Nuttige besteedinge der afgebrookene uuren
(1717)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijWijze: Psal. 103.1.
Oorspronk van alle licht! en wijsheids schatten,
Van wie afdaalt ‘t geen ‘t schepsel kan bevatten,
Die al uw Ga naar voetnootaIwerken zaagt van eeuwigheid,
En van doe af een raad hebt voor-genoomen,
Om schepsels buiten u, te doen voort-koomen,
Waar oover zig uw magt en eer verspreidt.
2.
Die g’hebt ontdekt, hoe heilig en regtvaerdig,
En teffens hoe barmhertig en meewaerdig,
Gy waart door uwen Geest in uwen Zoon:
Gedoog dat in hem door dien Geest, ô Vader!
Tot u een dwaas en schuldig schepsel naader,
En zig vrymoedig buig’ voor uwen Throon.
3.
Ik was Ga naar voetnootbals ‘t veulen uit het woud gebooren,
Die blind, vol waan, liep zorgeloos verlooren,
Doe eerst uw licht mijn duisterniss bescheen,
‘t Geen in uw Zoon my ‘s leevens weg ontdekte,
En in mijn geest een lust tot hem verwekte;
| |
[pagina 318]
| |
Dies door dat licht mijn blindheids-nagt verdween.
4.
Maar schoon gy door dien Geest my op deed klaaren
Uw licht, ik ben nogtans zo onervaaren,
Zo dom en dwaas in uwe waarheids-leer,
Nog heeft zelfs-waan van wysheid my bedroogen;
Ey rukt de schellen van mijn duist’re oogen!
Uw Geest dat swakke licht in my vermeer.
5.
Wilt d’oogen mijns verstands tot u gewénnen,
Leert my uw weezen en volmaaktheid kennen,
Zoo als g’uw Naam in Iesus, door het woord
Des Euangeliums hebt doen ontvouwen,
Op dat ik in zijn licht, uw licht aanschouwen
En kennen mag, en gaa in kennis voort.
6.
Leert my verstaan uw zuiver welbehaagen,
Leert my, hoe ik my tot uw eer zal draagen,
Uw wet zy mijn beséffing nagt en dag,
Uw woorden laat mijn Leeraars zijn en raaden,
Op dat mijn voet, verstandig op de paaden
Des leevens, steeds naar booven treeden mag.
7.
Uw Euangely-weg doe my begrijpen,
En als mijn schuld komt ‘t swakke hert benijpen,
Leer my, op nieuws, naar ‘t bloed van Iesus gaan:
Als ik mijn onmagt zie, doe door uw straalen
Mijn ziel verstaan, hoe uit hem kragt te haalen,
En door zijn kragt mijn haaters te weerstaan.
8.
Doe uw beloften, die alleen en t’zaamen
Zijn in den naam van Iesus, Iaa en Amen,
My kennen, in haar trouw en dierbaarheid,
Op dat ik die gelooviglyk beséffe,
En naar ‘t beloofde goed mijn ziel’ op-héffe,
| |
[pagina 319]
| |
Tot gy de kragt daar van in my uitspreidt.
9.
Mag ‘t zijn, vergun my Algenoegzaam Heere!
Ene klaar begrip van uw voorzeggings-leere,
Dat ik uw waarheid, in haar vast verband,
En Goddelijk’ onfeilbaarheid bekenne,
My ter naa-speuring van dat licht gewenne
Met een zagtmoedig en bedaart verstand.
10.
Op dat ik zie het Ga naar voetnootcoogmerk der Propheeten,
En ‘t pit en merg der prophety mag weeten,
De Christus, die daar klaar word voor-gestelt;
Op dat ik zie, wat zeegening en roeden,
Wat troost in ‘t heftigst van des vyands woeden,
Zijn volk al eeuwen lang word voor-spélt.
11.
Vertoon my het geheim der offerhanden,
Die op den Brand- en Reuk-altaaren branden,
Dat ik in scháduwen het lichhaam zie,
En in der Priest’ren-dienst aanschouw de pligten,
Die Priesters van het Nieuw-verbond verrigten,
Tot zig mijn ziel als Priester u aanbiê.
12.
Laat my uw Naam en deugden-roem vertéllen,
Terwijl my hier de Zondaars nog verzellen;
Vermeerder mijn talént, maak my bequaam,
Om die u nog niet kennen, te ontdékken,
En die u kennen, vuurig op te wekken,
Tot liefd’ en tot vereering van uw Naam.
13.
Voor al, gun my, dat ik regt mag door-gronden
Mijn hert, zoo diep en boos, dat nest der zonden,
Uw licht ontdek deszelfs verhoolen list,
Leert my alzoo my zelven regt beproeven,
En nooyt in ‘t dooden van mijn lust vertoeven,
| |
[pagina 320]
| |
Hoe sterk van drift of schoon van schijn vernist.
14.
Leer my d’arglistigheid des Satans wikken,
Dat zijn omleidingen my nooyt verstrikken,
Gun dat ik waakzaam en met ernst weer-staa
Al zijne pijlen, zoo gescherpt en vuurig,
Geev’ my ‘t verstand, dat ik in strijd geduurig
Volhard’, tot hem uw hand voor my neer-slaa.
15.
Leer my des wêrelds list en dwanglandyen,
Haar valsch gevley en wreede tirannyen
Zo kennen, dat ik haar nog min nog vrees,
Maar ongestoord, u lieve en vertrouwe,
En staadig uwe min en magt beschouwe,
Die my van ‘s wêrelds lust en schrik genees.
16.
Dit alles heb ik ganschelijk van nooden,
Gy hebt dit al ten ruimsten aangebooden
In Christus, als gy dien tot wysheid geeft:
Laat my tog van dien Opper-leeraar leeren!
Dan zal mijn duisterheid in licht omkeeren,
Dan zie ik door zijn licht dat in my leeft.
|