Nuttige besteedinge der afgebrookene uuren
(1717)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijWijze: Wie sleet heuchhelyker daagen. Uit Lodenstein. Pag. 181.1.
Wel hoe kont gy wêrelds-knaapen!
Met uw yd’le vreugds geraas,
Aan ‘t vergank’lijk u vergaapen?
En ‘t vergulde zonden-aas,
Met die greetigheid inswélgen?
Merkt gy nog dien angel niet?
Die u vleyend kan verdélgen,
| |
[pagina 268]
| |
Tot uw eeuwig ziels-verdriet.
Tot uw eeuwig ziels-verdriet.
2.
Is ‘t een weezentlijk genoegen,
‘t Geen het quaad aan u verschaft?
Is dat waerd dat y ‘t ziels-wroegen,
En des Hemels gramschap straft?
Was die vreugde nog besténdig,
Die ‘t genot der zonde geeft,
Maar zy vlugt en maakt eléndig
‘t Booze hert, dat daar aankleeft. ’t Booze etc.
3.
En zoo g’u al vreugd verdeeldde,
In ‘t vermaak dat gy be-oogt,
In het goed de eer en weelde,
Zoo gy u maar niet bedroogt,
‘t Was geen blijschap voor uw herte,
‘t Maakt uw leedigheid niet vol,
Midden in uw vreugd was smerte,
‘t Lachhen bleek u dwaas en dol! ’t Lachhen etc.
4.
Helden! in den wyn te drinken!
Mannen! in den ooverdaad,
Die uw glaazen luid doet klinken,
Zang en stemmen hooren laat!
Ag! die klank moet elk verbaazen;
Al dat ydel zot geschreeuw,
Roept rond-uit, dat gy als dwaazen
Bloot staat voor den helschen leeuw. Bloot etc.
5.
Uw onkuische dar’le klugten,
Die gy aartiglijk vertelt,
Mogten u nog wle doen zugten,
Als gy door Gods toorn ontstelt,
U in ‘t dood-bed weg voelt stormen,
Daar u ‘t stof en zark bedekt,
| |
[pagina 269]
| |
En uw lichhaam voor de wormen
Vet gemaakt, tot voedzel strekt. Vet etc.
6.
Als uw ziel u wordt onttoogen,
En verzonden tot den staat
Der verdoemden, daar g’uw oogen
Opdoet, maar helaas! te laat:
Daar ontydig na-berouwen,
Angst en weedom voor altoos,
U doet van u zelve grouwen,
En ‘t herstél blijft hoopeloos. En etc.
7.
Mogt u s Heeren schrik beweegen!
En die gunst die hy aanboodt,
Tot gy raadeloos, verleegen
Met u zelv, tot Iesus vloodt,
Nog verdraagt u God lankmoedig,
Nog blijft zijn genaade-deur
Oopenstaan, beraad’ u spoedig,
Vreest een eeuwig ziels-getreur. Vreest etc.
Ruste.
8.
En gy! die uw sterke leeden,
Frissche jeigd en schoonheids bloem,
Scherp vernuft en fraaje zeeden,
Maakt de stoffe van uw roem!
Die uw eigen net gaat rooken,
En uw eigen handen kust!
Schielijk zal uw vreugds-vlam smooken,
En in damp vergaan uw lust. En etc.
9.
Zijt gy ook uw leeven zeeker?
Kragt, of jeugd, of ‘s lichhaams schoont?
Vreest God, als die strenge wreeker,
Die ‘t misbruik der leeden loont;
Een nagt-koortsje kan uw kragten,
Ieugd en schoonheid doen vergaan,
| |
[pagina 270]
| |
En u glans en versmagten,
Eer den daageraad breekt aan.
10.
Wis een groot verstand, is deftig
Voor u zelv en and’ren nut,
Mara verblyd u niet te heftig,
Steunt niet op zoo ‘n kranken stut:
Hebt gy geen verstandig’ oogen,
Die God aanzien in zijn Zoon,
Al uw waan vind zig bedroogen,
Al uw roem verkeert in hoon.
11.
Steunt g’op borgerlyke deugden?
Al iw Pharizeese schyn
Kan geen grond of stof van vreugden
Voor ‘t ontwaakt geweeten zijn:
Toont u God aan, dat een meerder
Regt, als haar geregtigheidt,
Word vereist, van ‘s heils begeerder,
Roem en vreugd word haast beschreyt.
12.
Tyd-geloovigen! uw hooren
Van de Euangely-fluit,
Kan u ligt tot vreugd bekooren,
Maar zy word zeer haast gestuit;
In verdrukking doet gy blijken,
Dat in u ‘t geloov’ niet leeft,
Dat doet vreugd en vrugt beswijken,
Wijl die grond nog wortels heeft.
13.
Dwaas! die ‘t huys op zand-grond bouwden,
Die wel ‘t woord hoort, maar niet doet,
Al uw vreugd geen stand kan houden,
Maar zy tuimelt onbegoedt;
| |
[pagina 271]
| |
Koomen storm en reegen-plassen
Op u aan, dan staat gy bloot,
Eer gy ‘t weet, zy u verrassen,
En uw val is swaar en groot.
|
|