Nuttige besteedinge der afgebrookene uuren
(1717)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijWijze: Wat deerelyker klaagen.1.
ehova! groot ontférmer,
g! hoort een droevig kermer,
iens neergeslaagen geest
Te grond zinkit, in ‘t gevoel van uwes toorns tempeest.
2.
Ga naar voetnootaMijn ziel is gansch bedolven,
Van swaare watergolven,
Ik krijg geen Adem-togt,
Is u dan onbewust, wat schepsels kragt vermogt?
3.
Wilt gy u toorn doen woeden?
Versplit gy dus uw roeden
Aan een Ga naar voetnootbdor nietig bladt,
Is dan Ga naar voetnootcmijn kragt van staal, of is s’ een aarden-vat?
| |
[pagina 191]
| |
4.
O God! vergeeft my ‘t vraagen,
En mijn vrymoedig klaagen,
Ga naar voetnootdWat winst is in myn bloedt?
Of is ‘t uw lust, dat mijn verdérf mijn schuld maar boett?
5.
Kan dat uw roem verhoogen,
Dat gy uw groot vermoogen
Ga naar voetnooteIn ‘t breeken van een riet
Vertoont, en ik maar voel der zonden swaar verdriet?
6.
‘t Is waar, ik ben het waerdig,
Gy blijft rein en regtvaerdig,
Veer’ onder mijne schuld,
Toont gy nog onverdient uw lankmoed en geduld.
7.
Ik heb uw ongemeeten
Dierbaare gunst vergeeten,
Voor liefde, roem en dank,
Droeg u mijn ziel niets op, dan terging, hoon en stank.
8.
Ik heb door swaare zonden
Uw beeld en bond geschonden,
Uw Geest bedroeft, zijn licht
En raad niet opgevolgt; maar eigen wil verrigt.
9.
Dat baart mijn angstig herte
Gestaadig smert op smerte,
Maar waar ik keer of vliêIk vind geen schepsel, daar ik raad, of hulp by zie.
Ruste.
10.
Waar zal ik my dan wenden?
| |
[pagina 192]
| |
Swaar einden mijn elenden?
‘t Is al vergeefs gezugt.
Zoo lang ik niet tot u, ô God! in Christus vlugt.
11.
Ag! stond die weg weer oopen,
Dan zoud mijn ziel heen loopen,
Om door ‘t herhaald geloov
Te hoeden. dat ik niet mijn
Te hoeden. dat ik niet mijn vyand wierd ten roov.
12.
Ag! leerd’ uw Geest my schreijen,
En met gesmeek u vleijen,
Tot dat uwen toorn geblust,
Ik vond met vrugt en vreugd vervult mijn zielen-lust.
13.
Altoos ik koome treuren,
En klopp’ aan ‘s Hemels deuren,
Aanschouwt mijn droef geween,
Verzagt mijn bitt’re klagt, en angstig herts gesteen.
14.
Ga naar voetnootfIk koome nat bekreeten,
Als een die schijnt vergeeten,
Omringt van schrik en vrees,
Ga naar voetnootgGelijk een raadeloos’ en magtelooze wees.
15.
Ik kom als een verlaaten,
Al schijnt het niet te baaten,
Al dunkt my dat uw oor
Zig sluit, en afwendt, dat het naar mijn klagt niet hoor.
16.
Al schijnt uw gunst te wijken,
Al zoud mijn kragt beswijken,
Ga naar voetnoothMijn ziel toh aan u kleeft,
Zoo lang, tot gy mijn Ga naar voetnootihert, dat worstelt, zeegen geeft.
| |
[pagina 193]
| |
17.
‘t Is waar, ‘t kan zielen krenken,
Ga naar voetnootkHoops uitstel t’ooverdenken,
Het maakt my ‘t herte bang,
Ey! spoedt u tot mijn hulp! ô God vertoeft niet lang.
18.
Want zoo ik u nog derve,
Gewis ik quyn en sterve,
Verbeidt dan nniet te zeer,
Maar troost, en sterk mijn ziel met uwe gunst, ô Heer!
|