Nuttige besteedinge der afgebrookene uuren
(1717)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijWijze: Psal. 6.1.
Als Iesus waare leeden
Vertraagen in hun schreeden,
Ga naar voetnootaEn hunne liefdens-kragt
Verlaaten, of vermind’ren,
En door des werelds kind’ren
Zijn in verval gebragt.
2.
Als ‘t hert nog neigt tot swerven,
En nog niet af wilt sterven
Het geen haar ooverbleev,
Maar staadig wil beletten,
Dat men aan Iesus wetten,
Geheel zig oovergeev.
3.
Als men zijn drift laat woelen,
En nog zijn lust wil koelen
In meer of minder quaad,
Die weegen, en die vonden
Niet mydt, waar door de zonde
Al vleyende verraadt.
| |
[pagina 202]
| |
Of als ‘t gebéd, en ‘t smeeken,
En met God eenzaam spreeken,
(Het geen hem zoo behaagt)
Of het herhaalt gelooven,
En ‘t hygend hert naar booven,
Word in dien ernst vertraagt.
5.
Of als de Ga naar voetnootbbroeder-liefde,
Die eerst hun hert doorgriefde,
Verflaauwt, en mist haar kragt;
Dan worden zy van ‘t quaade
Getrokken door genaade,
En weer tot hem gebragt.
6.
Maar zoo, dat hy in lijden
Hen brengt, nu door ‘t kastijden,
Dat zijne hand toeschikt,
Hen eerst der zonden-vrugten
Laat voelen, dat hen dugten
Doet, en hun geeft verschrikt.
7.
‘t Is waar, der zonden-plaagen
Had hy als borg gedraagen:
Maar zoo, dat als hy haar
Verlost, in zijnen bloede,
Word haar misdoen, de roede
Ga naar voetnootcVan ‘s Hemels wraak gewaar.
8.
Niet, dat die straf vol-deede,
Of was ‘t rantzoen, waar meede
Gods regt ooyt wierd voldaan;
Maar dat zijn toorn verbolgen,
Hen leer’, door die gevolgen,
Van zonden af te staan.
| |
[pagina 203]
| |
9.
Dies wil hy hen toe-zenden
Een aantal van elénden,
Naar dat het hem beviel;
Hy laat een reex van rampen
Hen treffen en bekampen,
Tot drukking van haar ziel.
10.
Die zal door swaare pynen
Zijn vleesch en kragt verquijnen,
Of krank zijn, ziek en swak,
Tot stooring van zijn lusten,
Tot wekking van dat rusten,
In zonde, met gemak.
11.
Dees’ word met teegenheeden,
En aardsch gebrék bestreeden,
Met ‘s lichhaams noods-behoeft,
Zijn doen schijnt ongezeegent,
De armoed hem bejeegent,
Veel kommer hem bedroeft.
12.
Een derde word besprongen,
Door smaad van laster-tongen,
Zijn eer en goede naam
Die durven zy bedékken,
Terwijl zy hem bevlékken
Met agterklap en blaam.
13.
Op dat die smert haar vrugt doe,
Zijn geest zegt, Ga naar voetnootdHoort de tugt-roê,
En wie die heeft bestélt;
Gy hebt Gods toorn ontsteeken,
Nu wil zijn hand dat wreeken,
Daar wordt de ziel ontstelt.
| |
[pagina 204]
| |
14.
Dan brengt God in gedagten
Hun swaaze doen en tragten,
Hun yd’le tong, en ‘t oog,
Dat zoo naar ‘t zien’lijk swierde,
Waar naar de drift zoo gierde,
En onbedagt heen-vloog.
15.
Dan zinkt de schuld op ‘t herte,
Dan voelt men zondens smerte,
Dan roept men, Ag! en Wee!
Men zonk in wanhoop needer,
‘t En waar’ Gods strengheid weeder
Ophield, om Iesus bee.
16.
Die zoo ‘t verdérf verhoedden,
Dat op hen scheen te woeden,
En dus haar smert verzagt’,
Dan eindigt al hun klaagen,
Dan volgt een welbehaagen
In ‘t leed hen toegebragt.
II. Ruste.
17.
Ga naar voetnooteDan roemt men God regtvaerdig,
En agt sijn schuld meer waerdig
Dan al ‘t gevoelde quaadt:
Dan word Gods gunst beleeden,
Die hen om ‘t oovertreeden,
Niet naar verdienste slaat.
18.
Dan zien zy, dat dat Ga naar voetnootfoordeel
Beschikt was tot hun voordeel,
Wijl zig daar onder mengt
Des Heilands min en goedheid,
Die hy in tugt hen toe-zeid’,
En daad’lijk ook toebrengt.
| |
[pagina 205]
| |
19.
Ga naar voetnootgZijn woord, dat hen doorgriefde,
Zegt, dat hy, dien hy liefde,
Met tugt en straffe naakt:
Dat kruis, die scherpe leering,
Hunn’ yver, en bekeering,
Weer opwékt, en volmaakt.
20.
Dus leeren zy, door ‘t lyden,
Der zonden-vuil vermyden;
Dus word die toe op ‘t lest
(Schoon eerst gevoelt met schroomen)
Zeer dankbaar aangenoomen;
Zy agten druk dan best.
21.
Ga naar voetnoothAls zy als schaapen dwaalden,
Dien Herder Iesus haalden
Haar weeder door zijn staf;
Hy wierp (om haar te stuiten)
Op hen zeer harde kluiten:
En weerd’ dus swaarder straf.
22.
Hun minnen en gelooven
Den voorspoed deed verdooven;
Maar treft den druk haar regt,
Dan zal de liefde gloeyen,
‘t Verswakt geloov’ hergroeyen,
Dat haar aan Iesus hegt.
|