Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
(1700)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijVIII. Hoofddeel.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+benwe reeds gesegd, dat men deselve brengen kan tot twee algemeene hoofddeelen. I. Die genomen zyn van de Natuurlyke lighamen. II. Die ontleend zyn van lighamen, of dingen, die door konst of toedoen van menschen zyn gemaakt. Waar by men mogelyk nog een derde rang souw konnen vinden, van een gemengde soort, in welke natuur en konst te samen vloeit. De eerste soort behooren alleen tot deGa naar margenoot+ Scheppinge. En die konnenwe niet gevoegelyker verdeelen, dan volgens de ses dagen van de Scheppinge: terwyl wy sullen sien, wat voor schepselen'er op elke dag zyn gemaakt, waar van in de H. bladeren, of alleen eigentlyk gesproken word, of ook wel Sinnebeelden ontleend worden. Ga naar margenoot+Op den eersten dag komt ons niets bysonders voor, dan
Ga naar margenoot+Op den tweeden dag komt ons voor
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sodanige dingen die iets wesendlyks zyn, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+en in de lugt sig vertoonen, of uit de lugt op de aarde geformeerd worden.
De Aardkloot. Bestaande.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit aarde, ofte het drooge. Welke wy moeten aanmerken:Ga naar margenoot+
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Den derden dagh. Welk ons aanleiding heeft om de aarde te verdeelen in twee deelen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor het overige konnen wy de planten en kruiden, waar van in de H. Schrift word gewaagd, in dese soorten schiften.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Op den vyfden dag sienwe geschapen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De lugt gediertens, welke zyn de vogelen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Op den sesden dag vindenwe dat de dieren der aarde geschapen zyn. Diewe onderscheiden in dese soorten.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Kruipende gedierten.
De gekorvene dierkens, of ongecyfer.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Het laatste werk is den Mensch geweest, van wiens leden, uit-en inwendige ook veeltyds Sinnebeelden ontleend worden. Van welke wy eene optelling gedaan hebben in onse verhandeling van de voortreffelykheid des menschen. Behalven dat de schepping van den eersten mensch en van de vrouwe uit hem ook Sinnebeeldig en Voorbeeldig geweest is.
§. CXXIX. Zie daar, goedgunstige Leeser, een naamlyst van de bysondere Sinnebeelden van de ses-daagsche schepping, soo als ik die voor een geruimen tyd, by my selfs geschetst heb. Het kan ligtelyk gebeuren, dat ik'er eenige heb overgeslagen: doch die sult gy, wanneerse u voorkomen, ligtelyk konnen vervullen. Ook heb ik'er sommige te berde gebragt, die juist in de ses eerste dagen der schepping niet gemaakt zyn; dogh die ik geen bequamer rang en plaats kon geven, dan deselve by de werken van een der ses dagen te voegen. Wanneer men daar nu by voegde een naam-lyst van door konst of menschen toedoen gemaakte lighamen, soo souw men een volkomen opstel hebben van alle de saken, waar van voor en na in de Heilige bladeren Sinnebeelden ontleend worden.
Ga naar margenoot+§. CXXX. Wat aangaat de hulpmiddelen tot verstand van de Schriftuurlyke Sinnebeelden; die zyn vele en verscheidene. Want daar toe moeten dienen alle beschryversGa naar margenoot+ van de natuurlyke saken, soo ouwde als nieuwe, om daar uit de eigenschappen der dingen na te speuren, en deselve dan over te brengen tot het geestelyke. In het bysonder, wanneer de Sinnebeelden zyn ontleend van de dieren, kan men seer groot ligt scheppen, uit het wydlustige werk van Ulysses Aldrovandus, Gesnerus, Jonstonus, die van de Dieren in het gemeen, als mede uit Wolfgangus Franzius, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het noit volpresen werk van Samuel Bochartus, welke beideGa naar margenoot+ laatste in het bysonder van de dieren, in de H. Schrift, het zy eigentlyk of oneigentlyk vermeld, geschreven hebben. Over de boomen, planten, kruiden en bloemen kan men te regt komen, behalven by Theophrastus, Dodonaeus, Munting en meer andere, ook by Levinus Lemnius, in syn Tractaat, genaamd, Herbarum Biblicarum Explicatio, ofte Verklaring der Bibelsche gewassen. Als mede by Mattheus Hofman in syn Viridarium Spiritus Sancti, of Waarande des H. Geestes. En voornamelyk by J. H. Ursinus in syn Arboretum Biblicum, dat is, Bibelsche Boomgaard; Phytologia, Herbarius en Hortus Aromaticus sacer, dat is, syn Schriftuurlyk Planthof, Kruid-en Specerieboek. Behalven het gene by andere Schryvers hier en daar verspreid gevonden word. Insonderheid by Eustathius in syn Hexaemeron of Sesdaagse schepping; Als ook Vossius in syn werk de Theologia Gentili of van de Godgeleerdheid der Heidenen. Dogh in het bysonder ontbreken'er geene, die met opsetGa naar margenoot+ van de Sinnebeelden, soo gewydde als ongewydde, geschreven, en de over-een-stemming van de Heilige en Heidensche Schryvers in dat opsigt hebben aangewesen. Onder dese munt uit Johannes Pierius Valerianus, van wiens werk wy het getuigenis van Ga naar margenoot* Claudius Minos hier onder aan voegen. Niet selden vind men fraaje dingen by hem tot opheldering van de Sinnebeelden der H. Schrift. Dogh hy moet met oordeel gelesen en gebruikt worden, overmits'er veel kaf is onder het koorn, en vele dingen die seer oneigen en verre gesogt zyn. Hier by mag men voegen de versa- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+melingen van Sinnebeelden en Beeldspraken der aalouwde en nieuwe Schryvers, die by het werk van Pierius Valerianus in de Frankfortse Druk gevoegd zyn. Als medeGa naar margenoot+ het werk van Nicolaus Caussinus, van de Sinnebeeldige wysheid der Egyptenaren; waar in verklaard worden de Sinnebeelden van Horus Apollo, als ook eenige, die gehaald zyn uit Klemens de Alexandriner, en Epiphanius, mitsgaders de raadselen van den Poëet Symposius. Waar by komende syn Polyhistor Symbolicus, sal men dikwyls het eene en ander ontmoeten, 't gene ligt sal konnen toebrengen, ook tot verklaring van de Heilige Sinnebeelden. Ga naar margenoot+Niet selden sal men ook voordeel vinden in de ouwde of later beschryvers van Sinnebeelden. Als, die van Andreas Alciatus met de aanteikeningen van Claudius Minos; die van Johannes Sambucus, Claudius Paradinus, Joachimus Camerarius, Didacus Savedra, Florentius Schoonhovius en meer andere, te lang omGa naar margenoot+ hier te vermelden. Selfs kan hier de penningkunde der Ouwde, en de Sinnebeeldige vertooningen, die op de penningen voorkomen, somwylen een merkelyk ligt toebrengen: waar van men veele staaltjes vind by Joachim Oudaan in syn Roomsche Mogentheid, dat hy door de ouwde penningen meermaals opheldert aan de Sinnebeeldige woorden en spreekwysen der Heilige Schryvers. Ga naar margenoot+Ook zyn niet ondienstig soodanige boeken, welke handelen van de devisen of kortbondige Sinspreuken, slaande op het een of ander Sinnebeeld. Onder hoedanige Schryvers uitmunt Philippus Picinellus, die in de Italiaansche taal heeft aan het ligt gegeven en werk in folio, (dat in het Latyn overgeset en vermeerderd is door Augustus Erath,) waar van het opschrift is, Mundus Symbolicus, of de Sinnebeeldige Weereld. Waar in allerleye | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soort van saken (ook wel sommige personen) en eenGa naar margenoot+ groot getal van korte Sinspreuken, op de Sinnebeeldige betrekkingen der selve slaande, worden bygebragt. Waar onder'er wel veele zyn die seer koel of verre gesogt zyn; sommige ook smakende naar de Paapsche grollen en dwalingen; dogh ook geven de Sinspreuken, en het gene tot verklaring gesegd word, menigmaal aanleiding om eenige Sinnebeeldige eigenschappen van dese of gene saken op te stikken. Wy hebben daarom goed gevonden, in dit werk eenige staaltjes daar van by te brengen. Zie de Sinspreuken, uit dien Schryver ontleend, van den Arend. pag. 46. Van de Palmboom. pag. 168. Van de Cederboom. pag. 196. Van het Peerd. pag. 283. Van de Miere. pag. 395. Onder de Protestantsche Godgeleerde, het zy LuiterscheGa naar margenoot+ of Gereformeerde, kan men sig bedienen, (behalven van de gene die gy gelegenheid het eene of andere Sinnebeeld hebben uitgehaald, en in syn ligt gesteld) van FlacciusGa naar margenoot+ Illyricus in syn Clavis S. Scripturae. Ravanellus in Bibliotheca Sacra, Amandus Polanus, die in syn Syntagma Theologiae, in het Hoofddeel van de Scheppinge, fraajeGa naar margenoot+ dingen heeft nopens de Sinnebeelden, welke in de H. Schrift van de geschapene dingen ontleent worden. Doe hier by Michaelis Baumanni Analecta Typica, als mede het PromptuariumGa naar margenoot+ Allegoriarum van Johannes Botsaccus. Uit welkeGa naar margenoot+ somtyds goede dingen konnen gehaald, dogh die met een onderscheidend oordeel, wat swaar of ligt, en wat steek houwden kan of niet, moeten gebruikt worden. Onder de latere Schryvers vind men den schatkamer derGa naar margenoot+ Sinnebeelden van D. H. Groenewegen. Waar in niet alleen eenige Sinnebeelden, maar ook Voorbeelden der H. Schrift, volgens de order van het A.B.C. te samen vergaderd zyn. Dogh dat werk, na des Schryvers overlyden uitge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+komen, is niet voltooid, nog ook soo beschaafd als het souwde hebben konnen zyn, indien daar de laatste hand aan gelegd en het het volkomen ten einde gebragt ware. Ook heeft in desen met lof gearbeid de Hooggeleerde HeerGa naar margenoot+ Nicolaus Gurtlerus, onlangs Hoogleeraar der H. Godgeleerdheid te Bremen, nu te Deventer, die in syn voorrede gewag maakt van een Tractaat van Henricus Morus, een Engelsch Schryver, genoemd Alphabetum Propheticorum Iconismorum, dat is: Een A.B.C. van Prophetische Sinnebeelden. Dogh dat seer kort zynde, is deGa naar margenoot+ Hr. Gurtler selfs aangeset geworden om een A.B.C. van Voorbeeldige en Sinnebeeldige persoonen en saken op te stellen in de Latynsche taal; het welk voor de aankomelingen in de Godgeleerdheid van nuttig gebruik is. Voornamelyk wanneer men het met wit papier laat doorschieten, en daar op aanteikent soodanige woorden, die daar overgeslagen zyn, ofte ook, by wat voor Schryvers men dese of gene Sinnebeelden breeder vind uitgehaald. Dogh ik meene verstaan te hebben, dat het selve werk merkelyk breeder en volmaakter staat aan het ligt te komen. Waar by dan ook wenschelyk was, dat agter aan gevoegd wierd een Naamlyst der Hebreeusche en Griekse woorden, op wat plaatsen die te vinden zyn. Terwyl, het anders gebeuren kan, dat een Gebruiker in twyfel staat, door wat voor een Latynsch woord sulk of sulk Hebreeusch of Grieks woord van den Schryver uitgedrukt, en derhalven waar het selve te vinden zy. Ga naar margenoot+Diergelyken beleid heeft de Eerwaarde Heer Petrus Hamer in syn laatst uitgegeven Tractaat, genaamt Techno-Logemata Sacra, of Woordenboek van Heilige Konstredenen; waar in op elke letter van het A.B.C. eenige staaltjes gegeven worden van Konstwoorden, naar den sin der Heilige Schryvers uitgehaalt. Dogh nademaal die neerstige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schryver sig niet alleen bepaald tot Sinnebeeldige namenGa naar margenoot+ en woorden, maar ook tot alle andere, die van soodanigen aardt niet zyn, als, geloove, hope, liefde, wee, ydelheid, enz. sal dit sonder twyfel een werk van seer wyden omtrek zyn om te voltoojen: waar toe ik syn Eerwaardige egter kragt, lust, gesondheid en lange jaren levens toewensche. Ik hebbe in myne inleiding tot de verklaring van hetGa naar margenoot+ Hoogelied van de Heer Nicolaus Lydius, Zaliger gedagtenis, wel eer myn voorzaat in den Predikdienst te Franeker, gewaagd van een Lexicon Hieroglyphicum of Sinnebeeldig Woordenboek van dien Heer, waar aan hy vele jaren heeft gearbeid. En het ware te wenschen, dat het selve in staat geweest ware of nog gebragt konde worden, om ten gemeenen nutte het ligt te sien. Dogh die schade souwde genoegsaam vergoed zyn, indien de schrandere een onvermoeide Heer van Til in diervoegen, en met deselfdeGa naar margenoot+ netheid en klaarheid, ook alle andere Sinnebeelden mogte verhandelen, gelyk syn Hoogwaarde gedaan heeft in syn Zoölogia Sacra, of verhandeling van de dieren der Heilige Schrift; waar in de Sinnebeelden, van de viervoetige dieren, soo wilde als tamme, ontleend, met een sonderlinge wysheid en aardigheid worden opengelegd; sullende het een werk zyn van weergaloose nuttigheid, indien God Hem leven en kragten spaarde om dat werk te voltoojen en aan het ligt te brengen.
§. CXXXI. Dogh wat my belangt, goedgunstige Leeser,Ga naar margenoot+ en myn tegenwoordig werk; het sal noodig zyn dat ik u daar van eenig verslag doe. Myn seer waarde en Hoog-geagte zalige Amptgenoot de Heer Casparus Alardin, had in onse Gemeinte begonnen te prediken een Draad der Goddelyke Waarheden; beginnende van de eerste waarheid, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+God is, en van de natuurlyke kennis van God, en van daar sullende voortgaan tot de Heilige Schriftuur en de waarheden, daar in begrepen. Edogh syn Eerwaarde had soo dra dat werk niet beginnen op te stellen, of het bleef in de geboorte steken, overmits die Dierbare Leeraar onse Gemeinte ontrukt wierd door een zalige, dogh voor ons ontydige en beklagelyke dood. Dewyl ik nu in myn eerste Gemeinte het selfde beleid gehouwden had in sommige predikatien, en al een stukweegs daar in gevorderd was, heb ik het werk opgevat, daar syn Eerwaarde 't selve had laten steken; te weten, aan die waarheid, dat Gods wesen geestelyk is. Ten einde om den selven draad verder, onder Gods toelating, af te spinnen. Ik ben dan van daar voortgewandeld door alle, of immers de voornaamste deugden en eigenschappen van God; en heb breedsprakig gehandeld van de Heilige Dryeenheid, mitsgaders van de Naamen, die den Dryeenigen God worden toegeschreven in de H. bladeren. Van waar de order my op geleid heeft tot den eeuwigen raad van God, en wel in het bysonder het besluit van Verkiesing en Verwerping, mitsgaders den Raad des vredes en het Testament der genade. Tot welks eerst uitvoering ons is voorgekomen de Schepping van de weereld in ses dagen, en de ruste van God op en sedert den sevenden dag. Dogh nademaal het niet genoeg was, de schepselen in het gemeen aan te merken, als werken van Gods Almagt; maar ook noodig te beschouwen, hoese geschapen zyn om Sinnebeelden te zyn van geestelyke saken, gelyke boven getoond is; dagt het ons noodsakelyk, in eenige weinige uitgelesene staaltjes te vertoonen, wat voor Sinnebeelden de Heere onse God al ontleend van sommige schepselen, en wat voor over-een-komsten'er gevonden worden tusschen deselve, en de saken, of persoonen, die'er door verbeeld worden. Hier toe dagt ons dienstig, van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werken der sesdaagse scheppinge eenige voorname exempelenGa naar margenoot+ of staaltjes te nemen, en die breedsprakig te verhandelen, alleen tot eenige proefstukken, hoedanig, naar ons gering oordeel, de Sinnebeelden der H. Schrift, soo in opsigt van de Theorie, als van de Praktyk en betragting ter Godsaligheid, behooren verhandeld te worden. Van de werken der twee eerste dagen hebbenwe geeneGa naar margenoot+ Sinnebeelden in dit werk te berde gebragt, maar alleen van de vier volgende. Het eerste Sinnebeeld, dat hier ter baan komt, is den Arend. 't Welk den eersten rang heeft, alleen om dat ik die stof eerder gereed had dan de andere: want myn toeleg was geweest, de verhandeling van de plaats Jes. xl. 31. te voegen by mynen Honigraat der Verdrukkingen. Dogh dewyl dat werkje reeds breed genoeg was uitgedyd, hebbe ik daar van moeten afsien. Wanneer ik dan besloten had een bondel van Sinnebeeldige Leerredenen te samen te voegen en uit te geven, heb ik, op dat de Drukker, die om copy aan hielt, vast mogt werk beginnen, aan het Sinnebeeld van den Arend, die anders tot de werken van den vyfden dagh behoord, slegts den eersten rang gegeven, om ondertusschen tyd te hebben om de overige Sinnebeeldige verhandelingen ook te beschaven en tot de drukpersse gereed te maken. Ik hebbe dese stoffe van de Arenden, en in het bysonder de plaats van Jesaias, ter Predikstoel (voor soo veel het wesendlyke aangaat) verhandelt in drie Leerredenen, op den 20 en 22sten van Wynmaand des Jaars 1695. op die order, dat ik eerst de woorden, soo alsse by Jesaias voorkomen, verklaard, en daar na in het tweede deel gehandeld heb van de Arenden in het gemeen, tot opheldering niet alleen van dese, maar ook van andere plaatsen der H. Schrift, in welke van de Arenden gesproken of op deselve gesinspeeld word. Het was anders niet ongevoeg- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+lyk geweest, dat het tweede deel, sprekende van de Arenden in het gemeen, 't welk nu voorkomt pag. 33 --- 63. was voorgegaan voor die bysondere eigenschappen der selve, op welk Jesaias sinspeeld, en die men nu vind pag. 10 --- 33. Ik had ook in myn geschrift aanwysing gedaan, dat de Lettersetter die order souwde volgen. Dogh deselve heeft myne aanwysing over het hoofd gesien. Het sal de Leeser gemakkelyk zyn selfs dese verschikking in het leesen te maken. By dese plaats van Jesaias voegde niet qualyk nog een andere, die niet min nadrukkelyk is. Namelyk Matth. xxiv. 28. Alwaar het doode lighaam is, sullen de Arenden vergaderd worden. welke van my verhandeld is op den 29 en 31. van Wynmaand in het selfde Jaar. Ga naar margenoot+Terwyl nu de Arenden een staaltje syn van het wild, en volgens Mosis wet, onrein gevogelte, was het gevoeglyk, dat daar mede ook gepaard ging een van het tamme en rein gevogelte. Hier quamen dan in 't bysonder de Duiven in aanmerking, als op welke menigmaal gesinspeeld word by de H. Schryvers. Dewyl ik nu onder myne papieren vond een Leerrede over de woorden van den Psalmist Psal. lxxiv. 19. Geef de ziel van uwe TORTELDUIVE niet over aan het wild gedierte des velds. Van my uitgesproken voor de Gemeente van Franeker op den 17 van Wynmaand 1688. (zynde een plegtelyken Bededag, om den gelukkigen uitslag van den optogt van syn Koninglyke Majesteit van Groot Brittannien, doe Prince van Oranje, tot bevryding der drie Koningryken van het Jok der Antichristische overheersing, 't geen men aldaar sogt in te voeren.) hebbe ik deselve, soo als ikse vond, hier willen byvoegen. Dewyl ik nu die plaats alleen met betrekking op dat geval verhandeld heb; sal het u niet wonder dunken, dat ik dit Sinnebeeld, nog op deselve order, nog met die uitvoerigheid, als het voorgaande of de volgende, verhandeld heb. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De overige Sinnebeelden zyn geschikt naar de orderGa naar margenoot+ van de vier laatste dagen der schepping. Als namelyk van de werken des derden dags, de gewassen des aardryks, enGa naar margenoot+ onder die de bloemen, als ROOSEN en LELIEN; deGa naar margenoot+ boomen, en wel den APPELBOOM, de DOORNEN, en de BOOMEN des WOUWDS; daar benevens denGa naar margenoot+ PALMBOOM en CEDERBOOM op Libanon. Van de werken des vierden dags komt hier alleen de SONNE voor,Ga naar margenoot+ als een doorlugtig Sinnebeeld van Christus, de Sonne der Geregtigheid. Waar op in haar behoorlyken rang souden moeten volgen van de werken des vyfden daags, de vogelen, namelyk de ARENDEN en DUIVEN. En daar op eindelyk van de werken des sesden daags, hetGa naar margenoot+ PEERD en het SCHAAP; als twee staaltjes van de viervoetige tamme dieren; welke laatste niet wel sonder betrekking op eenen HERDER konde aangemerkt worden. Waar op ook een exempel moest volgen van de wilde viervoetige dieren, namelyk het HART, dorstende enGa naar margenoot+ schreeuwende naa de waterstroomen. Waar by eindelyk nog komt een verhandeling van de MIERE, als zynde eenGa naar margenoot+ van de veelvoetige kruipende ongediertes, ten leerbeeld voorgesteld aan den leujaard. Van deese verhandelingen heb ik dit alleen in 't gemeen nog te seggen. Dat gy ligtelyk siet,Ga naar margenoot+ goedgunstige Leeser, dat niet allen van ons het Sinnebeeldige van die saken of schepselen verhandeld is geworden, maar dat het eenige Sinnebeedlige Schriftuurplaatsen zyn, die wy in haar geheel verklaart en toegepast hebben. Waar van de reden is, dat wy die reeds dus opgesteld, geschreven en ten deele gepredikt hadden, eer wy besloten dit werk in het ligt te geven. Ons dagt niet ongeraden het een met het ander tot gemeene stigting op te disschen. Op dat de Leesers keur mogten hebben, naar de verscheidenheid van hunne smaak; en op dat de lust | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+in het lesen door de verscheidenheid der saken souwde opgescherpt worden. Daar sal niemand wesen van eenig oordeel, die niet ligtelyk sal konnen schiften het gene eigentlyk tot het Sinnebeeld behoort, en het gene'er van ter zyden, by gelegentheid van de Textwoorden by komt. Ga naar margenoot+Wat myn beleid aangaat, (waar in ik belyde de voetstappen van de Heer van Til, voor een goed gedeelte nagevolgd te zyn) eerst ben ik gewoon te verhandelen de namen van de saken die my voorkomen; daar na de verscheide soorten, (indien'er die zyn) III. de eigenschappen, goede en quade. IV. De gebruiken en misbruiken. V. De Sinspreuken en Spreekwoorden, daar op staande, of daar van ontleend. En eindelyk VI. Over te gaan tot de Sinnebeeldige gebruiken, die'er de Heilige Schrift van maakt, en de gevoeglykheid daar van, door de over-een-komsten aan te wysen. Hier op loopt de order en het beleid van onse verhandeling meest uit; hoewel wy ons overal niet juist aan den selfden voet gehouden hebben; denkende aan het seggen van den Venusiner Digter:
Ridetur chordâ qui semper oberrat eâdem.
Dat is:
Het schynt my wat bespottelyk te staan,
Wanneer men steeds op eenen trant wil gaan.
Ga naar margenoot+Ik hebbe by my selfs in twyfel gestaan, of ik'er de praktikale toepassingen souwde byvoegen of af laten. Dogh besloot ligtelyk tot het eerste. I. Om datse dienen konden tot gemeene stigting; 't welk enkel het wit is, dat ik bedoele. II. Om dat ik in dit werk eenige modellen geef voor geoefende Christenen en voor Jonge Predikanten en Proponenten, hoedanig men de Sinnebeeldige stoffen en texten moet behandelen, wanneer men daar over tot syne bysondere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderrigting en opwekking peinsen; of die tot gemeeneGa naar margenoot+ stigting sal van den Predikstoel voordragen. Waar by dan ook een handeling moest wesen, om ook de toepassingen tot betragtinge van Godsaligheid gevoegelyk in te rigten. Ik heb die egter maar medegedeelt, soo als ik deselve onder myne papieren in staat vond. Zynde sommige der selver breed uitgewerkt, andere slegts geschetst; en sommige, waar agter geheel geen toepassing gevonden word.
§. CXXXII. Ik sal gaarne, goedgunstige en bescheideneGa naar margenoot+ Leeser, verwagten wat uw oordeel sal zyn over dit myn gering werk. Dat gy'er onvolmaaktheden, leemten en gebreken aan bespeuren sult, sal my niet vreemd dunken. Want mogelyk siet niemand die meer dan ik selfs. Indien het myne besigheden toelieten enkel my uit te leggen tot het schryven van Sinnebeeldig werk, ik weet seer wel, wat'er al te beschaven en te verschikken souwde vallen. Dogh ik heb slegts aanleiding en opwekking willen geven aan anderen, die ik wensche dat het veel beter, beknopter en volmaakter uitwerken, en bidde een ieder Geletterde, die myn werk lesen sal, dat hy het liever verbetere dan laake. Tot het laatste zyn veele doorgaans gereed, die geen ooren hebben naa het eerste. Ik segge dan tot besluit:
Vive Vale, Si quid novisti rectius istis,
Candidus imperti; si non, his utere mecum.
|
|