Nuttige besteedinge der afgebrookene uuren
(1717)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijWijze: Psal. 32.1.
Wie leert my regt, die vrye min verklaaren,
Die Iesus aan den Zondaar deed ervaaren!
Verlicht daar toe, o God! mijn duister brein!
Maak mijn verstand en oordeel klaar en rein:
Beweeg mijn stem, en voer mijn geest om hooge,
Dat ik vermag ‘t geen ik bestaa en pooge;
Dat is, dat ik op-zing, tot Iesus lof,
De liefde die hy schonk aan ‘t zondig stof.
2.
Hy vond Ga naar voetnootahen Dood, verblind, verdraayt, afkeerig,
Naar Godes Geest nog beeld geenszins begeerig.
Uit kragt van zijn gehoorzaamheid en zoen,
Waar in Hy deed en leed, wat zijn Volk doen
En lyden moest, laat hy zijns Geestes straalen,
Dat nieuwe licht, en leeven, op gen daalen;
Al wat hy nhun verworf, word door zijn kragt
Zeer mild en lieflijk tot haar ziel gebragt.
3.
Daar vallen flux de schellen van hunn’ oogen,
| |
[pagina 179]
| |
Zy zien hun dwaasheid, en hun magt’loos poogen,
‘t Onnut bedryf van al hun leevens-loop,
Ga naar voetnootbZig vreemd van ‘t leeven Gods, en zonder hoop,
Iaa zonder God, of Christus, in de wereldt:
Daar valt al d’aardsche glansch, hoe rijk beperelt,
Haar lust en vreugd, in smert en stank veraart,
Ga naar voetnootcIs ydelheid, en ‘s geestes quelling baart.
4.
Daar zien zy Ga naar voetnootdzig verlooren, en verwonnen
Van Gods regtvaerdigheid, die zig nooyt konnen
Voldoen; verstooken van des Hémels erf,
En waerd de dood en ‘t eeuwige verdérf.
Dat zien doorwondt den geest met angstog schroomen,
Raad, moedm en kragt wordt teffens haar ontnoomen;
Zy zien zig, tot hun allergrootste smert,
Ga naar voetnooteNu buiten Iesus, dat benaauwt haar ‘t hert.
5.
Haar geeft verslaagen, en geheel verleegen,
Ziet gints en herwaarts, dees en geene weegen,
Maar hoe die sterker naar verlossing zucht,
Hoe ‘t schepsel snelder al haar hoop ontvlugt;
De waan en moed, daar op, komt weg te zakken,
Het blijken thans maar waterloose bakken:
Dies ziet hun ziek rondsom, ‘t word alles naar,
En vind zig zelfs in ‘t uiterste gevaar.
I. Ruste.
6.
Maar Ga naar voetnootfmidden in haar wanhoops heftig woeden,
Laat Iesus uit zijn sterkste liefdens-gloeden,
En zegt tot hen: Zondaars! heb goeden moed,
Ga naar voetnootgIk delg uw schulden uit! Ik! door mijn bloed:
| |
[pagina 180]
| |
Ontvlugt Ga naar voetnoothu zelv’ en ‘t schepsel, komt maar loopen
Tot my; want ziet, mijn wonden staan u oopen,
Berg u daar in, daar is Ga naar voetnootiGods toorn geblust,
Schroom niet, maar naak, my lief en need’rig Ga naar voetnootkkust.
7.
Ga naar voetnoot*Dien Ga naar voetnootlverschen leevens weg, dien ik bereidde,
En u langs dien tot mijnen Váder leide,
Treed dien vrymoedig op, en volgt my naa,
Tot voor dien throon, daar ‘k u ten goede staa,
Om daar uw nood, als Ga naar voetnootmvoorspraak voor te stellen;
Op dat als ‘t ongeloov’ uw hert mogt knellen,
Mijn voorbeê op mijn Zoen-bloed, tot uw nut,
Uw swak geloov’ vertroost, en zy ten stut.
8.
En of ‘t hert (nog niet regt bewerkt van booven)
Onmagtig blijft, dit vaerdig te gelooven,
Hy wreekt niet straks die swakheid; maar versterkt
De ziel, door kragt des Geestes; dat zy merkt,
Dat zijn onfeilbaar woord tog nooyt en miste:
Dus wordt zy overreedt, en eer zy ‘t giste,
Door waarheids-leer zoo kragtig overtuigt,
Dat zy gerust gelooft, en willig buigt.
9.
Vind zig Ga naar voetnoot*de ziel nog blind en onervaaren,
Die groote Leeraar zal haar oog opklaaren,
En meer beként doen worden ‘s leevens baan;
Op dat geen swaal-zugt haar daar af doe gaan.
Hy leert haar, wat God wel-behaagt, beproeven,
En wat Gods Geest uitblust, of kan bedroeven.
Hy maakt zijn woord indagtig ‘t zielen-oor,
| |
[pagina 181]
| |
En leidt haar door zijn Geest in ‘s waarheids spoor.
10.
Dog toont Ga naar voetnoot*zijn licht, dat alles oopenbaar maakt,
Haar boozen aart, die haar Gods Wet nog swaar maakt:
Ziet! Iesus stelt zig zelv’ als Kóning daar,
En biedt hen aan, om haar van al ‘t gevaar,
Dat Vleesch en Satan brouwt, heb te behoeden:
Hy stuit en ooverdwarst die in haar woeden;
Hy zegt, maakt my bekent uw zielen-nood,
Ik ben ‘t, die door mijn kragt uw haaters doodt.
II. Ruste.
11.
Die volheid, die ‘k naar ‘s Vaders welbehaagen
Beziet, doet hy door my aan u opdraagen:
Kent gy uw onmagt? is uw ziel beschaamt,
Dat gy u niet kont draagen als ‘t betaamt?
Ga naar voetnootoWilt u naar my, des Leevens Wel-bron spoejen,
Ga naar voetnootpIk zal uw hof elk oogenblik bevloeijen:
Zoo gy maar Ga naar voetnootqin my blijft, en door-my werkt,
Tot ‘s Váders heerlykheid word gy versterkt.
12.
Houd my in ‘t oog, ik zal my openbaaren
Aan u, en my uw Bruidegom verklaaren:
Ia bied my zelv’ u aan, met al mijn goed,
Met ziels-verzaadiging in oovervloed;
Al wat ik ben en heb, wordt u geschonken,
Ga naar voetnootrEet, drink mijn Lief! en word verzaadt en dronken
Van min: Ga naar voetnootsregtvaerdigheid, ziels-vrê, en vreugd,
Is ‘t goed mijns Rijks, dat uwen geest verheugd.
13.
Wilt gy als Bruid, aan my u oovergeeven,
| |
[pagina 182]
| |
Gy wordt van all’ uw schuld en smet ontheeven;
Geen Houwzlijks voorregt ik voor my verzorg,
Mijn goed is ‘t uw! Ik uwer schulden borg!
Het hoogste regt, dat ooyt een Bruid op aarde
Had, schenk ik u; zoo g’ u voor my verklaarde,
En mynden: Wilt gy zulks? of doet gy ‘t noo?
Iaa! Amen! zegt de ziel, het zy alzoo.
14.
Flux roept zy uit, O sterkste Ziel-verwinnaar!
Mijn Iesus! eenig Schoon! en lieflijk Minnaar!
Al wat ik van u kend’, ooyt zag of hoord’,
‘t Is al begeerlijk, ‘t heeft mijn geest bekoort:
Gy zijt en blijft alleen mijn herte-roover,
Ik geev’ al wat ik ben en heb u oover;
Daar is mijn ziel en lichhaam, zin en lust,
Aan u geev’ ik mijn goed, mijn eer en rust.
|
|