Nuttige besteedinge der afgebrookene uuren
(1717)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijOp de zelve wyze.1.
O God! ik heff’ mijn hert om hoog!
Het zy niet quaalijk in uw oog,
Dat ik aan u verklaare
Mijn wensch; die is, dat ik genoot
Dat gy uw Geest in my uitgoot,
En ik meer kragt ervaare;
| |
[pagina 238]
| |
Mijn zugt, Is vrugt,
U te draagen; Uw behaagen
Te betragten;
Maar tot nog toe miss’ ik kragten.
2.
Heer! zult gy weig’ren die begeert’?
Ik heb tog uit uw Woord geleert,
Ga naar voetnootaDat mijne heiligmaaking
Uw wil is: laat uw goede werk
Dan daag’lijks in my werden sterk,
Leer my meer zelfs-verzaaking
Der lust: Ontrust,
En doet sterven, ‘t Geen my derven
Doet, de stroomen,
Die uit Iesus volheid koomen.
3.
‘t Woord der voorzegging heeft betoogt,
Dat als uw Zoon zoud zijn verhoogt,
Ga naar voetnootbZijn Geest zoud neederdaalen,
Van ‘t willig volk hem toe-gebragt,
Ga naar voetnootcZoud op den dag van zijn heir-kragt,
Een heilig cieraad straalen:
Ag! laat! ‘t Cieraad,
(Dat uw waarheid In veel klaarheid
My toezeide)
Zig dan ook op my verspreiden.
4.
Uw Zoon, die van den Hémel quam,
En uws volks schulden op zig nam,
Als Borg, had die beooging,
Dat hy des Ga naar voetnootdSatans werk verstoord’,
En loft’ een volk dat hem behoord’,
Bequaam tot zijn verhooging:
Dat zig, Ga naar voetnooteYv’rig,
| |
[pagina 239]
| |
Zoud in ‘t goede, Tot hem spoeden,
‘t Quaad afsweeren,
Wilt zijn oogmerk dan niet weeren.
Ruste.
5.
Ik zie in ‘t woord der waarheid staan,
Een reeks toezéggingen, waar aan
Mijn ziele vast blijft kleeven;
Uw gansche algenoegzaamheid,
Is oopen in uw Zoon geleid,
In hem is licht en leeven:
Ik houw Uw trouw
En vermoogen, U voor oogen,
En verbeide
‘t Heil dat my uw Woord toezeide.
6.
Ag Iesus! stort uw liefde uit
In mijne ziel, dat (als uw Bruidt)
Die adsweer’ al haar voelen;
Ag! dat my zoo uw Geest bevloey,
Dat ik in liefdens-vrugten bloey,
Laat my uw kragt gevoelen,
Ey kom! Bruigom!
Ziels verwinnaar, Schoonste Minnaar;
Want uw liefde
Reeds aanavank’lijk my doorgriefde.
7.
Drie-eenig God! mijn lust en lof,
Beur my, die nog zo kleev aan ‘t stof,
Eens op van ‘t aardsch’ gewemel;
Dat zig mijn geest in u vermaak’,
En zuiver in uw liefde blaak,
Hier wandel in den Hémel:
Ey! zijt Altijd
Voor mijn oogen, Laat mijn poogen
Tot uw eere
Zijn, O! nooyt volpreezen Heere!
| |
[pagina 240]
| |
8.
Ag! laat my, als een kind van ‘t licht,
Dat onberisp’lyk yder stigt,
De wêreld oovertuigen,
En dienen tot mijn eind’ uw raad,
Laat my genoeg zijn uw genaad,
Doet m’in uw leiding buigen;
Tot dat Ik ‘t pad
Naar mijn hoope, Wel uit-loope,
En ontfange
‘t Heil, waar naa ik steeds verlange.
|