Nuttige besteedinge der afgebrookene uuren
(1717)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijWijze: Ps. 65.1.
Als Iesus liefde, zoet en kragtig,
Zijn Volk verquikt en sterkt,
En haar maakt door zijn Geest indagtig,
Wat in haar is gewerkt;
Kan zig ‘t gevoel zoo zeer vermaaken
In ‘t aangebragte goed,
Dat zy verzuimen ‘t naerstig waaken,
En ‘t wand’len in ootmoed.
2.
Hun zonden-lust schijnt gansch gestorven,
Haar liefde blaakt en gloeyt,
| |
[pagina 183]
| |
Zy gissen niet, hoe ‘t hert verdorven,
Nog ‘t zaad van boosheid broeyt;
Maar dat de vyand is verslaagen,
Terwijl hy zig verschuilt;
Dus krijgen zy in zig behaagen,
Waar door de geest vervuilt.
3.
‘t Hoog-agten van den Heiland mindert,
Zelfs-moed en –min swelt hoog,
‘s Herts-traagheid ‘t stil gebed verhindert;
De Wêreld komt in ‘t oog,
Haar eens versmaadde glans krijgt luister,
n zijdelings begluurt,
Maakt haar getintel ‘t ziels-oog duister,
Den ernst niet lang en duurt.
4.
De reeds verfoeyde herten-lusten,
Niet in haar grond gedoodt,
De ziel bespringen, en ontrusten,
Die daar door raakt in nood:
De blinde drift en ‘t sterk begeeren
Van ‘t dwaas en ‘t booze hert,
Al ‘t licht en kragt dreigt t’ooverheeren,
En maakt den geest vol smert.
5.
Gods Geest (bedroeft) begint te wijken,
Gods aanschijn word bedékt
Met toorn; dat doet haar schier beswijken,
Schoon zig haar hand uitstrekt
Tot bidden, ‘t hert wil niet naar booven,
De mond en lip maar spreekt;
Vrymoedig toe-gaan, vast gelooven,
‘t Verslaagen hert ontbreekt.
6.
Die ruim gebaande weg des leevens
Word langs zoo meer verstopt,
| |
[pagina 184]
| |
Al zugt en kermt, jaa strijdt zy teevens,
Het schijnt vergeefs geklopt
Aan ‘s Hemels deur, wijl tog geen teeken
Van gunst keert weederom:
Dus is de ziel by-na besweeken,
En dwaalt zeer droevig om.
Ruste.
7.
Den Satan, onder Gods gehéngen,
Zijn Netten hier by spreidt,
Gewéld weet hy met list te mengen;
Lukt dreigen niet, hy vleit:
Ga naar voetnootaDie eens van hem ontnoomen vaaten,
Nam Iesus ooverheert,
Kan hy geenszins in vreede laaten,
In toorn hy weederkeert.
8.
Ga naar voetnootbHy spant zijn boog, zijn pyl bestreeken
Met vuurig fel vergift,
Vliegt los, om zig aan hen te wreeken,
Hy woedt in dulle drift;
Hy blaast de ziel in, van ter zijden,
(Het geen haar t’onderhoudt,)
Gedagten, (‘k schrik die te belijden,)
Godslasterlijk en stout!
9.
Gelukt dat niet, hy doet vertoogen
Van ‘s werelds goed en weeld,
Veel schoonder flikkeren in d’oogen,
Veel sterker zijn verbeeldt,
Als ‘t ooyt van zelv’ zig op kan smukken,
Voor ‘t reeds geheiligt Zaad:
Dus als ‘t gewéld niet kan gelukken,
Zijn list de ziel verraadt.
10.
Dan kermt de ziel, zy word bestreeden,
| |
[pagina 185]
| |
Geslingert op en neêr,
Haar sukkeling en bangigheeden
Aangroeijen langs hoe meer:
Zy klaagt die nood haar meede-broeder;
Maar al zijn onderrigt
Verstrekt haar tot geen troost, nog hoeder,
Haar strijd word niet verligt.
11.
Zy werkt, en worstelt in haar zelven,
Met eigen licht en kragt,
En zochr de reeden uit te delven,
Waarom haar geest versmagt;
Maar ‘t licht om alle kragt te haalen
Uit Iesus, in dien staat,
En komt de ziel nog niet bestraalen;
Dies vind haar ernst geen baat.
12.
Dies meent de ziel in stryd te sneeven,
(Verand’ring hard en vreemd)
‘t Besluit schijnt om het op te geeven;
Dog als zy ‘t onderneemt,
Wordt zy door een verborgen sterkte
Weerhouden, en gestut;
En schoon zy ‘t zelfs niet op en merkte,
Strekt haar die stryd ten nutt’.
13.
Ga naar voetnootcDat al moet werken meê ten goede,
Zy mist maar ‘t onderrigt,
Dat Iesus liefde haar behoedde,
Dat nooyt zijn trouwheid swigt;
Ga naar voetnootdDat zy zelfs daar door zijn bevoordeelt,
Als hy haar tugt toeschikt,
Dog met de wêreld niet veroordeelt,
Nog in ‘t verdérf verstikt.
| |
[pagina 186]
| |
14.
Maar eer zy zig hier regt in buigen,
En oovergeeven kan,
En uyt dien leeuw ziele-honing zuigen,
Hoort men haar nu en dan,
Aan God demoediglijk voor-draagen,
En storten in zijn schoot.
Den angst, en ‘t leed welk haar doet klaagen,
En al haar zielen-nood.
|