Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
(1700)–Johannes d' Outrein– Auteursrechtvrij
[pagina 169]
| |
VII. Hoofddeel.Ga naar margenoot+
| |
[pagina 170]
| |
Ga naar margenoot+Justinus Martyr staat wel toe, dat Moses de beeldsprakige wysheid der Egyptenaren geleerd heeft, maar oordeelt dat hy sig daar van niet heeft bedient. Dus luiden syne woorden:Ga naar margenoot+ ‘By de Egyptenaren waren in groote agting de letteren of onderwysingen, die men Hieroglyphische of gewydde Beeldspraken noemt, en die in de Tempelen niet aan elk een, maar aan de verstandige wierden overgeleverd. Van welk schoon de Propheet (Moses) kennis gehad heeft, heeft hy egter die niet gebruikt, als strydende tegen’ de gewoonten der Hebreen, van God ingesteld. Ga naar margenoot+Dogh daar ontbreken geen hedendaagse Schryvers, die geern ons souwden vroed maken, dat niet alleen de Egyptenaren de manier van door Sinnebeelden te onderwysen hebben uitgevonden, maar dat deselve daar van daan ook is overgenomen in de schriften van Moses en de Profeten.Ga naar margenoot+ Wat wonder, want alle de Goddelyke wetten en plegtigheden, eertyds van God onder Israël ingesteld, ontsiet men sig niet aan een Egyptischen oorsprong toe te schryven. Edogh wat ons aangaat, wy willen opgemerkt hebben Ga naar margenoot+ I. Dat het van ouwde tyden niet alleen den Egyptenaren eigen geweest is door Sinnebeelden te onderwysen, maar ook aan alle andere Oostersche volkeren. Onder welke de Chaldeen de Egyptenaren in ouwdheid, indien niet overtreffen,Ga naar margenoot+ ten minsten evenaren, en onder welke niet later dan onder de Egyptenaren, de manier van door Parabolen en Sinnebeelden te onderwysen, gebruikelyk geweest is. II. En Ga naar margenoot+ of schoon de Egyptenaren al mogten uitvinders geweest zyn van hunne beeldsprakige letteren of teekens; sulx is geensins een bewys dat het gebruik van Sinnebeelden by het eerst souwde uitgevonden zyn. Want de beeldsprakige teekens voor-onderstelden de Sinnebeeldige beteikenissen van sommige dieren of andere dingen, die men vervolgens door figuuren en verbeeldingen heeft uitgedrukt. | |
[pagina 171]
| |
Immers, noit vind men dat Moses of eenig ander GodlykGa naar margenoot+ Schryver, de manier om door beeldspraken te schryven, gebruikt of nagevolgd hebbe. III. Men kan geen uitvinder vanGa naar margenoot+ de Sinnebeeldige wysheid onder de Egyptenaren aanwysen uit de ouwde Gedenkschriften, die niet later van leeftyd is dan Moses. En diensvolgens kan hy het van deselve niet geleerd hebben. Men noemt bysonder eenen Mercurius, met den naam van Thoth onder de Egyptenaren bekend; doch indien alles, wat men van hem segt, al geen verdigtsel is, soo kan hy immers in Ouwderdom Moses niet bereiken, selfs volgens het getuigenis van Ga naar margenoot* Marsham. Behalven dat de Geleerde P. Daniel Huetius dien Mercurius geen anderen oordeeld geweest te zyn dan Moses selfs. Gelyk wy op het slot van dit Hoofddeel nader sien sullen. §. CXIX. Ik ben derhalven van oordeel, dat het dieGa naar margenoot+ Godgeleerde regt getroffen hebben, die den oorsprong van de Sinnebeeldige geleerdheid, of het onderwys door, en het gebruik van Sinnebeelden, hooger soeken; als zynde uit de leere der Ertsvaderen voortgevloeid tot allerleye volkeren, die uit hen gesproten zyn. En dat selfs de eerste grondslag van de Sinnebeeldige wysheid te soeken is in die wyse schikking van den Almogenden Schepper, die de schepselen dusdanig heeft gemaakt, dat sy bequaam waren om Sinnebeelden te zyn van geestelyke of zedelyke zaken. Gelyk wy voorhenen betoogd hebben. Invoegen God selfsGa naar margenoot+ voor den eersten Autheur daar van moet te boek staan. | |
[pagina 172]
| |
Ga naar margenoot+Want soo dra de mensch geschapen was, heeft Hy hem straxGa naar margenoot+ door Sinnebeelden, ontleend van lighamelyke saken, onderwesen nopens geestelyke en verhevender dingen. Door het Paradys heeft hy hem willen afschaduwen den Hemel; door den boom des levens, den Zone Gods, of immers het geluksalig leven, dat hy in den hemel souwde genoten hebben, indien hy volstandig ware gebleven. En wanneer wyGa naar margenoot+ ons erinneren dat Adam, met Gods beeld, en by gevolg met een uitmuntende wysheid, begaafd was, en de Heere God alle de dieren der aarde tot hem bragt, op datse hunne naamen van hem souwden ontfangen, soo is het wel te bevroeden, dat hem den aardt en de eigenschappen der selve seer wel zyn bekend geweest, waarom hy ook de benamingen van veele op de meeste naar der selver aardt en eigenschappen geschikt heeft. En by gevolg sal hem (immers ten deele) niet onbekend zyn geweest, wat voor Sinnebeeldige beteikenissen deselve hebben konden. Voornamelyk heeft hy gelegenheid gehad om sulx op de merken, na dat hy in de sonde gevallen, en daar na door de belofte des genadenverbonds wederom is opgeregt. Wanneer hem geopenbaard is de verborgenheid van den Saligmaker der weereld en het tweederleye zaad, dat'er onder de menschen wesen souw; ik meene de uitverkorene erfgenamen der saligheid en de vaten des toorns. Toen heeft hy eerst konnen sien, dat de wyse Schepper de schepping en schepselen in diervoegen geschikt heeft, datse Sinnebeelden konden zyn of van den Messias, of van de uitverkorene en geloovige, of in tegendeel van de verworpene menigte, en der selver deugden en ondeugden. Ga naar margenoot+Immers daar toe gaf God selve hem aanleiding, wanneer hy, selfs in de Ertsbelofte, niet dan Sinnebeeldige spreekwysen gebruikte. Want daar in komt de Satan voor onder het Sinnebeeld van de Slang, en de verworpelingen | |
[pagina 173]
| |
onder den naam van syn zaad. Het gene de Christus doenGa naar margenoot+ souw aan den Satan, tot voordeel van de uitverkorene, word uitgedrukt onder die Sinnebeeldige spreekwyse van den Slang synen kop te vermorselen; en het gene de Satan aan de Christus souwde doen, word Sinnebeeldelyk genoemd, het de versen te vermorselen. De offerdieren, die strax naGa naar margenoot+ den val geslagt zyn, hebben hem verstrekt tot Sinnebeeldige vertooningen van den Messias, en te gelyk van de geloovige, dat die verpligt zyn hunne lighamen Gode te stellen tot een levende, heilige en Gode welbehagelyke offerhande, welke is hunnen redelyken Godsdienst. De rokkenGa naar margenoot+ van vellen, die God Adam en syn wyf heeft toegebragt, waren een Sinnebeeld van de geregtigheid des Messiae, die haare naaktheid alleen dekken en haar beschermen kon tegen den toorn van God, de vloeken van de Wet en de beschuldigingenGa naar margenoot+ der Conscientie. Dese en andere aanleidingen, van God selfs gegeven, sullen Adam gelegenheid verschaft hebben, om ook andere werken Gods aan te merken als Sinnebeelden van geestelyke saken; en hy daar van aan syne nazaten, met welke hy tot op syn 930ste jaar geleeft heeft, gelyk het een godvrugtig Ertsvader betaamde, kennis en onderwys gegeven hebben: welk onderwys onder de Heilige Geslagtreex sonder twyfel sal wesen voortgeplant. En dewyl Enoch, de sevende van Adam, een ProfeetGa naar margenoot+ geweest is, is het niet anders te bevroeden, of hy heeft openbaring gehad van de Sinnebeeldige gebruiken der geschapene dingen, en sal syne Prophetische Leer-redenen, volgens den styl van alle de Profeten, daar mede doorweven hebben. Waarom seker Schryver van hem getuigd:Ga naar margenoot+ ‘Enoch de sevende van Adam, heeft veele verborgentheden voorsegd, en van vele toekomende saken geprofeteerd, ja ook selfs van die valsche Profeten, van’ welke Judas gewaagt. | |
[pagina 174]
| |
Ga naar margenoot+Dese kennis der Sinnebeeldige wysheid Gods is sonder twyfel by Noach ook geweest; die deselve niet alleen van de Voorvaderen ontfangen, maar ook door ingeven van Gods Geest geleert sal hebben. De Voorbeeldige, en by gevolg ook Sinnebeeldige beteikenissen van de wateren der Sondvloed, van de Arke, van de uitgesondene Duive, die met een Olyftak wederkeerde, konnen hem, immers ten deele niet onbekend zyn geweest. Om nu van den Regenboog en de mengeling van desselfs couleuren niet te spreken, die niemand ontkennen kan Sinnebeelden geweest te zyn van geestelyke saken. Waar van hy de kennis onder syne Sonen sorgvuldig sal hebben voortgeplant.
Ga naar margenoot+§. CXX. Dogh indien men al soo hoog niet wilde opklimmen, men sal ten minsten in Abraham een Man vinden, met allerleye wysheid voorsien, en daar onder ook sonder twyfel de kennisse van de Heilige Sinnebeelden en Voorbeelden. Immers, God openbaarde sig aan hem onder het Sinnebeeld van een schild. Gen. xv. Hy wyst hem naa de sterren des hemels, als een Sinnebeeld van de vermenigvuldiging van syn zaad. vers 5. En wanneer God hem deed nemen een drie jarige veerse, en een drie jarige geite (en een tortelduive, mitsgaders een jonge duive) welke eerste hy midden door-sneed, en het eene deel tegen over het andere leide; waar na het wild gevogelte, op het aas nederkomende, van hem wierd weg gejaagd, en hy met zonnen ondergang in een diepen slaap viel, en in een swaren schrik; en daar na gesien wierd een rookende oven met een vuurige fakkel, die tusschen de stukken doorging; was het hem onmogelyk dit alles te verstaan, sonder te weten waar van dit gantsche gesigte, en de bysondere deelen desselfs Sinnebeelden waren; waar van de Heere selfs voor een gedeelte de verklaring geeft. vers 13-16. | |
[pagina 175]
| |
En wat dunkt ons, wanneer Abraham meer als eensGa naar margenoot+in Egypten verkeerd heeft, en daar, als een Propheet, is bekend geworden, dat de Egyptenaars van hem, of dat hyGa naar margenoot+ van de Egyptenaren, leeringen sal ontfangen hebben? Immers is het eerste veel redelyker en waarschynelyker. ByGa naar margenoot+ Eusebius vind men dit overblyfsel uit de schriften van Berosus, een van de aalouwdste Schryvers onder de Chaldeen: ‘Ontrent het tiende geslagte na de Sondvloed, heeft onder de Chaldeen geleeft een Man, seer opregt van wandel, van een seer groote weerdigheid, en begaaft’ met kennis van hemelsche saken. En by Nicolaus Damascenus: ‘Abraham heeft sig, door aanleiding van den hongersnood begeven naa Egypten, eensdeels om sig te voeden met den overvloedigen voorraad, aldaar zynde; en anderdeels op dat hy vernemen souwde welk het gevoelen der Egyptische Priesters nopens hunne Goden was, met dien toeleg, dat hy navolgen souw het gene goed was, en hen beter onderrigten daar sy mogten’ mistasten. En hy voegt'er by: ‘Dat hy met de allerwyste der Egyptenaren verkeerd en onder hen een grooten naam en luister verkregen heeft. Dat hy soodanig met hen heeft geredenwisseld, dat hy hunne Godgeleerdheid geheel verworpen, als strydig tegen de waarheid, en hen van het tegendeel met veel betooning van geest en kragt heeft soeken te overtuigen. Dat hy hen ook selfs in de Telkonst en de Sterrekunde heeft onderwesen, in welke konsten de Egyptenaren voorhenen t'eenemaal’ onbedreven waren. Het selve getuigt Alexander Polyhistor met dese woorden: ‘Wanneer Abraham binnen Heliopolis veel verkeeringe had met de Priesters, heeft hy hen seer veele dingen, en onder anderen ook de Sterrekunde,’ en alles wat daar toe behoord, geleeraard. Om nu het getuigenis van Artapanus en Melo, insgelyx | |
[pagina 176]
| |
Ga naar margenoot+by Eusebius te vinden, niet op te halen. Dus leest menGa naar margenoot+ ook by Eustathius: ‘Dat Abraham, door hongersnood genooddrongen in Egypten is gekomen en de Egyptenaren, die verschillende van gevoelens waren, en hunne eigen wetten versmaadden en met voeten traden, heeft aangewesen, dat niemand van henlieden iets betamelyks en gewigtigs (nopens God en den Godsdienst) gevoelde. En by hen in verwondering zynde over syn groot verstand en wysheid, hen geleeraard heeft de Rekenkonst en Sterrekunde. Want voor syne aankomst aldaar, waren de Egyptenaren daar van onkundig. Waar van sy onderwesen zynde, naderhand aan de Grieken die wetenschappen’ hebben overhandreikt. Leo Allatius teikentGa naar margenoot+ over dese plaats aan dat Josephus het selfde getuigt, mitsgaders Eupolemus en Artapanus. Dogh dat het gevoelen van dese Schryvers door Pererius verworpen word. I. Om dat Abraham maar een seer korten tyd in Egypten verkeerd heeft, in welken tyd die wetenschappen niet hebben konnen geleeraard worden. II. Om dat hy syne Huisvrouw hebbende wedergekregen, gelast is terstond weder uit Egypten te trekkenGa naar margenoot+ III. Om dat Augustinus uit Varro getuigd, dat de Egyptenaren de letteren geleerd hebben van Isis, die geweest is de Dogter van Inachus de Koning der Argiven, welks Regeering Eusebius begint na de dood van Abraham. IV. Om dat Jamblichus eenen Mercurius Trismegistus steld als den Autheur van de wysheid en wetenschappen der Egyptenaren, die niet alleen later dan Abraham, maar ook dan Moses geweest is, volgens Eusebius en Augustinus. Edogh Leo Allatius is van oordeel, dat dese redenen van die klem niet zyn, dat men daarom het gevoelen van die Ouwde Schryvers en van Eustathius soude behoeven te verwerpen. ‘I. Om dat het ons onbekend is, hoe lang Abraham in Egypten getoeft hebbe. Immers dat het uit de omstandigheden der Hi- | |
[pagina 177]
| |
storie blykt, dat de tyd niet heel kort, maar al vryGa naar margenoot+ lang moet geweest zyn. Ten minsten meer dan lang genoeg om hen eenige wetenschappen mede te deelen; voornamelyk, om dat hy te doen had met menschen, die weetgierig, en reeds in andere wetenschappen bedreven waren. II. Om dat het getuigenis van Varro in desen weinig geld, die van de saken der Hebreen geen kennis gehad, en gelyk andere Heidensche Schryvers, het gene deselve betrof, vervalst heeft. En wat Jamblichus aangaat, die noemt Trismegistus als den eersten Leermeester der Egyptenaren; dogh dat sulx mogelyk soo te verstaan is, dat hy de eerste geweest zy die syne onderwysingen beschreven en boeken onder hen uitgegeven hebbe. Immers dat Varro en Jamblichus in het gene de aalouwde Historie betreft, geensins van soo goeden geloof zyn als Eustathius, Eusebius en Josephus, en de andere Ouwde Schryvers,’ waar op sy sig beroepen.
§. CXXI. Van Abraham gaan wy over tot Jacob, die,Ga naar margenoot+ die soo door de onderwysing synes Vaders, als door de ingeving des H. Geestes, niet onbedreven geweest is in de Sinnebeeldige wysheid. Want daar vindenwe seer doorlugtige blyken van in syn laaste reden, welke hy tot syne Soonen gevoerd heeft. Gen. xlix. Neem eens, als wy hem nopens Juda hooren seggen. vers 9. Juda is een Leeuwenwelp, gy zyt van den roof opgeklommen, myn Soon: hy kromt sig, hy legt sig neder als een leeuw, en als een ouwde leeuw: wie sal hem doen opstaan? En van den Schilo: vers 11, 12. Hy bind synen jongen ezel aan den wynstok, en het veulen syner ezelinne aan den edelsten wynstok: Hy wascht syn kleed in den wyn, en synen mantel in wyndruiven bloed. Hy is roodagtig van oogen door den wyn, en wit van tanden door den melk. Van Isasschar: vers 14. Isasschar is een sterk | |
[pagina 178]
| |
Ga naar margenoot+gebeent ezel, nederliggende tusschen twee pakken. En vers 17. D AN sal een slange zyn aan den weg, een adderslange nevens het pad, bytende des peerds versenen, dat syn ryder agter over valt. En van Naphtali: Naphtali is een losgelatene hinde des genen die schoone woorden geeft. Van Joseph: vers 22-24. Joseph is een vrugtbaar tak, een vrugtbaar tak, aan een fonteine: elk een der takken loopt over den muur. De schutters hebben hem wel bitterheid aangedaan, en beschoten, en hem gehaat: Maar syn boge is in styvigheid gebleven, en de armen syner handen zyn gesterkt geworden door de handen des Magtigen Jakobs; daar van is hy een Herder, een steen Israëls. En eindelyk van Benjamin: vers 27. Benjamin sal als een wolf verscheuren; des morgens sal hy roof eeten, en des avonds sal hy buit uitdeelen. Voorwaar, men vind hier soo veele Sinnebeelden en Sinnebeeldige spreekwysen te samen gestuwd, dat men niet nalaten kan een grooten indruk te hebben van Jakobs bedrevenheid in dat soort van wetenschap. Dogh wie kan bevroeden dat Jakob sulx van de Egyptenaren souwde geleerd hebben, onder welke hy niet dan in syn hoogen ouwderdom, en dat nog in een afgesonderd land, geleeft heeft, en sulx buiten veel verkeering met dat Afgodische volk, welker gewoonten en Godsdienst den Hebreen een gruwel waren. Wy agten het veel redelyker en waarschynelyker, dat Jakob dese wetenschap van syne Vaderen hebbe overgeërft; waar by gekomen is de verligting en ingeving des Heiligen Geestes, die hem op dese wyse syne laatste prophetie heeft doen uitspreken. Dies is Jakobs Sinnebeeldige wysheid niet van een Egyptischen, maar van een Goddelyken oorsprong geweest. En het is veel gereeder te denken, dan de Egyptenaars in desen iets van hem en syne nasaten, dan dat die het selve van de Egyptenaren souwden overgenomen hebben. | |
[pagina 179]
| |
§. CXXII. Voornamelyk wanneer wy bevroeden in watGa naar margenoot+ voor een agtinge Josephs wysheid, ook selfs in dit opsigt, onder de Egyptenaren is geweest. Want het is uit de H.Ga naar margenoot+ Historie genoegsaam kennelyk, dat hy de Sinnebeeldige wysheid in Egypten met sig gebragt, en niet daar uit gehaald heeft. Door die wysheid, gepaard met de buitengemeene verligting des Heiligen Geestes, heeft hy konnen verklaren de droomen, soo van den Schenker, als van den Bekker des Konings. En naderhand insgelyks den droom Farao selfs, van de seven vette en magere koejen en koornairen. Waar uit de Koning bekende: Nadien God u dit alles heeft kondt gedaan, is'er niemand soo verstandig en wys als gy. Dies stelde hy hem tot een Onderkoning over gantsch Egyptenland, en noemde synen naam Zaphnath-Paaneah, en vermaagschapte hem aan Potiphera,Ga naar margenoot+ een Overste en Priester van de stad On, anders Heliopolis genaamd. Gen. xli. 45. Over dese Egyptischen naam van Joseph zyn verscheide gedagten der Uitleggers. Philo de Jode oordeeld, datse soo veel beteikent als ὀνειροϰρίτης, een uitlegger der droomen, of ϰρυπτῶν ἑυρετὴς, een uitvinder van verborgene dingen. De Syrische oversetting: een die verborgene dingen weet: Theodotion: τῶν ἀποῤῥήτων ἑρμηνεύτην, een uitlegger van verborgene of geheime dingen. Waar in, dewyl de meeste Ouwde Uitleggers overeen-stemmen, konnen wy met Grotius geen reden sien, om desen sin en beteikenis van dien Egyptischen naam te verwerpen. Joseph dan, voorsien zynde met een schat van SinnebeeldigeGa naar margenoot+ wysheid, en deswegen van soo grooten agting door gantsch Egyptenland, en daar by van soo veel aansien en vermogen, en vermaagtschapt aan een Priesterlyke familie; sal sonder twyfel gelegentheid gehad en genomen hebben om syn Schoonvader en ander aansienelyke en Priesters | |
[pagina 180]
| |
Ga naar margenoot+nopens de kennis van den God en Godsdienst syner Vaderen, en wel ook door Sinnebeeldige gelykenissen, te onderwysen. De groote wysheid van desen Ertsvader, gepaart met opregte Godvrugt, laten ons niet toe hier aan te twyfelen. En soo'er des aangaande nog eenige dubbing mogt by iemand huisvesten, de Goddelyke Harpsanger beneemd hem die, wanneer hy in dat doorlugtig vertoog van Gods wegen ontrent syne kerk, van Abraham af en vervolgens,Ga naar margenoot+ tot de inlating van Israël in de erfenis van het land Canaan, dit aanmerkelyke, nopens Joseph aanteikent: De Koning (Pharao) settede Hem tot een Heer over syn huis: en tot een heerscher over al syn goed. Om syne Vorsten te BINDEN naar synen lust, en syne OUDSTE te ONDERWYSEN. vers 21, 22. In de grondtaal staat, om syne Vorsten te binden aan syne ziele, en syne Ouwdste wysGa naar margenoot+ te maken. De Lxx. τõυ παιδεῦσαι τõυς ἄρχοντες ἀυπõυ ὡς ἑαυτὸν, ϰαὶ τõυς πρεσβυτέρους ἀυτõυ σοφίσαι. Om syne Vorsten te onderwysen, als sig selven ('t welk wy liefst soo opvatten, dat hy selfs verstond) en om syne Ouwdste wys te maken. De Vulgata heeft insgelyx: Ut erudiret principes ejus sicut semetipsum & senes ejus prudentiâ doceret. Waar mede de Arabische en Moorsche oversettinge over-een-stemt. De Syrische: Op dat hy syne Vorsten souw kastyden gelyk hy wilde, en syne Ouwdste wys maken. Waar onder sonder twyfel ook de onderwysing in de Sinnebeeldige wysheid sal begrepen geweest zyn. Petrus Artopaeus breid dit dusGa naar margenoot+ uit: Ut totius regni gubernationem haberet, pariter in Politia & Ecclesia. dat is: Op dat hy de bestiering van het gantsche ryk souwde hebben, soo in het borgerlyke, als in hetGa naar margenoot+ kerkelyke of in saken die den Godsdienst betreffen. Rein Snoy: Ut senes ejus prudentiam de divinis doceret. dat is; Op dat hy syne Ouwdste wysheid leeraaren souwde nopens de | |
[pagina 181]
| |
Goddelyke saken. Die ouwdere Schryvers begeert, zie na deGa naar margenoot+ Keten der Griekse Ouwdvaders over dese plaats. Seer wel segt hier over Balthasar Corderius: ‘De koninglyke ProfeetGa naar margenoot+ verwondert sig in desen over Gods voorsienigheid, dat hy dien godvrugtigen Jongeling tot dien einde heeft naar Egypten geschikt, op dat hy de gene die vermaard waren door ongewydde wetenschappen en de Opsienders der Oeffenscholen, onderwysen, en de Ouwde Mannen leeraaren souwde. 't Welk ook overvloedig door hem geschied is. En toen heeft eerst syn rypheid en volkomenheid verkregen, het gene Abraham, wegens de kortheid des tyds, ruw en slegts aangevangen, gelaten had. Waar van daan het gekomen is, dat'er na dien tyd niets beschaafders in alle deelen van de wysbegeerte en andere menschelyke wetenschappen heeft konnen gesegd worden, dan van de Egyptenaren. Die egter in het vervolg, hunnen meester vergetende, en hun verstand misbruikende, alle het vermogen van hunne ziel hebben aangelegd tot het uitvinden van tooverkonsten en andere godloosheden.’ En de geleerde Rivet: ‘Hoewel'er vele ydeleGa naar margenoot+ en beuselagtige dingen waren in de wysheid der Egyptenaren, moet men egter niet twyfelen, of daar zyn mede vermengd geweest vele goede en waaragtige dingen, bysonder sie sy van Joseph geleerd hadden, die sedert hy soo verheven geweest is in het Hof van Farao, sonder twyfel vele dingen aan hen sal hebben overgeleverd, die wy hebben in de Heilige Schrift; als, van de schepping des menschen, van het aardsche Paradys, van de Sondvloed, van den Toren van Babel en andere dingen, welke de Grieken naderhand van de Egyptenaren ontfangen hebbende, verdonkerd en met hunne verdigtselen vermengd hebben. Hier toe brengen de meeste uitleggers’Ga naar margenoot+ het gene de Psalmist getuigt van Joseph. Ps. cv. 22. | |
[pagina 182]
| |
Ga naar margenoot+Het is wel waar, dat Rivet selfs de onderwysing van Joseph, waar van David hier gewaagd, niet soo seer verstaat geschied te zyn nopens de saken van Godsdienst, als wel ontrent de Politie en Staatsbestiering. Dogh het eene sluit het andere niet uit. En de Egyptenaren hebben konnen sig bedienen van syne onderwysingen in de Sinnebeeldige wysheid, sonder wesendlyke verandering te maken in hunnen Godsdienst, waar aan sy soo vast kleefden, dat het niet is te bevroeden, dat sy tenGa naar margenoot+ gevalle van Josef daar van souwden afgeweken zyn. Dus segt de vermaarde Coccejus: ‘Om syne Ouwdsten te onderwysen. Dit neemt Prosper op van de geestelyke wysheid. En het is waarschynelyk dat Josef hen nopens den waren God sal onderwesen hebben. Dogh het is bekend dat de Egyptenaren hebben blyven vastkleven aan hunne bygeloovigheid.’Ga naar margenoot+ En het gene Gejerus over dit vers segt, is opmerkelyk: ‘Het is niet waarschynelyk dat Josef alleen gebleven is by de onderwysingen nopens de Sterrenkunde, wiskonst, als ook de bestiering van den huisselyken en borgerlyken staat, en de Regtsgeleerdheid; soo dat hy niets soude ondernomen hebben tot verbetering van de grove dwalingen der Egyptenaren in het stuk van den Godsdienst. En in 't vervolg trekt hy Theodoretus aan,’ die segt: Dat Joseph door de uitlegginge der droomen aansienelyk by den Koning geworden zynde, en groote magt verkregen hebbende, andere tot de kennisse Gods gebragt, ja door syne daaden getrokken heeft. ‘Hier uit heeft haar oorsprong die vermaarde wysheid der Egyptenaren. 1 Kon. iv. 30. In welke Moses naderhand ook is opgevoed. Hand. vii. 22. Welke Diodorus Siculus voornamelyk segt bestaan te hebben in de Sterrenkunde, de Meetkonst, de Rekenkonst en de beeldsprakige letteren, welke laatste niet wierden bekend gemaakt aan een iegelyk onder het gemeene volk, maar alleen aan uitgelesene verstanden | |
[pagina 183]
| |
en gewydde persoonen. Waar onder buiten allen twyfelGa naar margenoot+ vele dingen zyn verborgen geweest, die haaren oorsprong aan Josephs onderwysing zyn schuldig geweest. En uit desen hoofde is het dat Solon, Pythagoras, Plato en andere wyse Mannen van Griekenland, om wysheid’ te haalen, naa Egypten gereist zyn.
§. CXXIII. En waar uit kan klaarder blyken dat deGa naar margenoot+ Sinnebeeldige wysheid haren oorsprong niet heeft van de Egyptenaren, maar uit de onderwysing en overlevering van de Ertsvaderen, dan uit de Historie van Job en de leerredenen van Hem en syne Vrienden? Die Heilige Man heeft syn woonplaats gehad, niet in Egypten, maar in den lande Utz, 't welk van de Geleerde Spanheim gesteld word in woest Arabien of Arabia Scenitide; en dat hy gesproten is uit Nachor, de broeder van Abraham; of uit een van de Sonen, die Abraham selfs by Ketura gewonnen heeft. Wat syn leeftyd aangaat, het is byna een eenparig gevoelen, dat hy geweest is voor Moses. En wel sommige stellen hem gelyktydig met Jakob, den Ertsvader; dogh andere, dat hy geleeft hebbe ten tyde van Israëls dienstbaarheid in Egypten, soo dat syne Historie volgens de order des tyds, moeste geplaatst worden tusschen het boek Genesis en Exodus. Wanneer men nu de redenen van Job en syne VriendenGa naar margenoot+ maar met een loopend ooge doorbladert, men sal die doorsaaid vinden met geduurige Sinnebeeldige spreekwysen en vertooningen, waar mede sy geschakeerd zyn als een kostelyk en konstelyk tapyt met syne cieraden en bloemen. Eene wysheid, die sy geensins ontleent hebben van de Egyptenaren, maar uit de onderwysingen der Ertsvaderen. Gelyk sulx in het gemeen bondig betoogd is door de voornoemde Heer Spanheim in syn geleerd werk over de Historie van Job. | |
[pagina 184]
| |
Ga naar margenoot+§. CXXIV. Ik meene dan dat het uit allen desen genoegsaam blykt, aan wat voor een beginsel de SinnebeeldigeGa naar margenoot+ wysheid haaren oorsprong schuldig is, namelyk aan God selfs en aan de onderwysinge en overlevering der Ertsvaderen, van welke deselve is voortgevloeid, niet alleen onder de Joden, maar ook onder de Egyptenaren en naderhand onder andere Heidensche volkeren.
Ga naar margenoot+§. CXXV. Indien derhalven Moses, en na hem de andere Profeten, sig bedient hebben van Sinnebeeldige woorden, spreekwysen en vertooningen, sulx heeft syn oorsprong niet gehad uit de ongewydde wysheid der Egyptenaren, maar uit de overlevering der Vaderen, waar van onder de Egyptenaren selfs voetstappen en overblyfselen geweest zyn; en uit de onderwysing en ingeving van den Heiligen Geest. Want de profetie is voortyds niet voortgebragt door den wille eens menschen, maar de Heilige menschen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zynde, hebbense gesproken. 2 Petr. 1. 21.
Ga naar margenoot+§. CXXVI. Om nu niet te seggen dat de Egyptenaren de wetenschap van vele Goddelyke en menschelyke saken, en by gevolg ook de Sinnebeeldige wysheid, voor een groot gedeelte schuldig zyn geweest aan Moses selfs. Want de algemeene aalouwde bekentenis is, dat sy hunne Sinnebeeldige geleerdheid en letteren hebben ontfangen van eenen Mercurius, by hen Theuth, of Thoyth genoemt; welken de vermaarde P. Daniel Huetius geen anderen oordeelt geweest te zyn dan Moses selfs. De Geleerde konnen hem nasien: Demonstr. Euang. prop. iv. cap. iv.. pag. m. 106 --- Als ook Alexand. Natalis. Hist. Eccl. V. T. Tom. 2. Diss. 10. prop. 1 & 2. pag. 11-26. | |
[pagina 185]
| |
§. CXXVII. En daar uit kan men dan ook besluiten,Ga naar margenoot+ dat evenwel de overblyfselen van de Sinnebeeldige wysheid der Egyptenaren, als ook der Grieken en Latynen, die hunne voornaamste saken eerst van de Egyptenaren hebben overgenomen, haar gebruik konnen hebben tot verklaring van de Sinnebeelden der Heilige Schrift, terwyl'er sig voetstappen van den onderwysing van Abraham, Joseph en Moses in deselve op doen. En de volgende Heidensche Wysgeeren, Redenaars en Digters, hebben veel ontleend uit de schriften van Moses, David, Salomo en de volgende Profeten. Waar over kan worden nagesien 't geen wy bybrengen in de inleiding tot het Tweede deel van dit werk pag. 158 --- Weshalven Claudius Minos, schoon hy in de woorden, pag. 169. aangetogen, de Sinnebeeldige wysheid schynt af te leiden van de Egyptenaars, evenwel onmiddelyk daar by voegt; Cujus primae sapientiae usum,Ga naar margenoot+ ne id dissimulare videar, retinueruut multo ante Pythagoram Moses, Salomon, aliiquae Hebraeorum sapientes. Dat is: ‘Ik wil niet ontveinsen dat dese Sinnebeeldige wysheid lang voor Pythagoras gebruikt hebben Moses, Salomon’ en andere wyse der Hebreen. |
|