margenoot+§. Zie daar, bescheiden Leeser, het gene wy u nopens het Sinnebeeldige en Voorbeeldige van de schepping hebben willen mededeelen. Niet om u het een of het ander voor een volstrekt-betoogelyke waarheid op te dringen: maar alleen om aan te wysen hoe verre men in desen gekomen is, en verschot van gedagten te leveren; welke gy of geheel of ten deele kond volgen; of selfs iets volmaakters en beschaafders opstellen. Daar ontbreken geen menschen in onse dagen, die met deese en diergelyke dingen den spot dryven. Dog die moeten weten, dat de soodanige ook alvorens door den Apostel Petrus bestempeld zyn. Al was het schoon, dat men aan het een of ander syn toestemming niet geven konde; moet men sig egter wagten van meesterlyk te verwerpen 't geen andere regtsinnige Godgeleerden indien niet volkomen seker, ten minsten Waarschynelyk voorkomt. 't Is voor het minste een nuttige besigheid, en het dient tot ontdekking van Gods veelvuldige Wysheid, dat men dese overeenstemming van de schepping met de wegen van God en syne Kerk beschouwe. Tast men hier of
| |
| |
daar eens mis, het is geen gevaarlyke dwaling, die hetGa naar margenoot+ hert en den grondsteun van den Godsdienst raakt. Dog het is noodig dat ik hier van afscheide en dit Hoofddeel sluite. Beproef gy alle dingen en behouwd het goede.
|
-
margenoot+
- Andere vinden de order maar tweemaal.
Videsis Cl. Wayen de Numero vii. p. 571-98.
-
margenoot†
- Tempus quoad huc lex cum Evangelio miscebatur.
-
margenoot+
- Ons oordeel over dese ontwerpen, en hoe verre wy iets vast stellen.
-
margenoot+
- Over num. xxiv. 17. Zie ons werk agter Luc.xvi. tweede druk p. 789-798.
|