Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
(1700)–Johannes d' Outrein– Auteursrechtvrij
[pagina 130]
| |
Ga naar margenoot+VI. Hoofddeel.
| |
[pagina 131]
| |
speuren. Maar voor soo verre wy Christenen zyn, die deGa naar margenoot+ lampe van Gods woord te baat hebben, past het ons wat dieper hier in te sien, en nog andere en veel doorlugtigerGa naar margenoot+ voetstappen van de Goddelyke wysheid, en andere syne deugden en volmaaktheden, soo in de schepping in het gemeen, als in de schepselen in het bysonder, gade te slaan.
§. XCIX. Dit noemt den Apostel, door het gelooveGa naar margenoot+ νοεῖν, dat is, met sonderlinge opmerking te verstaan, dat de weereld door het woord Gods is toebereid; alsoo, dat de dingen, die men siet, niet geworden zyn uit dingen, die gesien worden. Hebr. xi. 3. Het geloof heeft tot syn grondslag het onfaalbaar getuigenis van God in syn woord. En daar uit kan men eerst regt verstaan de scheppinge van alles uit niet, en de regte gelegenheid, mitsgaders het oogmerk van den Schepper met de schepping van alle dingen. Want of het schoon waar is, dat men door de reden welGa naar margenoot+ bevroeden kan, dat de weereld eens moet een begin gehad hebben; vermits iets, dat onvolmaakt is, niet kan van eeuwigheid geweest zyn; soo mag egter den Apostel billik seggen, dat wy door het geloove eerst regt verstaan en verstandig bemerken, dat de weereld door het woord van God is toebereid. Want I. Het geloove bevestigd ons in die waarheid, en doetGa naar margenoot+ ons onfaalbaarder daar op vast gaan, dat de gantsche weereld van God uit niet is voortgebragt. II. Het geloof leeraart ons dat door het WOORD,Ga naar margenoot+ dat is, den Zone Gods, de hemelen geschapen zyn, en door den Geest van syn mond al haar heir. Eene waarheid, die ons de natuurlyke reden niet ontdekt, dewyl sy tot de verborgentheid der H. Dryeenheid niet opsteigert, en diensvolgens, die alleen uit het woord van God kennelyk is. Psal. xxxiii. 6. | |
[pagina 132]
| |
Ga naar margenoot+III. De reden leeraart ons niet, wanneer de schepping derGa naar margenoot+ weereld begonnen is, nog op wat wyse, en in hoe veel tyds voltooid, en op wat order alles is toebereid geworden. Dit leerenwe alleen door het geloof uit Gods woord, die door Moses den oorsprong der weereld in ses dagen, soo nauwkeurig heeft laten boekstaven.
Ga naar margenoot+§. C. Maar het woord νοεῖν, (νοõυμεν) heeft vry wat meer in, dan een enkel verstaan. Het segt een verstaan met bysondere opmerking: soo dat men met bedaartheid en inspanning van aandagt ter neder sit om dusdanigen saak of waarheid te beschouwen. En in deser voegen geeft het geloof ons veele dingen van, en in de schepping, en de schepselen te beschouwen, daar de natuurlyke reden geene aanleiding ter weereld toe geeft. Want Ga naar margenoot+I. Het geloof leert ons bemerken hoedanig God voorkomt in het werk der scheppinge; namelyk als de God en Vader onses Heeren Jesus Christus, en als die een voornemen had om in den Zoon, door synen Geest, de God en Vader te worden van de uitverkorene sondaren. Ga naar margenoot+II. Dies doet ons het geloof de schepping aanmerken, niet alleen als een gewrogte van Gods almagt en wysheid; maar als het eerste werk tot uitvoering van den Raad des vredes en het Testament der genade. Invoegen de Schepper al in den beginne van de schepping het oogmerk gehad heeft, om daar door slegts den weg te baanen tot het werk der verlossinge, en de opregting van het koningryk vanGa naar margenoot+ syn Zoon. Dat is de reden, waarom men doorgaans siet in de Psalmen van David en in de schriften der Profeten, wen'er gewag gemaakt word van de schepping, dat'er te gelyk ook gemeld word van het werk der genade en der verlossinge. Daar van kan de opmerkende Leeser bewys vinden in den xxxiii, cxxxvi, in onsen civden, en | |
[pagina 133]
| |
den cxlviiisten Psalm. Uit desen hoofde is het dat de ZoneGa naar margenoot+ Gods, als de opperste wysheid, in wien God de Vader synGa naar margenoot+ genaden-besluit genomen heeft, genoemd word het beginsel van Gods weg, Spr. viii. en het beginsel van de scheppinge Gods. Openb. iii. 14. Niet, dat hy mede onder den rang der schepselen souwde te tellen zyn, gelyk de Arianen die spreekwyse misduid hebben; maar dat de schepping der weereld tot syn Grond-beginsel, heeft gehad het voornemen van God, om sig door syn Zoon, in het genadenwerk, te verheerlyken. Iets diergelyks schynen de Joden selfs eenigsins begrepenGa naar margenoot+ te hebben, terwyl sy van ouwde tyden, by het besnyden van een Jodegenoot, dit formulier plegen te gebruiken, volgens het schryven van Maimonides: ‘GesegendGa naar margenoot+ zyt gy, Heere God, gy Koning der weereld, die ons geheiligd hebt in uwe geboden, en ons heb bevolen de Jodegenooten te besnyden, en uit haar het bloed des verbonds te doen komen. Want indien'er het bloed des verbonds niet geweest was, soo souwden de hemel en aarde niet zyn geschapen geweest; volgens het gene gesegd word (Jer. xxxiii. 24.) indien het niet was geweest om mynes verbonds [of Testaments] wille, ik souwde de ordeningen des hemels en der aarde niet gesteld hebben.’ III. Maar bysonder leert ons het geloof, als onderwesenGa naar margenoot+ uit Gods woord, opmerken ('t geen ook dient tot bevestiging van de voorgaande stelling) dat de schepping van de hemel en aarde, en alles wat daar in is, soodanig door den Alwysen Schepper gefatsoeneerd en geschikt is geworden, dat de schepselen, ieder op haar selfs, en het geheele gestel te samen, als het ware, levendige schilderyen, afschetsingen, vertoogsels of Sinnebeelden zyn van geestelyke dingen, of van soodanige persoonen of saken, deug- | |
[pagina 134]
| |
Ga naar margenoot+den of ondeugden, die gevonden worden in, en behooren tot het koningryk van den Zone Gods, of het daar tegengestelde koningryk van den Satan. Waar van onderGa naar margenoot+ de Joden eenen Rabbi Salomo iets heeft opgemerkt, als hy, sprekende van een Leviathan, segt: ‘Men moet weten dat de lighamelyke dingen hier beneden soodanig geschapen zyn, dat sy verbeeldingen en vertoogsels zyn’ van geestelyke saken. Ja de Heidenen selfs hebben genoegsaam konnen sien, dat de lighamelyke schepselen bequaam en geschikt waren om afbeeldsels te zyn van saken, deugden en ondeugden, en allerleye bedryven, die de menschen betreffen. Waar van daan haaren oorsprong hebben de alouwde onderwysingen door de Hieroglyphica of de beeldensprakige geleertheid, door Sinnebeelden, Parabolen, Fabulen en dierelyke.
Ga naar margenoot+§. CI. Immers quam het met de wysheid van den Schepper ten vollen overeen, dat hy lighamen en geesten scheppende, de lighamen in diervoegen schikte, datse bequaam waren om geestelyke dingen te verbeelden, op dat de redelyke schepsels daar in te meer souwden aanmerken en gadeslaan syne wysheid en goddelyk beleid. Ga naar margenoot+Dit vereiste de wysheid van God des te meer, om dat hy de schepping heeft ter hand geslagen en voltooid met een oogmerk, niet slegts om een Natuur-toneel op te rigten en te openen, maar om het selve wel haast te verwisselen in een tooneel van de oeffening van genade en toorne. Want de geheele weereld is slegts geschapen, op dat de Opperste Wysheid daar op souwde speelen onder de menschenkinderen; en alsoo op dat de Zone Gods op de weereld, als een doorlugtig tooneel, syn koningryk souwde oprigten, allenskens volmaken, en eindelyk voltoojen, in tegenstelling van het koningryk der duisternis. Wat was'er nu | |
[pagina 135]
| |
betamelyker en de wysheid van God welvoegsaamer, danGa naar margenoot+ dat de geschapene dingen, die den mensch omringen, of onder eenige van syne sinnen vallen, in dier voegen geschikt en gefatsoeneerd wierden, datse Sinnebeelden konden zyn, en ook in der daad waren van geestelyke zaken, en bequaam om hem nopens verhevender waarheden, en van syne pligten ontrent God, sig selfs of andere menschen, te konnen leeraaren? voornamelyk, als daar by quam het ligt der Goddelyke openbaring; welke ons de schepselen met een geheel ander oog en in andere betrekkingen doet aanmerken en beschouwen. En wat behoevenwe meer bewys? De Heilige bladerenGa naar margenoot+ doen ons daar van duidelyk bescheid; terwyl wy de schriften der Profeten en Apostelen doorgaans vervuld vinden van oneigentlyke en Sinnebeeldige naamen, woorden, spreekwysen en vertooningen, waar door het blykbaar is, dat de Heere God met soodanigen oogmerk de schepselen gemaakt, en elk der selver sulken aardt en eigenschappen heeft toegevoegd, op dat sy in staat souwden zyn, om soodanige persoonen of saken te verbeelden, als ons de Heilige Schryvers aan de hand geven dat daar door verbeeld worden. Dus vindenwe dat het Ligt, de Son, de Maan, de Sterren, de wolken, de wind, de regen, dauw, hagel, donder, blixem, bergen, heuvelen, daalen, woestynen, eilanden, de Zee, Rivieren, fonteinen, beeken, steenrotsen, gouwd, silver, kostelyke steenen, boomen, bloemen, kruiden, tarwe, zaaden, gras, speceryen: als mede de vissen, de viervoetige dieren, wilde en tamme, mitsgaders de veelvoetige dierkens en ongecyfer, ons doorgaans voorkomen in oneigentlyke beteikenissen, als Sinnebeelden, van God, van Christus, van de Kerk, van een bysonder geloovige, van den Satan, van de godloose, van de koningryken der aarde, of van deese of geene volkeren. | |
[pagina 136]
| |
Ga naar margenoot+Wanneer wy dit in de schepselen gadeslaan, komen deselveGa naar margenoot+ in volle nadruk ons voor als een wel geordend Heirleger, waar in elk schepsel op syn plaats en post gesteld is, bequaam, om niet alleen te verbreiden de eeuwige kragt en Godlykheid, maar ook de veelvuldige wysheid van den Schepper, en iets nuttigs in het geestelyke of zedelyke te konnen leeraaren tot opheldering van de saken van het koningryke der hemelen, ofte het daar tegen gestelde ryke der duisternis. Ga naar margenoot+§. CII. Hier uit konnenwe bevroeden, van hoe grooten aanbelang het is tot verstand van de Heilige schriften, dat men wel ervaren zy in de Sinnebeeldige Godgeleerdheid, dat is, dat men, uit nauwkeurige opmerking en vergelyking der schriften, gade sla, van wat voor persoonen of saken, dese of gene schepselen al Sinnebeelden zyn. En sulx ondekt hebbende, dat men dan die Sinnebeelden nauwkeurig ondersoeke in al haaren aart, eigenschappen en gebruiken, en deselve, voor soo veel het oogmerk des H. Geestes sulx vereischt, overbrenge op het gene daar door verbeeld word. Op dat het alsoo blyke, dat de Heilige Schryvers niet ten onregt, maar met de grootste wysheid sulken of sulken saak gebruiken, om daar door iets anders te verbeelden ende af te malen. Ten welken einde het noodig is, dat men de natuurkunde te baat neme, en het gene die ons met waarheid, nopens die schepselen leeraart, als dan ook over te brengen tot het geestelyke, en die geheimkundige beteikenissen, welke de H. Geest daar mede bedoeld heeft. Ga naar margenoot+En seker, hier mede sig veel besig te houwden, is een werk voor een Christen, soo nuttig als vermakelyk, en wedersyds soo vermakelyk, als nuttig en voordeelig. Want men bekomt hier door een dobbel onderwys, soo wel het | |
[pagina 137]
| |
gene natuurlyk, als het gene schriftuurlyk is. De HeiligeGa naar margenoot+ Schrift spreekt onder oneigentlyke en verbloemde spreekwysen van dese en gene natuurlyke dingen; en het is kennelyk, soo uit de omstandigheden der redenvoering, als uit haare eigene verklaring, dat men in veele plaatsen niet die dingen selfs, maar iets anders verstaan moet, 't geen door deselve verbeeld word. Dit geeft dan aanleiding en noodsake om den aardt en eigenschappen van die dingen na te speuren, dat zy door eigen overdenking, of door het raadplegen met Ouwde en Nieuwe Schryvers, om alsoo te konnen besluiten, van wat voor persoonen of saken dese of gene dingen Sinnebeelden zyn; en sulx opgestikt hebbende, de redenen van vergelyking op te maken, en te beschouwen de Goddelyke en aangename over-een-stemming tusschen het natuurlyke en het geestelyke, en sig met de uitterste zielsvergenoeging te verwonderen over de veelvuldige wysheid van God, soo in de schepselen, als insonderheid in syn woord, uitblinkende.
§. CIII. Dies sal het geensins ondienstig zyn, dat wyGa naar margenoot+ ons over de Sinnebeeldige wysheid in het gemeen, en die van Gods woord in het bysonder, wat nader uitlaten. En om voor eerst van den naam te beginnen. Ons NederduitscheGa naar margenoot+ woord, Sinnebeeld, brengt ons te binnen eenige lighamelyke saak, die een BEELD of verbeelding is van iets zedelyks of geestelyks. En het woord SIN, dat voor aan gesteld word, kan te kennen geven, of, dat soodanigen saak onder de sinnen valt, als of men seide, een Sinnen-beeld, dat is, een lighamelyke saak, die door een of meer van de vyf sinnen begrepen word, en een afbeeldsel is van iets anders. Of het kan te kennen geven, dat sulken lighamelyken saak een verhevender SIN, en beduidenis heeft, om ons ook nog iets anders, dat daar mede | |
[pagina 138]
| |
Ga naar margenoot+over-een-komste heeft, in den sin te brengen en aan het verstand voor te stellen.
Ga naar margenoot+§. CIV. Men noemt de Sinnebeelden in de Latynse taal, dog met een Griex woord, Emblemata, 't welk in de FranscheGa naar margenoot+ taal ook is overgenomen, Emblemes. Matthias Martinius segt'er van: ‘Emblema, ἔμβλημα, iets dat op eenig werk geworpen, gelegd ofte ingevoegd word: waar van daan men soo iets in het Latyn noemt inserta, dat is, iets dat ergens ingevlyt is, en daar uit kan genomen worden. Dus worden voornamelyk genoemd de verciersels van gouwdene en silvere vaten: als ook andere werkstukken tot cieraad van de wanden, vloeren of andersins. Men noemt ook met den naam van ἔμβλημα, de inënting van een tamme ente op een wilden stam. Emblema beteikent ook een zedenkundig gedigt, gevoegd’ by een schildery of Sinnebeeld. Nog omstandiger berigtGa naar margenoot+ vindenwe daar van by G.J. Vossius. ‘Emblema, ἔμβλημα beteikent eigentlyk een werkstuk dat ingelegd is. Want ἔμβλημα beteikent eenig silverwerk of figuurwerk, dat ergens word ingelegt ofte op vast gemaakt, en de konst om soodanige dingen in te leggen, word genaamd ἐμπαιςιϰή. De Latynen hebben geen woord om dit GriekseGa naar margenoot+ uit te drukken. Anders souw Tiberius, in den Raad van Romen, geen swarigheid gevonden hebben, om een woord uit te vinden, waar mede hy het selve souwde in 't Latyn’ overbrengen. De taalkundige konnen hem verder daar over na sien. By Turnebus in syne Mengelschriften leese ik onder anderen: ‘Dat Cicero onder de cieraaden van de vaten noemt Crustae en Emblemata. Tusschen welke beide woorden dat onderscheid schynt geweest te zyn, dat Crustae waren sekere korsten of overtreksels, die over de | |
[pagina 139]
| |
vaten getrokken en verguld wierden: Doch dat de EmblemataGa naar margenoot+(inlegsels) kostelyker waren, en van konstiger werk; datse'er ook konden uitgenomen worden, nademaal deselve'er aan gebonden of gehegt waren. Dogh de Crustae, hoewel die'er ook konden afgeligt worden, waren egter’ vaster aan de vaten kleevende. En by Perottus: NobisGa naar margenoot+ placet hoc genus operis, quod Graeci απὸ τõυ ἐμβάλλω, quod est interfero, Emblema vocant, trifarium distingui: ut quod in parietibus sit, vermiculatum, sive Musaceum dicatur; quod in lignis, segmentatum; quod in pavimentis, tessellatum. Constat tamen apud authores haec saepe confundi. Dogh laat ons eens hooren wat de Ouwde GriekseGa naar margenoot+ Woordenboek-Schryvers'er van seggen. By Harpocration vind men het woord ἔμβλημα niet, maar ἐμβεβλημένα, het welk hy verklaart door έγϰεϰεντρισμένα, ingeënte, ingelegde. Julius Pollux heeft'er dit van: πάντα τὰ ἐμφυτέυμενα ἣμερα τοῖς ἀγρίοις, ἐμβλήματα ϰαλεῖται. ‘Alle tamme vrugt, die op een wilden stam geënt word, noemt men’ Emblemata, enten of griffels. De Latynse oversetter vertaald het door Calami, 't welk weinig eigenschap schynt te hebben. In 't Glossarium van Philoxenus vind men egter ἔμβλημα vertaald door Gemma, een kostelyk gesteente, 't welk siet op het gene soo even gesegd is van de cieraaden van kostelyke vaten, die niet alleen met gouwdene vercierselen, maar ook wel met kostelyke gesteentes en juweelen plegen opgepronkt te worden. Dus teikent Hofman in syn Woorden-boek aan een vers uit Fortunatus, waar in verscheide cieraaden en vaten tot een pragtige maaltyd behoorende, te samen gevoegt worden: Emblema, gemma, lapis, toreumata, thura, falerna. | |
[pagina 140]
| |
Ga naar margenoot+§. CV. Uit allen desen, met elkander vergeleken, meenenwe te konnen besluiten, dat het woord ἔμβλημαGa naar margenoot+ emblema, in het gemeen beteikent alles, wat ergens word ingevoegd, en bysonder het gene dient tot verciering ofGa naar margenoot+ verbetering. Dus word het gebruikt I. van een griffel of ente van een tamme boom, die geënt word in een wilden stam, of ook wel in het gemeen voor allerleye enten, het zy datse op wilde of op tamme stammen gesteld worden. Hoedanigen inënting ook doorgaans tot cieraad en tot verbeteringGa naar margenoot+ van een boom dient. II. Van cierlyk ingelegde werkstukken, het zy vloeren, het zy wanden, het zy houtwerk, die met ruiten of andere figuren konstig plegen ingelegdGa naar margenoot+ te worden. III. Ook wierden dus genoemd de graveerselen van silver of gouwd, waar aan ook wel dikwils kostelyke gesteentens blonken, die men pleeg te hegten aan kostelyke tafel-vaten, tot meerder pragt en cieraad. IV. JaGa naar margenoot+ selfs alle figuuren die in kleederen geweven, of ergens op geschildert waren, tot meerder cieraad, en om een verscheidenheid aan 't gesigt te geven, wierden emblemataGa naar margenoot+ genoemd. V. En dus is dit woord oneigentlyk overgebragt tot sekere oneigentlyke en figuurlyke spreekwysen of Sinspreuken, ontleent van lighamelyke saken en overgebragt op iets zedelyks, waar mede de Redenaars haare redenvoeringen plegen op te cieren, en als met verscheidenheid van couleuren en beeltenissen te schakeren. Gelyk Quintilianus soo spreekt: Exornare dictiones quibusdam velut emblematis, dat is: Syne redenvoeringen op te schikken met sommige figuurlyke spreekwysen, als met geschakeerdeGa naar margenoot+ vercierselen. En by den Vorst der Latynse welsprekendheid Cicero vind men een plaats, daar hy gewaagd van eenen M. Calidius, een voortreffelyk Redenaar:) welke ik alleen in syn eigen taal hier sal byvoegen. Qui non fuit Orator unus è multis; potius inter multos prope singularis | |
[pagina 141]
| |
fuit: ita reconditas exquisitasque sententias mollis & pellucensGa naar margenoot+ lucens vestiebat oratio. Nihil tam tenerum, quam illius comprehensio verborum: Nihil tam flexibile: Nihil quod magis ipsius arbitrio fingeretur, ut nullius oratoris aeque in potestate fuerit: quae primum ita pura erat, ut nihil liquidius: ita libere fluebat, ut nunquam adhaeresceret: nullum, nisi loco positum, & tanquam in vermiculato EMBLEMATE, ut ait Lucillius, structum verbum videres, nec vero ullum aut durum, aut insolens, aut humile, aut longius ductum: ac non propria verba rerum, sed pleraque tralata: sic tamen, ut ea non irruisse in alienum locum, sed immigrasse in suum diceres. Ned vero haec soluta, nec diffluentia, sed adstricta numeris, non aperte, nec codem modo semper, sed varie, dissimulanterque conclusis. Erant autem & verborum & sententiarum illa lumina,Ga naar margenoot+ quae vocant Graeci σχήματα, quibus tanquam insignibus in ornatu distinguebatur omnis oratio, enz. De plaats van Lucilius, daar Cicero op oogt, luid in deser voegen:
Quad lepide lexeis compostae ut tesserulae omnes,
Arte (al. Endo) pavimento, atque emblemate vermiculaeto.
En in desen laasten sin word het woord emblema voornamelyk van ons hier aangemerkt.
§. CVI. Dogh tot nader en onderscheidentlyk verstandGa naar margenoot+ dient aangemerkt te worden, dat men de Emblamata of Sinnebeelden in drie opsigten kan onderscheiden. I. In sakelyke Sinnebeelden. II. In geprentte of afgebeelde Sinnebeelden. III. In woordelyke. I. Door sakelyke SinnebeeldenGa naar margenoot+ verstaa ik dese of gene saken, die door haare hoedanigheden bequaam zyn en gebruikt worden, om iets anders, dat zedelyk of geestelyk is, te verbeelden. Dus is | |
[pagina 142]
| |
Ga naar margenoot+het ligt een Sinnebeeld van God; de Leeuw een Sinnebeeld van een wreed mensch; een Vos, van een sagtmoedig mensch.Ga naar margenoot+II. Wanneer dan soodanige sakelyke Sinnebeelden worden uitgedrukt in Printen, of wat voor soort van beeltenissen het wesen mogte, soo zyn dat geprentte Sinnebeelden. Van hoedanigen natuur zyn alle Sinnebeeldige prenten en vertoogselen, die men by vele Schryvers vind, het zy dan uit de gewydde of ongewydde boeken, of door eigene uitvinding uit de natuur der saken uitgehaald. Ga naar margenoot+III. Door woordelyke Sinnebeelden, versta ik de oneigentlyke spreekwysen, waar in, onder oneigentlyke woorden, ontleent van de sakelyke Sinnebeelden, gedoeld word op eenige andere saken of persoonen, die'er door verbeeld worden. Als by voorbeeld: wanneer'er staat Job. iii. Dit is het oordeel, dat het Ligt is in de weereld gekomen; maar de menschen hebben de Duisternis liever gehad dan het ligt. In welke woorden elk wel siet, dat door het woord ligt, in een oneigentlyken sin Christus verstaan word, en door de duisternis den staat der sonde. Als'er gesegd word: Die overwind, ik sal hem geven te eeten van den boom des levens, die in het midden van het Paradys Gods is, blykt het van selfs, dat onder het Sinnebeeld van den boom des levens, de Zone Gods, en door het Paradys, den Hemel word afgemaald. Als Paulus segt: God heeft my uit den muil des Leeuws verlost; Soo spreekt het van selfs, dat door desen Leeuw geen eigentlyk geseide Leeuw verstaan word, maar de wreede Keyser Nero, of gelyk Pearson wil, synen Stedehouwder AElius Caesareanus. Soo ook, wanneer Christus seide: Ga henen, segget dien Vos. Luc. xiii. 32. Was het ligt te bevroeden, wien hy onder die benaming en dat Sinnebeeld in het oog had, namelyk denGa naar margenoot+ Koning Herodes. Ondertusschen moet men weten dat de sakelyke Sinnebeelden het fondament zyn van de woordely- | |
[pagina 143]
| |
ke en uitgebeeldde. Want het moest eerst voorondergesteldGa naar margenoot+ worden, dat een saak in sig selfs een Sinnebeeld IS en wesen kan van soodanig een mensch, of wel een eenige deugd of ondeugd; eer men die in een print gevoegelyk verbeelden, of ook in een redenvoering behoorlyk gebruiken kan als een Sinnebeeld van sulk of sulk een mensch, of van eenig bedryf of eenige deugd of ondeugd. Ons beleid aangaande, wy bekreunen ons soo seer niet met de printkundige Sinnebeelden, die eigentlyk dienen om de verbeelding en geheugenis te helpen; maar alleen met de sakelyke Sinnebeelden, en soo als die vervolgens in de Schriften der Profeten en Apostelen worden gebruikt, om onder oneigentlyke woorden en spreekwysen iets anders dat zedelyk of geestelyk is, uit te drukken. Soodanige Sinnebeelden nu konnen ook nog verder onderscheidenGa naar margenoot+ worden I. In natuurlyke en door konst gemaakte. II. In enkele en t'samengeselde. I. Door natuurlykeGa naar margenoot+ Sinnebeelden verstaat men soodanige, die enkel door de natuur soodanig geschikt zyn, dat sy bequaam zy, om iets te verbeelden. Dat is de Sonne een natuurlyke Sinnebeeld van God of van Christus; de Sterren van Leeraaren; de Mane van den wisselvalligen staat der weereldlyke regeering en saken. De vrugtbare aarde¸ een Sinnebeeld van de Kerk; een woestyne, en de Zee een Sinnebeeld van het Heidendom; een Palmboom en Cederboom, een Sinnebeeld van een geloovige, en wat diergelyke exempelen van natuurlyke Sinnebeelden meer zyn: welke onderscheidenGa naar margenoot+ worden van soodanige, die door menschen toedoen gemaakt of ingesteld zyn. Dus, by voorbeeld, een huis, een Sinnebeeld van de Kerk; een pylaar een Sinnebeeld van de grondwaarheden, waar op de kerke steunt; een sweerd, een Sinnebeeld van Gods woord; een gordel, van de waarheid; een borstwapen, van de gereg- | |
[pagina 144]
| |
Ga naar margenoot+tigheid; een helm, van de hope der zaligheid; en ontelbare soodanige meer. Dogh ons bestek sal hier alleen raken de eerste soort, ik meene de natuurlyke Sinnebeelden. Ga naar margenoot+Nopens het andere onderscheid, tusschen enkele en t'samengesteldeGa naar margenoot+ Sinnebeelden; door enkele verstaan wy soodanige, die maar een enkele saak op sig selfs zyn en iets anders verbeelden, als, by voorbeeld, een boom, een hond,Ga naar margenoot+ een leeuw, een schaap, een vos en diergelyke. Maar samengestelde of gemengelde zyn soodanige, die uit twee of meer enkele Sinnebeelden zyn t'samengesteld. Als by voorbeeld, een leeuw, die een schaap verscheurd; een herder, die schapen weid, en wel met een staf, in grasige weiden en aan klare wateren. Een boom, geplant aan een waterstroom, welks blad niet afvalt, en die syn vrugt geeft in synen tyd. Alwaar men siet dat vele enkele Sinnebeelden te samen gepaard worden. Dogh men moet ook weten, dat in verscheiden opsigt iets als een enkel of als een samengesteld Sinnebeeld kan worden aangemerkt. Want, by voorbeeld, een boom, is een enkel Sinnebeeld, wanneer deselve in syn geheel word aangemerkt; maar als men afsonderlyk aanmerkt de wortel, de stam, de takken de bladeren en de vrugt, soo kan die selve boom als een samengesteld Sinnebeeld worden aangemerkt, wiens bysondere deelen elk wat bysonders beteekenen. Immers, het is altoos noodig, eerst na te vorsschen wat de enkele Sinnebeelden beduiden, eer men kan komen tot verklaring, wat deselve, in hare samenvoeging, te kennen geven.
Ga naar margenoot+§. CVII. Dogh om nog nader en onderscheidentlyker te begrypen, wat'er door een Sinnebeeld verstaan word, moetenwe met een woord aanwysen, wat onderscheid'er is tusschen I. een Sinnebeeld, (emblema) en II. een typus of voorbeeld; III. een allegorie, of rede van andere be- | |
[pagina 145]
| |
duidenis. IV. Een hieroglyphicum of beeldsprakig teiken.Ga naar margenoot+ V. Een gelykenis, VI. een parabel, VII. een fabel of verdigtsel. VIII. Een aenigma of raadsel. IX. Een symbolum of kenspreuk. X. Een sententia, gnome, of sinspreuk, enz.
§. CVIII. 1. Door een SINNEBEELD verstaan wy,Ga naar margenoot+ volgens het gene dien aangaande reeds gesegd is; ‘Soodanigen saak of persoon, die, of op sig selfs, of in samenvoeging van andere persoonen of saken, bequaam is om eenige geestelyke of zedelyke saak te verbeelden; en alsoo van gewydde of ongewydde Schryvers gebruikt’ word. Ik segge, a. een saak of persoon. Om dat'er niet alleenGa naar margenoot+ Sinnebeeldige saken zyn, maar ook persoonen. Als by voorbeeld, een Koning, een Herder, een Geneesmeester, een Gouwdsmit, komen ons voor als Sinnebeelden van Christus, of ook wel van de Leeraren en andere geloovige, enz. b. Die, of op sig selfs, of in samenvoeging van andere persoonen of saken. Dit siet op de onderscheiding van de Sinnebeelden, strax voorgesteld, waar door we die geschift hebben in enkele en gemengelde of t'samengevoegde. c. Die bequaam is om te verbeelden. Want de welvoegsaamheid en bequaamheid om eenige saak te verbeelden , is het fondament, waarom deese tot een Sinnebeeld van iets ander kan gebruikt worden. Welke bequaamheid is gelegen in de overeenkomsten die'er tusschen het een en het ander zyn. Welke overeenkomsten wy niet bevroeden moeten dat by geval soodanig zyn, maar dat de Alwyse Schepper de schepselen soodanigen aardt, natuur en eigenschappen heeft gegeven, op dat sy te syner tyd bequaam souwden zyn, en gebruikt konnen worden als Sinnebeelden van ander dingen. En wel | |
[pagina 146]
| |
Ga naar margenoot+d. Van iets geestelyks of zedelyks. Dat is, van iets anders, dat plaats heeft, het zy in God, of in Christus, of in de Engelen, soo goede als quade, of onder de menschen, het zy geloovige of ongeloovige, en der selver aardt, natuur, eigenschappen, bedryven en zeden. c. En als soodanig gebruikt van gewydde of ongewydde Schryvers. Door gewydde Schryvers, verstaan wy de Heilige Schryvers, die door Gods Geest gedreven zyn geweest, Moses, de Profeten, Euangelisten en Apostolen: welker Schriften door en door geschakeert zyn met Sinnebeeldige woorden, spreekwysen en vertoogselen; even gelyk een kostelyk gewaad met bloemen en beeltenissen doorweven, of gelyk een kostelyk stuk silvers, dat met gouwdene vercierselen is ingelegd, en daar door een aangenaam gesigt tot cieraad en luister uitlevert. Door ongewydde Schryvers verstaan wy de opstellers van alle de ander menschelyke schriften, het zy ouwde of nieuwe; Egyptenaren, Chaldeen, Joden, Grieken, Romeinen, Heidenen of Christenen. Dogh ons bestek raakt alleen de Heilige Sinnebeelden, dat is, die in de schriften van de gewydde Schryvers voorkomen, en alsoo van den Heiligen Geest selfs gebruikt zyn.
Ga naar margenoot+§. CIX. 2. Door een VOORBEELD, Typus ('t welk van een leerbeeld, (exemplum) wel moet onderscheiden worden,) verstaan wy ‘een Sinnebeeldig persoon of saak, ofte persoonen of saken, die door Goddelyke beschikking of ordonnantie te voren geweest, en in de Heilige Schrift beschreven zyn, tot afbeelding van eenig ander persoon of saak, ofte persoonen of saken, die namaals’ wesen of gebeuren souwden. Het sal noodig zyn ook dese beschryving wat nader op te helderen. Van het woord τύπος sullenwe thans hier niet spreken. | |
[pagina 147]
| |
Dat sparenwe tot ons werk over Hebr. viii. 5. en ix. 24.Ga naar margenoot+ Wy seggen alleen tot nader verklaring van onse beschryving. a. Dat een voorbeeld, van een exempel, of leerbeeld, welGa naar margenoot+ moet onderscheiden worden. Want of schoone het woord exempel veeltyds door voorbeeld vertaald word, gelyk men de woorden, by exempel, in onse taal uitrukt door, by voorbeeld (en sulx ook niet ongevoeglyk geschied) soo moet men egter, als men nauwkeurig spreken sal, dese beide woorden wel onderscheiden. Door een exempel verstaat men doorgaans een bysonder staaltje, van ietwes, dat men in het gemeen ter nedergesteld heeft, het welk word bygebragt, om de saak, die men heeft gesegd, nader te bewysen, of ook op te helderen. Neem eens, als ik segge, dat veele beesten eenige sweemsels van schranderheid hebben en vertoonen; en ik brenge tot een exempel by een aap, een hond, een vos en diergelyke. En wanneer den Apostel Paulus segt, dat de Ouwde Vaderen door het geloove groote dingen gedaan, en uit dien hoofde een heerlyk getuigenis verkregen hebben. En hy bevestigd sulx met de exempelen van Abel, Enoch, Noach, Abraham, Isaak, Jakob en meer andere. Hebr. xi. Soodanige exempelen worden in onse gemeene taal ook wel voorbeelden genoemd, maar moeten dan wel onderscheiden worden van de Typi of eigentlykgeseide voorbeelden. Dies wy onderscheidshalven het woord exempel liever vertalen souwden door leerbeeld, en het woord typus door een voorbeeld, als zynde een afbeelding die van te voren is geschied, van iets, dat namaals zyn of komen souwde. b. Ik segge verder, een persoon of saak ofte persoonen of saken. Want (gelyk het in opsigt van de Sinnebeelden plaats heeft, soo ook hier) daar zyn persoonelyke en sakelyke, en daar zyn ook enkele of samengestelde voorbeelden. Een voorbeeldig persoon was (ten leerbeelde) Adam, | |
[pagina 148]
| |
Ga naar margenoot+Abel, Noach, Isaak, David, enz. of meer persoonen by elkander genomen, als de Babylonische toornbouwers, de broederen van Joseph, de Egyptenaren, die het volk Israëls onderdrukten, de gemeene Priesteren en Leviten, ja de gantsche gemeinte Israëls. Onder de saken, die voorbeeldig zyn, tellenwe ook de voorbeeldige tyden en plaatsen. En dese zyn ook of enkelde of samengestelde. Dus was een sakelyk voorbeeld de Arke van Noach; de Ram, dien Abraham geoffert heeft in plaats van Isaak; de Arke des verbonds, de tafel met de toonbrooden, enz. de groote versoendag, enz. of in het meervouwd, de Paaschlammeren, die onder Israël jaarlyx geslagt wierden; de twaalf pylaren, die by de verbondmaking aan Sinai wierden opgerigt; de seven pypen van de gouwde kandelaar; de ses dagen van de week, en de daar op volgende Sabbathdag. en zoo voorts. c. Een Sinnebeeldig persoon of saak. Want men moet wel aanmerken, dat alle Voorbeelden ook Sinnebeelden zyn, en uit Sinnebeelden bestaan, maar dat alle Sinnebeelden geen Voorbeelden zyn. Want niets kan een voorbeeld zyn van ietwes, dat namaals wesen sal, of het moet bequaam zyn om soodanigen persoon of saak te verbeelden. In welke bequaamheid van verbeelding de natuur van een Sinnebeeld bestaat. Dogh dan word soodanigen Sinnebeeldige saak of persoon eerst een Voorbeeld, wanneer d. Door Gods beschikking of ordonnantie deselve afbeeld iets dat namaals zyn of geschieden sal. Door Gods beschikking, seg ik, en dat siet op sekere voorvallen en gebeurtenissen, welke Gods voorsienigheid soodanig bestiert heeft, dat het te voren gebeurde een voorbeeld wesen souw van het gene naderhand souwde geschieden. Neem eens de Historie van Abraham, Sara en Hagar, Ismael en Isaak; Het wedervaren van Joseph; de bedryven en ontmoetin- | |
[pagina 149]
| |
gen van David en diergelyke. Maar door Godlyke ordonnantieGa naar margenoot+ is iets een voorbeeld, wanneer God eenige Wet of plegtigheid heeft ingesteld, tot afbeelding van e. Andere saken of persoonen. Van saken, segge ik, neem eens van de goederen des Nieuwen Testaments, van de erfenis der weereld, van het verval der kerke door den Antichrist: Of van persoonen, als, van Christus, van de Apostolen, van de gemeen Leeraars, van de geloovige des Nieuwen Testaments, van de godloose, van den Antichrist. f. Die namaals zyn of gebeuren souwden. Het woord zyn souwden, slaat beide op de voorgebeeldde persoonen en saken; maar het woord gebeuren souwden, op de saken alleen. En ik segge, die namaals zyn of gebeuren souwden, namelyk onder de dagen des Nieuwen Testaments. Want de voorbeelden zyn eigen aan den tyd voor Christus; met wien de vervulling en de beteekende saak van de voorbeelden een aanvang heeft genomen. En in desen ligt dan het wesendlyk onderscheid tusschen een Sinnebeeld en een Voorbeeld, dat een Sinnebeeld slegts in het gemeen iets verbeeld, het gene in sekere persoonen of saken KAN plaats hebben in 't geestelyke of zedelyke, en ook nu en dan wel plaats HEEFT. Maar een Voorbeeld is een bepaalde afschildering van iets, dat in sekeren toekomenden tyd wesen of gebeuren sal. Uit desen hoofde konnenwe opmerken, dat de schepping der weereld kan worden aangemerkt in seker opsigt als alleen Sinnebeeldig, en in een ander opsigt, als voorbeeldig. Sinnebeeldig is sy, voor soo verre de bysondere schepselen soodanig geäardt zyn van den Schepper, datse bequaam zyn om geestelyke saken te verbeelden. Maar voorbeeldig is de schepping, voor soo verre deselve, volgens sulken order, in ses dagen volbragt, en daar op een sevende dag van ruste gevolgt is, tot eene afschaduwing van de | |
[pagina 150]
| |
Ga naar margenoot+toekomende schepping van de nieuwe hemel en aarde, dat is, de kerk, die eens eindigen souwde in een tyd van ruste. Dus meenenwe dat het onderscheid tusschen een Voorbeeld en Sinnebeeld genoegsaam blykt; hoewel het seker is, dat dese woorden veeltyds onderling verwisseld worden. Het gene wy hier genoemd hebben een Voorbeeld, noemt den Apostel ook met den naam van ὑπόδειγμα, een vertoogsel, een afschetsing, een exemplaar; als ook σϰίαν, een schaduwe. Hebr. viii. 5. x. 1. Dogh wy sullen ons hier niet in laten om over die woorden te handelen. Zie onse Verklaring over Col. ii. 17. en te syner tyd breeder, over den Sendbrief aan de Hebreen.
Ga naar margenoot+§. CX. 3. In de derde plaats komt in bedenking wat men verstaan moet door een ALLEGORIE, en waar in het onderscheidGa naar margenoot+ van het gene dat woord te kennen geeft, van een Sinnebeeld of Voorbeeld gelegen sy. Men vind het woord ἀλληγορóυμενα van Paulus gebruikt, Gal. iv. daar Hy gesproken hebbende van Abraham (dat hy twee sonen had,Ga naar margenoot+ eenen uit de dienstmaagd, en eenen uit de vrye; van welke de eerste, naar den vleesche, maar de andere naar de beloftenisse geboren was) onmiddelyk daar by voegt: ἄτινα ἐςτιν ἀλληγορóυμενα welke dingen zyn die andere beduidenisse hebben. En hy verklaart met eenen, wat'er door verbeeld is, namelyk, de twee Testamenten, het Ouwde en Nieuwe, en de staat van Gods volk onder die beide. In dese gelegenheid heeft het woord allegorie geen andere beteikenis dan die van een voorbeeld. En ik meene dat men daar in kan het onderscheid stellen tusschen een Allegorie en een Sinnebeeld en Voorbeeld. I. dat een Sinnebeeld en Voorbeeld in de saken selfs bestaat; doch een Allegorie gebruikt | |
[pagina 151]
| |
word van een geschrift, verhaal, of rede, waar in sinnebeeldigeGa naar margenoot+ of voorbeeldige saken, persoonen of spreekwysen voorkomen. II. Dat een Allegorie algemeender gebruikt word als het woord Sinnebeeld of Voorbeeld, en beteikent alle oneigentlyke rede of geschrift, waar door, onder oneigentlyke woorden of spreekwysen, iets anders verstaan word. Weshalven de Sinnebeelden, Voorbeelden, Fabelen, Parabelen, en wat dies meer is, onder de eene naam van Allegorien begrepen worden.
§. CXI. 4. De HIEROGLYPHICA of beeldsprakige teikensGa naar margenoot+ beschrijft Nicolaus Caussinus in dese voegen: Imagines & figurae ad aliquid significandum ex hominum arbitrio determinatae, quibus literarum vice AEgyptiorum sapientes utebantur. Dat is: ‘Sekere beeltenissen en figuren, die volgensGa naar margenoot+ de willekeur van menschen geschikt zyn om iets te beteikenen; hoedanige de wyse der Egyptenaren in’ plaats van letteren plegen te gebruiken. Hier van vind men gewag by Luciaan: die ergens iemand sprekende invoert:Ga naar margenoot+ ‘Wat dunkt u, dat wy geen letteren op de loten schreeven, maar sekere teekens en graveersels (characters) hoedanige de Egyptenaren veele hebben, als, neem eens, menschen met een honds-of leeuwen-kop en diergelyke.’ En Lucanus, sprekende van den oorsprong derGa naar margenoot+ letteren, die de Feniciers souwden hebben uitgevonden, segt by die gelegenheid:
Phaenices primi, famae si credimus, ausi
Mansuram rudibus vocem signare figuris.
Nondum flumineas Memphis contexere biblos
Noverat, in Saxis tantum volucresqeu feraeque
Sculptaque servabant magicas animalia linguas.
| |
[pagina 152]
| |
Ga naar margenoot+Isidorus geeft ons de reden aan de hand, waarom die teekens met den naam van Heilige genoemd wierden by de Egyptenaren, namelyk, om dat sig daar van bedienden, niet soo seer het gemeene volk, als wel de gewydde Priesters. Apud AEgyptios, segt Hy, alias habuisse literas sacerdotes dicunt, alias vulgus; sacerdotales ἱερᾶς, vulgares πανδήμους. Dat is: ‘By de Egyptenaars segt men dat'er andere letteren wierden gebruikt by de gewydde Priesters, dan by het gemeene volk: Die van de Priesters noemde men heilige of gewydde, en die van het volk gemeene.Ga naar margenoot+ ’ Dus leest men ook by Origenes, ‘Dat niemand leerde de Priesterlyke letteren der ouwde Egyptenaren,’ die sy Hieroglyphische noemden, dan die besneden was. Doe hier by dese opmerkelyke plaats van Cyrillus:Ga naar margenoot+ Φασὶ γενέσϑαι τῶν τοῖς ἐιδώλοις λελατρευϰότων ἀινιγάτων τεχνίτας, ϰαὶ ηρὸς γὲ τõυτο δεινῶς ϰαὶ ἐντέχνως ἐξησϰημένους, ὁυς δὴ ϰαί ἱερογλίφους ὀνομάζειν ἕθος ἀυτοῖς. οὗτοι τοῖς τεμένεσι ϰαὶ τοῖς ὀβέλοις γραφὰς ἕνορύττοντες, οὐ γράμμασι χρῆσϑαι τοῖς ϰαϑ' ἡμᾶς ἠξίουν, ἀλλ' ἑτέροις σχήμασι τὰς τῶν πραγμάτων ἐιδοποιõυντες φύσεις, ἀπόϑετόν τινα τοῖς νουχεςτέροις ἐνεοώρενον γνῶσιν. Dat is: ‘Men segt dat'er onder de Afgodendienaars sulke waren, die sig op geheimkundige beeltenissen of raadselen verstonden, en die daar in bysonder geoeffend en ervaren waren, hoedanige men gewoon was te noemen Hieroglyphi, dat is, gewydde beeldspraakschryvers. Dese waren gewoon in de Tempelen en op spitse pylaren letteren te graveeren, niet soodanige, als wy gebruiken, maar andere beeltenissen, waar door sy de natuur der saken uitbeeldende, een verborgene kennis inboesemden aan de geoeffende. Want (by voorbeeld) als sy God, dat opperste wesen, souwden te kennen geven, verbeelden sy een oog, en daar onder een regten staf; om daar door uit te drukken, te gelyk syn alsiende kragt | |
[pagina 153]
| |
en syn koninglyke Majesteit. Want een staf is allesins’Ga naar margenoot+ een Sinnebeeld van koninglyke weerdigheid. Een grondig berigt geeft ons hier van de Geleerde Stellingfleet, waarGa naar margenoot+ in hy te gelyk de onvolmaaktheid van die beeldsprakige schryfkunde aanwyst; wiens woorden ik goedvinde hier in te lasschen: ‘Daar zyn (segt Hy) drie algemeene wegen, waar door de kennis van d'een tot d'ander kan worden voortgeplant, namelyk, door verbeeldende teekenen, door spraak en door letters. De eerste van die was allergemeenst in de Ouwde tyden, tot welken einde Clemens Alexandrinus bybrengt het getuigenis van een Ouwde Letterkonstenaar Dionysius Trax, in syne uitlegging over het Sinnebeeld van de Wielen: ἐσήμαινον γõυν οὐ διὰ λέξεως μόνον ἀλλὰ ϰαὶ διὰ συμβόλων ἔνιοι τὰς πράξεις. dat is: Dat sommige de saken uitdrukten, niet alleen door de SPRAAK of door WOORDEN, maar ook door Sinnebeeldige teekenen. Een ieder, die maar eenigermaten ervaren is in de Geleerdheid van die Ouwde tyden, weet, dat sy voornamelyk op die wyse hunne kennisse van d'een tot d'ander voortsetteden, gelyk als blykt uit de Beeldspraken der Egyptenaren, en uit de Sinnebeelden, daar uit voortgesprooten, onder de Griekse Weereldwysen, en insonderheid onder de Pythagoristen. Het was een plegtelyke gewoonte onder de Egyptenaren, dat sy alle de kleine kennisse, die sy hadden, voorstelden onder verborgene verbeeldingen; dewelke onvermydelyk twee ongemakken met sig sleepten, die de voortsetting der kennisse seer hinderlyk waren, namelyk, Duisterheid en Dubbelsinnigheid. Want het koste hen niet alleen veel tyd sulke Beeldsprakelyke dingen uit te vinden, die hunne bevattingen verbeeldden, maar als sy die al uitgevonden hadden, soo warenze verscheidene uitleggingen onderworpen, gelyk wy kunnen sien in die overblyfsels van deselve, dewelke voor de vlyt van sommige Ouwde Schryvers bewaart zyn, als in | |
[pagina 154]
| |
Ga naar margenoot+hunne ϰωμασίαι, in de Gouwde Beelden van hunne Goden, in welke ingesneden waren, twee Honden, een Valk, en een Ibis, een lange sterke Vogel met een lange bek, die in Egypten de Serpenten eet. Door de Honden hebben sommige verstaan de twee halve ronden, andere de twee Zonnekeerkringen; door de Valk hebben sommige verstaan de Zonne, ander de Nagt-ëvening; door de vogel Ibis hebben sommige de Maan, en ander de Zodiak of Tekenkring willen verstaan hebben, gelyk in Clemens te sien is, die sulx verhaalt. Die manier van doen is onbequaam om een Ouwde overlevering aan de nakomelingen over te brengen, uit oorsaak van de Duisterheid en Dubbelsinnigheid die'er in is, als ook om dat sulke dingen aan de toekomende Eeuwen geen seker ligt kunnen geven van saken die te’ voren gebeurt zyn. Nog onderscheidelyker handeltGa naar margenoot+ hier van Johannes Baptista Casalius; die uit Klemens deGa naar margenoot+ Alexandriner leeraart, dat'er een driederley wyse van schryven onder de Egyptenaren in swang ging. Dus luiden de eigene woorden van Klemens: ‘De leerlingen van de Egyptenaren wierden eerst onderwesen nopens de kragt en ware geschapenheid der Schryf-letteren, welker driederley soorten waren. I. Gemeene letteren, om brieven enz. te schryven. II. De Priesterlyke, welke gebruikt wierd van de gene die van heilige saken schreeven: en eindelyk III. De Hieroglyphische ofte Heilig-beeldsprakige. De eerste manier van schryven was door gemeene letteren; de tweede door teekenen; de derde door raadselen. En wat aangaat de tweede wyse, van door teekenen of sinnebeelden te schryven, die teekenen waren sommige eigentlyke, andere oneigentlyke. Eigentlyke, seg ik,Ga naar margenoot+ als (ten leerbeelde) wanneer sy de Zon willen uitbeelden, soo schryven sy een ronde kring: de Maan, dan vertoonen sy een halve kring, hoorns gewyse uitgehold, | |
[pagina 155]
| |
overeenkomende met de gedaante der Maan. Dogh oneigentlykeGa naar margenoot+ teekens gebruiken sy, wanneerse dese of gene saken verbeelden door dingen, die daar mede geen of weinig overeenkomst hebben, daar van hebbenwe dese staaltjes: dat sy sommige gesterntes, wegens der selver scheuynse omwenteling verbeeldden door de lighamen van Slangen; maar de Zon, door een Schalje-byter of Keever, ter oorsaak dat dit ongedierte, ses maanden’ sig onthouwd onder, en ses maanden boven de aarde enz. De Geleerde Thomas Burnet heeft desen aangaande uit deGa naar margenoot+ Ouwdheid verscheide saken aangewesen, die merkweerdig zyn. Hy toont dat de Ouwde Egyptenaren hunne wysheid bewaarden, ten deele, geschreven in boeken, en ten deele op pylaren of opgerigte gedenksteenen, bysonder ook in hunne gewydde Tempelen. Waarom Lukaan Julius Caesar invoert, sprekende tot een Egyptisch Priester: --- Quodcunque vetustis
Insculptum est adytis, profer. ---
De taalkundige konnen Hem verder nasien. Ik sal my vergenoegen met dese woorden, tot myn oogmerk dienende, hier in te voegen: ‘De Egyptenaren, om hunne wysheid te verbergen, bewimpelde vele dingen in Hieroglyphische figuuren, Sinnebeelden, raadselen en fabulen. Ik seg in Hieroglyphische figuuren; want ik meene dat de gewydde letteren nog moeten onderscheiden worden van die beeldsprakige gedaantens of figuuren. Want nademaal'er soo vele gedenkschriften van Hermes beschreven zyn geweest met die gewydde letteren, selfs tot eenige duisenden van boeken; en soo vele andere boeken, gewydde pylaren, graveerschriften in de Tem- | |
[pagina 156]
| |
Ga naar margenoot+pels, kan ik niet van my verwerven om te gelooven, dat soo veele en verscheidene stoffen, van Natuurkunde, Godgeleerdheid, Zedekunde, Geschigt-en en Regeerkundige saken, souden zyn beschreven geweest alleen door de figuren van verscheidene dieren of van leden van de lighamen des menschen, of van eenigeGa naar margenoot* konsttuigen. Want uit die drie soorten bestonden de beeldsprakige figuren der Egyptenaren en AEthiopiers, volgensGa naar margenoot+ Diodorus. Ja ik geloove seer geern, dat buiten hunne gewydde letteren, en eigentlyk geseide Hieroglyphica, by de Priesteren ook in gebruik waren andere beeldsprakige teikenen, gelyk de letters der Chineesen, of andere’ letteren, die van het gemeen verschillen. En daar op meent hy dat ook Klemens, in die strax aangetogene plaats syn oog heeft. Hy bedient sig ook van een getuigenis uit Porphyrius, dat by hem kan worden nagesien. Ga naar margenoot+De voor gemelde Caussinus stelt de over-een-komst en het onderscheid tusschen een Sinnebeeld en een beeldsprakig teeken daar in, dat maar een Sinnebeeld de saak veel klaarder en verstaanbaarder voorsteld. Waar mede ook Claudius Minos over-een-stemt, in syne voorrede voor de Sinnebeelden van Andreas Alciatus. Ga naar margenoot+Dogh de Geleerde Rivet geeft ons ten deele onderscheid aan de hand, dat'er is tusschen de beeldsprakige teekenen der Egyptenaren en de Sinnebeelden of voorbeelden der Heilige Schrift. ‘Want het is wat anders, segt hy, mindere saken, naar iemands goeddunken versonnen, of ook die waarlyk geschied zyn, by te brengen, om hoogere dingen daar door te verbeelden, 't welk ook de menschen doen konnen, gelyk de Egyptenaars, die door dese en gene dieren, of ook andere verzierde saken, wonderlyke dingen plegen uit te beelden; en het is wat anders, 't geen God doet in syn woord, wanneer | |
[pagina 157]
| |
hy door de geschiedenis van saken, die onder de menschenGa naar margenoot+zyn voorgevallen, eenige verborgenheid heeft willen’ afbeelden, die vele jaren daar na wesen souwde. Dogh dit heeft veel meer syn betrekking op de voorbeeldige Historien des Ouwden Testaments, dat op de Sinnebeelden, die God in syn woord van de geschapene natuurlyke dingen ontleent. Ons aangaande, wy oordeelen dat de SchriftuurlykeGa naar margenoot+ Sinnebeelden met regt den naam van Hieroglyphica, dat is, Heilige beeldspraken verdienen; maar datse van de beeldsprakige teekenen der Egyptenaren verschillen I. In klaarheid. Terwyl de Egyptische doorgaans duister en onverstaanbaar waren, maar die van de Heilige Schrift klaar en verstaanbaar, soo in haar selfs, als door den samenhang van de rede, daar deselve in worden te pas gebragt, uit welks voorste en agterste, men doorgaans ligt in staat is om de beduidenis van eenig Sinnebeeld na te vorschen. II. De Egyptenaren schreven hunne geheimschriften niet anders dan door Sinnebeeldige figuuren, en dat enkel om niet verstaan te worden dan van de gene die hunner verborgentheden kundig waren. Maar de H. Schryvers spreken en schryven met een gewone taal en letteren, sy schakeeren alleen hunne redenen met woorden en spreekwysen, waar door sy niet de beeltenissen, maar dese en gene saken selfs uitdrukken, als Sinnebeelden van andere en hoogere dingen. III. De Egyptische beeldspraak bestond ten grooten deele uit Sinnebeelden die geen of weinig over-een-komst hadden, (en die dan nog seer verre gesogt was,) met het gene sy daar door wilden verbeelden. Als ten leerbeelde, wanneer sy de Zon verbeeldden door een Schalie-byter. Maar de H. Schrift gebruikt geene Sinnebeelden, dan die seer eigen en bequaam zyn om sulke persoonen of saken te verbeelden, als daar door uitgedrukt worden. IV. De beeldspraken der Egyp- | |
[pagina 158]
| |
Ga naar margenoot+tenaren bestonden voor een groot gedeelte uit saken, die nergens te vinden zyn, soo dat sy verscheide verzierde figuuren tot een gedrogtelyke gedaante t'samen paarden. Maar de Bibelspraak heeft geene Sinnebeelden, dan van saken, die waarlyk in wesen zyn, en in de weereld gevonden worden. Ga naar margenoot+V. De beeldspraken der Egyptenaren vertoonden doorgaans niet hooger dan natuurlyke saken, hoedanige sy ook voor Goden hielden. Doch de schriftuurlyke Sinnebeelden leiden ons veel hooger op tot beschouwing van Goddelyke of ten minsten geestelyke of zedelyke saken en verborgentheden.
Ga naar margenoot+§. CXII. 5. Met een Sinnebeeld heeft ook veel over-eenkomst eene GELYKENIS (Similitudo), waardoor de eene saak tot nader opheldering met een andere, en wel een geestelyke met een lighamelyke vergeleken of immers een saak, die duisterder is door eene, die bekender is, word opgehelderd. Neem eens, wanneer men leest Psal. i. 3. Hy sal zyn als een boom, geplant aan waterbeeken, die syne vrugt geeft in synen tyd, en welkes blad niet af en valt: en al wat hy doet, sal wel gelukken. En Psal. cxxxiii. 1, 2. Ziet hoe goed en lieflyk is het dat broeders te samen wonen! Het is gelyk de kostelyke olie op het hoofd, nederdalende op den baart, den baart Aarons: die nederdaald tot op den zoom syner kleederen. Het is gelyk de dauw Hermons, die nederdaald op de bergen Sions: Of Psalm xxxii. 9. Weest niet gelyk een peerd, gelyk een muil-esel, welk geen verstand en heeft, welkes muil met breidelt met toom en gebit, op dat'et tot u niet en genake. En wanneer Christus segt: ô Jerusalem! hoe menigmaal het ik uwe kinderen soeken te vergaderen gelyk een klokhenne hare kiekens, enz. Alle soodanige gelykenissen voor-onderstellen doorgaans, dat de lighamelyke saak, waar by men iets anders vergelykt, eenigsins een Sinnebeeld is van die daar by word vergele- | |
[pagina 159]
| |
ken, gelyk het hier dus plaats heeft, dat een boom, geplantGa naar margenoot+ aan waterbeken, welkes blad niet af valt, een Sinnebeeld is van een geloovig mensch. Dat een peerd en muilesel een Sinnebeeld is van een dom en onvernuftig mensch; dogh evenwel kan men ligtelyk bevroeden het onderscheid tusschen een Gelykenis en een Sinnebeeld. I. In een gelykenis worden, en de eigentlyke saak, en de oneigentlyke, waar by deselve vergeleken word, beide uitgedrukt. Maar in een Sinnebeeldige rede word alleen het eigentlyke voorgesteld, en wat anders of oneigentlyks daar door verstaan. II. Daar worden wel gelykenissen voorgesteld, die nogtans altoos niet onderstellen, dat het gene, daar by iets vergeleken word, een volslagen Sinnebeeld zy van de vergelekene saak. Neem eens in dat exempel: Ik hebbe uwe kinderen soeken te vergaderen, als een klokhenne hare kiekens. Het is seker dat Christus sig daar vergelykt by een klokhenne; maar nogtans weet ik niet of men soude mogen seggen, dat een klokhenne een Sinnebeeld is van Jesus. God de Heere vergelykt sig elders by een Leeuw en een beer, die van jongen berooft is. Nogtans souw men beswaarlyk konnen seggen, dat een leeuw of beer een Sinnebeeld van de Heere onse God is. Hoewel'er ook geen swarigheid is in sulx te seggen, wanneer men hem maar niet verder, dan in opsigt van die vergelyking, verstaat, die de H. Geest selfs gebruikt en duidelyk ons aanwyst of ondersteld.
§. CXIII. 6. Men gebruikt ook ons Nederduitsche woordGa naar margenoot+ Gelykenis, om het Griekse woord PARABEL te vertolken. Dog wat eigentlyk een PARABEL zy, hebbenwe breed genoeg in onse voorrede voor de verklaring van de Parabel van den verlooren Zoon en den onregtveerdigen Rentmeester aangewesen. Waar in we getoond hebben, dat een Parabel bestaat uit een samenvloejing van verscheidene Sinne- | |
[pagina 160]
| |
Ga naar margenoot+beelden en Gelykenissen. Invoegen alle Parabolen ook Sinnebeeldig, of met Sinnebeelden, van het begin tot het einde toe, vervuld zyn. Dus is de Parabel van de verlooren Soon een Sinnebeeld van iets anders. 1. De Vader. 2. De beide Sonen. 3. De Hoeren, met welke de jongste Soon syn goed doorbragt. 4. De Borger des lands. 5. De Swynen en der selver draf. 6. Het beste kleed, dat hy daar na wedergekeerd zynde, onfing. 7. Het gemeste kalf, enz. Waar uit het ligtelyk te bevroeden is, hoe noodig de kennis van de Sinnebeelden zy tot het regte verstand en verklaring van de Parabolen, soo van de Ouwde Profeten, als van die, welke Christus selfs gesproken heeft.
Ga naar margenoot+ §. CXIV. 7. Onder de Sinnebeeldige redenen moet men ook stellen de FABULEN, of Sinnebeeldige verdigtsels. Die daar in van Parabolen onderscheiden zyn, dat Parabolen ontleent zyn van saken die wel gebeuren konnen, en ookGa naar margenoot+ nu of dan wel gebeuren. Maar de Fabulen van saken, die niet alleen noit gebeurt zyn, maar ook noit gebeuren konnen. Dies agten wy dat Vossius het verhaal van Nathan, waar mede hy den Koning David tot inkeer bragt, ten onregt een Fabel noemt, daar het veel eer een Parabel was. Maar het verhaal van Jotham, aangaande de boomen, die eens henen gingen om een Koning te salven, Rigt. ix. was een eigentlyk geseide Fabel. Als mede dat van Joas; Dat ‘de Distel, die op den Libanon is, sond tot den Ceder, die op den Libanon is, seggende; geef my uwe dogter ter vrouwe: maar het gedierte des velds, dat op den Libanon is, ging voorby en vertrad den’ Distel. 2 Kon. xiv. 9. Ondertusschen moet men weten, dat ook een Fabel geheel Sinnebeeldig is, en uit verscheidene bysondere Sinnebeelden te samen gesteld. Want in die laatste Fabel hebben haar Sinnebeeldig opsigt 1. De Li- | |
[pagina 161]
| |
banon. 2. De Distel. 3. De Ceder op Libanon. 4. Het gedierteGa naar margenoot+ des velds. Op het onderscheid, dat de geletterde nogGa naar margenoot+ stellen tusschen verdigtselen, die Apologi, en die Fabulen genoemd worden, sullen wy hier niet staan.
§. CXV. 8. Wy mogen hier ook wel byvoegen deGa naar margenoot+ AEnigmata of Raadselen. Met dit woord worden ook wel genoemd de beeldsprakige teekenen der Egyptenaren: dogh bysonder word daar door te kennen gegeven allerleye duistere en ingewikkelde rede, die swaar om verklaren is. En diensvolgens word het ook wel soo breed gebruikt, dat allerleye Sinnebeelden, Voorbeelden, Gelykenissen en Parabolen daar mede bestempeld worden. DeGa naar margenoot+ Geleerde G. J. Vossius beschryft het woord aenigma dictum allegorium, ambagibus involutum, dat is, ‘Een rede van’ andere beduidenis, bedektelyk (ofte, door omwegen) voorgesteld. Hy brengt het af van ὰινίσσομαι, 't welk beteikent duisterlykGa naar margenoot+ en ingewikkeld spreken; en dat wederom van ἆινος 't welk soo veel beteikent als een duistere en figuurlyke rede. (Dogh hy voegt'er by, dat men den oorsprong nog al hooger moet soeken, te weten in de Hebreeusche taal, in welke het woord שן soo veel beteikent als een beschouwing, bespiegeling of opmerking.) Soo vind men by AEschines; dat Ga naar margenoot+ ἀινίγματα ἐμπλέϰειν, in Raadselen te bewimpelen, word tegen gesteld tegen ἁπλὸς λόγος, een eenvouwdige rede. In een ouwd Latynsch en Arabisch Woorden-boek vind men dat het beteikent een stuk gelds, dat gestempeld is; ter oorsaak, om dat het Naam-woord מתלאה te gelyk beteikent een beeltenis en een raadsel. De Schryver van het Etymologicum Magnum verklaartGa naar margenoot+ het woord ἄινιγμα, een raadsel, door παραβολὴ, een parabel, ἢ ὁ δεινὸς ϰαὶ σϰοτεινὸς λόγος, ofte een sware duistere rede, (παρὰ τὸ ἀινίσσω τὸ ἐν παραβολῆ λέγω) en het | |
[pagina 162]
| |
Ga naar margenoot+is afkomstig van ἀινίσσω, 't welk zoo veel beteikent als, in een Parabel iets voor te stellen; en dat woord komt wederom van αἷνος. En van het woord αἷνος segt hy, dat het herkomstig is van ἰαίνω, vermaken, vrolyk zyn. Elders teikent hy aan, dat de Grieken een raadsel ook noemen met de naam van γρίφος. Want over dat woord schryvende, verklaart hy het door ζήτημα, een vraagstuk, en ἄινιγμα δύσϰολον, een moejelyk raadsel. γρίφον οὗν λέγεται δύσλυτον ἄινιγμα. Het woord γρίφος schynt van γρίπος afkomstig, 't welk een net beteikent, en tot de beteikenis van een raadsel word overgebragt, om dat men door een raadsel ligtelyk, als door een net, gevangen word. Dus wierden in 't bysonder die raadselen genoemd, welke de Ouwde Grieken over de maaltyden elkander plegen voor te stellen, waar van gemelde Schryver segt: ἵςτων γὰρ Φιάλην γέμουσαν ὄινου ϰαὶ ἔλεγον ἀινίγματα ἐν τοῖς συμποσίοις ἀλλήλοις ϰαὶ ἐι ἐπέλυεν ὁ ἀποϰριθεὶς ἔπινε τὴν Φιάλην. dat is: ‘Sy stelden een beker met wyn ter neder, en bragten elkanderen raadselen voort onder hunne maaltyden. En indien het sake was, dat iemand het raadsel konde oplossen,’ soo dronk hy den beker uit. Dese gewoonte schynt al van ouwder herkomst, en van de Oosterse volkeren tot de Grieken overgegaan te zyn; immers wy vinden deselve van Simson gebruikt, die op syne Bruiloft Raadselen gaf aan syne Speelnooden. Rigt. xiv. Ga naar margenoot+By den Grieksen Woordenboek-schryver Hezychius vindenwe de volgende woorden te samen gepaard, en van gelyke, of nabuurige beteikenis gesteld: Αἴνεῖται, 'συγϰατατίϑεται, Αἴνιγματα, ζητήματα, ὁμοιώματα, τεϰμήρια, Αἴνιγμα, Αινιγματωδῶς, δυοχεροῦς, ἀσυμφώνως, Αὶνιττεται, ἀσήμως λέγει. Αἰνιττόμενος, δἰ ἀινιγμάτων ἤ παραβολῶν λαλῶν. In de Schriften van het Ouwde Testament ontmoet ons | |
[pagina 163]
| |
het woord חוד en חידח, 't welk van de Lxx. vertaald wordGa naar margenoot+ door πρόβλημα, een voorstel. Dus vind men het tot seven maal in de Historie van Simson. En wel aller eerst Rigt. xiv. 12. Ik sal u een raadsel te raden geven. In 't HebreeuschGa naar margenoot+ אחודה נה לכם חידה De LXX προβαλῶ δὴ ὑμῖν τὸ πρόβλημά μου: Ik sal u myn voorstel voorstellen. En Psal. xlix. 4, 5. Myn mond sal enkel wysheid spreken: ende de overdenking myns herten sal vol verstands zyn. Ik sal myne oore neigen tot een spreuke (למשל , ἐis παραβολὴν) Ik sal myne verborgen reden (חידחי, τὸ πρόβλημά μου) openen op de harpe. En Psal. lxxviii. 2. Ik sal mynen mond opdoen met spreuken (כמשל, ἐν παραβολᾶις) ende ik sal verborgentheden (חידוח, προβλήματα, raadselen) overvloedig uitstorten van ouwds her. Mitsgaders Dan. viii. 23. Daar sal een Koning zyn, styf van aangesigt en raadselen verstaande. De Lxx. συνιῶν προβλήματα. In dit geval word het algemeene woord problema of voorstel, genomen voor een bysonder soort van voorstellingen, die swaar en duister om te verklaren en te ontknoopen zyn. Heden ten dage noemt men ook nog problematique vraagstukken, soodanige, die heên en weder konnen besintwist worden, en waar ontrent het soo klaar niet is, wat men'er bepaaldelyk van oordeelen sal. De Lxx. vertalen het woord חידח egter ook eenmaal door διήγημα, een verhaal. Ezech. xvii. 2. daar het gebruikt word voor een Sinnebeeldige gelykenis. Steld een raadsel voor, en gebruikt een gelykenis tot het huis Israëls. En διηγησὶς. Hab. ii. 6. (daar het genomen word voor een spreekwoord.) En souwden dan niet alle deselve van hem een spreekwoord opneemen, en een uitlegginge der raatselen voor hem? Dogh op vier plaatsen vertalen sy het door ἄινιγμα, 't welk eigentlyk een raadsel of duistere rede beteikent. Namelyk, Num. xii. 8. Alwaar van Moses ge- | |
[pagina 164]
| |
Ga naar margenoot+segd word: Van mond tot mond spreke ik met hem; en door aansien, en niet door duistere woorden: en de gelykenisse des Heeren aanschouwt hy. 't Is dese plaats, daar den Apostel syn oog op had, wanneer hy segt: 2 Cor. v. 7. Wy wandelen door geloof en niet door AANSCHOUWEN. En 1 Cor. xiii. 12. Wy sien door een spiegel, in een DUISTERE REDE, ἐν ἀινίγματι in een raadsel. En 1 Kon. x. 1. als ook 2 Chron. ix. 1. word gesegd van de Koningin van Scheba, datse quam, om Salomo te versoeken met raadselen, dat is, met swaare vragen en dobbelsinnige voorstellingen, welker ontknooping sy van hem begeerde, om syne wysheid te toetsen; welke sy tot haare verbaastheid ook ondervond sonder weêrga te zyn. Want met regt getuigd de Apokryphe Schryver Jesus Syrachs van Salomo: ‘Hoe wys was hy in syne jeugd? en wierd vervuld met verstand gelyke een stroom. Uwe ziele heeft de gantsche aarde bedekt, en met scherpsinnige byspreuken vervuld. ἐν παραβολᾶις άινιγμάτων. --- De Landschappen waren verwondert over uwe gesangen en’ byspreuken (παροιμίας) en gelykenissen (παραβολᾶις) en uitleggingen. Syr. xlvii. 16, 17, 19. En nog eens vind men het woord ἄινιγμα, van de Lxx. voor חידה gebruikt gebruikt Spr. 1. 6. Om te verstaan een spreuke, ende uitlegginge; de woorden der wysen, en hare raadselen. Waar mede men vergelyken mag een plaats van den selven Jesus Syrachs cap. xxxix. Alwaar hy segt van den genen, die syne betragtinge heeft in de Wet des Allerhoogsten: ‘Dese ondersoekt de wysheid aller ouwden, en is besig in de profetien. De vertellingen der vermaarde Mannen onthouwd hy: en in kloeke byspreuken gaat hy met haar om. Hy ondersoekt verborgene spreekwoorden, en in’ raadselen der byspreuken oeffent hy hem. vers 1 - 3. Van Daniel leest men: ‘Dat een voortreffelyke geest en | |
[pagina 165]
| |
wetenschap en verstand eenes die droomen uitlegt, enGa naar margenoot+ der aanwysinge van Raadselen, en eenes die knoopen’ ontbind, in hem gevonden wierd. Dan. v. 12. Waarom hy ook geroepen is om het duistere geschrift, dat door eene hand aan den wand geschreven was, te lesen en uit te leggen. Nog vind men het woord מושלים vertaald door ἀινιγματιςταί, Num. xxi. 27. Daarom seggense die spreekwoorden gebruiken, komt tot Hesbon: men bouwe en bevestige de stad Sihons. Dogh dat Ezech. xxxv. 9. het woord שממה, verwoestinge, word vertaald door ἄινιγμα, een raadsel, of spreekwoord, is oneigentlyk. De spreekwyse beteikent eigentlyk door een exemplaar oordeel tot verwoesting te stellen. En dewyl een exemplaar oordeel ook elders wel word uitgedrukt door het stellen tot een spreekwoord, soo hebben de Lxx die spreekwysen onderling verwisseld. Zie Deut. xxviii. 37. 1 Kon. ix. 7. Uit alle desen, met elkander vergeleken zynde, konnenwe wel bevroeden dat het woord ἄινιγμα, van een seer wydlustige beteikenis is, en dat daar door konnen te kennen gegeven worden allerleye Sinnebeeldige, voorbeeldige, parabolische, duistere en ingewikkelde redenen, ook allerleye Spreekwoorden en Sinspreuken, die kortbondig en van meers sins zyn, dan sig in den eersten opslag vertoont. Dogh wanneer men het in een engen sin neemt voor een raadsel; beteikent het een ingewikkeld voorstel van iets, onder duistere en bedekte woorden en spreekwysen, waar van de regte sin en meening beswaarlyk is uit te vorsschen. Soodanig was het raadsel van Simson: Spyse ging uit van den eeter, en soetigheid van den sterken. En het schrift, aan den wand van Belzazar geschreven: Mene mene, tekel, upharsin: dat is, Gy zyt geteld, gy zyt gewogen en verdeeld. Dan. v. Wat aangaat de over-een-komst en het onderscheid tus- | |
[pagina 166]
| |
Ga naar margenoot+schen een Sinnebeeld en een Raadsel; soo veel het ons thans voorkomt, konnenwe daar in de over-een-komst stellen, datse beide wat anders te kennen geven, dan sig in den eersten opslag opdoet. Maar I. Dat een Sinnebeeld klaarder is dan een Raadsel. Want de konst van Sinnebeelden te gebruiken, is, datse klaar en ligt verstaanbaar zyn, maar de deugd van een Raadsel, is, dat het ingewikkeld en duister zy. II. De Raadselen zyn somtyds, en doorgaans wel Sinnebeeldig, maar niet altoos. Want menigmaal worden de Raadselen onder eigentlyke, dogh duistere spreekwysen voorgesteld. Als, ten leerbeelde in het raadsel van Simson: Spyse ging uit van den eeter, en soetigheid van den sterken. In dat voorstel sie ik niets, dat Sinnebeeldig zy, voor soo verre het raadsel sag op het gene geschied was. Want het is niet oneigen, maar seer eigen, dat een Leeuw genoemd worde een eeter ende een sterke; en dat honig bestempeld worde met den naam van soetigheid en spyse. Dogh dat'er in dat raadsel nog wat meer is opgesloten geweest, dat komt van een andere kant, om dat Simson en syn bedryf in desen, ook selfs voorbeeldig en by gevolg Sinnebeeldig geweest is.
Ga naar margenoot+§. CXVI. 9. Met een Sinnebeeld heeft ook seer veel over-een-komst het woord Symbolum, van συμβάλλω, vergeleken. En in soo verre heeft het deselve beteikenis met het woord Emblema, een Sinnebeeld, en Hieroglyphicum, een beeldsprakig teeken. Dus noemt men onverschillig Theologiam emblematicam, hieroglyphicam, en Symbolicam, de Sinnebeeldige Godgeleerdheid. Nicolaus Caussinus noemt syn traktaat van de Sinnebeeldige of beeldsprakige wysheid der Egyptenaren, de Symbolica Aegyptiorum Sapientia. Joh. Baptista Casalius heeft onder anderen een hoofddeel de Symbolis & Hieroglyphicis AEgyptiorum. En hy beschryft | |
[pagina 167]
| |
een Symbolum dat het is: Nota alicujus Mysterii significatrix,Ga naar margenoot+ cujus natura est ducendi animum nostrum, interjecta quadam similitudine, ad intelligentiam rerum satis distantium ab iis, quae sensui exterius offeruntur, ejusque proprietas est remanere absconditum sub velo reconditorum dictorum vel sub umbra metaphoricarum figurarum. Op 't duits: ‘Eenig Sinnebeeldig teeken, tot beteikening van eenige verborgentheid, welks aart en natuur is, dat het selve ons gemoed door tusschenkomen van eenige gelykenis opleid tot het begryp van saken, die verre verscheiden zyn van die, welke aan de sinnen uitterlyk voorkomen; en welks eigenschap is verborgen te blyven onder het deksel van duistere woorden, of onder de schaduwe van’ verbloemde figuren. Eene beschryving, die ook seer wel past op het gene wy van de Sinnebeelden en Hieroglyphische figuuren gesegd hebben. Anders word ook met de naam vanGa naar margenoot* Symbolum genoemd soodanigen spreuk, die by eenig Sinnebeeld gevoegd is, waar in kortbondig de inhouwd van soodanigen Sinnebeeld begrepen of verklaard word. En in het bysonder soodanige Sinnebeeldige spreuken; die iemand sig selfs in het bysonder toe-eigent, betrekkelyk op syn naam of wapen, of op iets anders dat van gewigt en van leering is. Soodanige Symbola noemen de Fransche divises, en mogen wy in onse taal met regt den naam geven van Kenspreuken. | |
[pagina 168]
| |
Ga naar margenoot+§. CXVII. 10. Van een Symbolum of Kenspreuk is nog onderscheiden een Sententie, Gnome of Sinspreuk, anders ook Apophtegma genoemd, zynde allerley deftige spreuk, tot onderwys en leering, waar in veel sins is opgesloten in korte, kragtige en welgeschikte woorden, het syse eigentlyk of oneigenlyk zyn. Hoedanige spreuken van Salomo zyn; en van andere Heidensche Wysgeeren, Redenaars en Poëten, van welke men een versameling vind by Stobaeus en meer andere. Hoedanige Spreuken wanneer seer gemeen worden, selfs in den mond van het gemeene volk,Ga naar margenoot+ den naam krygen van Proverbia of Adagia, Paraemiae, dat is, Byspreuken, gemeene Spreekwoorden, die men doorgaans en by den weg gebruikt. En welke dikwyls ook iets Sinnebeeldigs onderstellen; Zie der selver een oneindig getal by Erasmus, in syn groot werk, dat hy over de Spreekwoorden der Ouwde geschreven heeft. Ga naar margenoot+Dus hebbenwe gesien de over-een-komsten en het onderscheid tusschen een Voorbeeld, Leerbeeld, Sinnebeeld, Allegorie, Beeldsprakig teeken, een gelykenis, een Parabel, een Raadsel, een Kenspreuk, Sinspreuk, en een Spreekwoord. Waar van met egter weten moet, dat vele der selver dikwyls onderling verwisseld en het eene voor het andere gebruikt worden. Indien gy ondertusschen, goedgunstige Leeser, het gene wy hier over te berde gebragt hebben, niet soo beschaaft vind, of wat meer of minder uitgedyd als gy wel oordeelt te behooren, ik versoek deswegen verschooning, alsoo ik dit deel van dese inleiding onder vele beletselen, en met een weinig meer dan gewoone spoed heb moeten opstellen. |
|