Nuttige besteedinge der afgebrookene uuren
(1717)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijOp de wyze van Psal. 89.1.
Gods eigen Zoon, Alleen en Algenoegzaam Godt,
Die van de Heerlijkheid bezat ‘t volmaakt genot,
Waar in hy eeuwig en volzáliglyk beruste,
Het Ga naar voetnootavoorwerp, daar in zig des Vaders min verlustte,
Die Ga naar voetnootb’t alles schiep en draagt, van wie ‘t al af moet hangen,
En die van ‘t schepsel nooyt verhooging kan ontfangen.
2.
Nam met zijn Ga naar voetnootcVáder voor al eer des wêrelds grond
| |
[pagina 109]
| |
Gelegt was, een besluit, en Ga naar voetnootd.
Dat hy eens in der tijd, zijn eer en Godsheids straa;em
Verbergen zoud, en hier op aard by ‘t menschdom daalen,
Om stervende van min, zijn volk te rantzoeneeren,
Dat (hem geeigent) hy als Koning zoud regeeren.
3.
Dus minde ‘t eenig Al, het eeuwig eindloos Iet,
Het geen nog nooyt en was, Ga naar voetnooteop ‘t best beschouwt een niet:
Hy lieft, dat nooyt begon, en alzoo min kon blyven,
Dan Ga naar voetnootfals hy ‘t weezen daar aan gaf en deed beklijven:
Eerst zal hy lieven, en daar naa het voorwerp maaken,
Waar op hy doet den gloed van zijne liefde blaaken.
4.
Om zijne Ga naar voetnootgliefde word de wêreld geformeert,
Den Ga naar voetnoothmensch, volmaakt daar opgestélt, die die beheert:
Die Ga naar voetnootivalt! door Satans list, verliest Gods beeld, zijn leeven
En ‘t regt der heerschappy van alles, hem gegeeven,
Word Ga naar voetnootk’s Duivels slaav, en maak zig dood en helle waerdig,
Naar Gods gedreigde woord, waaragtig en regtvaerdig.
5.
Dog schoon de mensch aldus word Ga naar voetnootlarm, verblind en boos,
Verdoemelyk, en tot zijn redding magteloos,
| |
[pagina 110]
| |
Haar smét of ramp en kan de liefde niet verhind’ren,
Die ‘s Hémels Zoone draagt, nog doen zijn trouw vermindren.
O wonder! ‘t hoogste schoon! die heilig is en heerlyk!
Bemint den Zondaar, die zoo walg’lyk is, en deerlyk.
6.
Ga naar voetnoot*Wie zag op aarden ooyt zoo ongelyken min?
Wie lieft dat zoo verschilt van zijne keus en zin?
Die ooyt een voorwerp om te lieven naar wil tragten,
Ziet naar verstand en deugd, of schoonheid, goed en kragten;
Is dat daar niet, geen min ontvonkt, of bleef besténdig,
Voor al als hy daar by ‘t geliefde kent eléndig.
7.
Wat sterktse minne-vlam wierd aanstonds niet verkoelt,
Zoo draa ‘t geliefde, dat men naar zijn zin bedeelt,
Hem kenbaar word, mismaakt, melaats, onteert, dood-schuldig,
Die kennis stremt de min, en maakt haar ongeduldig;
Zoo dat men, ‘t geen men eerst begeerde, zal verlaaten,
Iaa was de min zeer sterk, te sterker zal men ‘t haaten.
8.
Maar Iesus liefde duurt, schoon ‘t menschdom neederstort
In d’afgrond des verdérfs, zijn min niet minder wordt,
Geen vlek, of vloek, hoe vuil, of swaar heeft dat vermoogen,
| |
[pagina 111]
| |
Dat zy ooyt stuiten kan zijn teeder meede-doogen;
Iaa, hoe zy dieper in de hel zijn neer-gezonken,
Te sterker ziet men zelfs zijn liefdes-gloed ontvonken.
I. Ruste.
9.
Die min beswijkt nog niet; maar stijgt al hooger op,
Wie kan naar haar waardy die vyzelen ten top?
Des Ga naar voetnootmHémels licht en vreugd, der mensch en Eng’len leeven,
Die Ga naar voetnootnHeilbron, die alleen kan ziels-verzaading geeven,
En mint niet slegts, die dus zijn schielijk ooverrompelt,
En in een zee zijn van rampzaligheid gedompelt;
10.
Maar Ga naar voetnootolieft zijn vyanden! die met hun woord en daad
Uitdrukken dat hun ziel zijn min en dienst versmaadt,
Die ‘t goede heb vergunt, als zijne weêrpartyen,
Tot waap’nen smeeden, van de stoutste rebellyen.
Een volk, dat voor zijn magt, en hoogheid niet en sittert,
Maar ‘t zuiver Ga naar voetnootpooge van zijn heerlykheid verbittert.
11.
Dat zijne Ga naar voetnootqheerschappy weêrstaat, en vol van hoon,
‘t Iok afwerpt, en hem steekt naar ‘t leeven ende kroon,
(Welks daaden Ga naar voetnootrzeggende, wijkt van ons, aan uw weegen
Heeft onze ziel geen lust; maar walgt en strijdt daar teegen)
| |
[pagina 112]
| |
Wijl zy al hun verstand, jaa wil en kragten scherpen,
Om zig (hardnékkig,) nooyt aan hem te onderwerpen.
12.
Een volk dat op haar regt, en waerdigheid blijft staan,
Haar kragt maakt tot haar God, en van dien trotsen waan
Nooyt aflaat: maar verdwaast haar eigen hand wil kussen,
En met de schyn der deugd ‘t ontwaakt geweeten sussen:
Dat in een yd’le roem, vermeetel op durft steig’ren,
En schulds-bekéntenis hoogmoediglijk blijft weig’ren.
13.
Dat monster word gelieft! war menschen-min beswijkt
Niet schielijk, als men die by Iesus min gelijkt?
Wat tong zal ‘t zijn, waar door die min is uit te drukken?
Wat scherp vernuft, welk dat gepeins niet weg zal rukken?
Zelfs d’eeuwigheid! is niet te lang om t’ooverdenken,
Wat Iesus eeuwen-min zijn vyanden wil schenken.
14.
Ga naar voetnoots’t Afvallig Eng’len-heit viel nooyt dat luk te beurt,
Dat ylings needer-ploft, een poel daar ‘t eeuwig treurt,
Dat van Gods heerlijkheid wierd hoopeloos verstooten,
| |
[pagina 113]
| |
En nooyt toezegging, van verlossing, heeft genooten,
Maar word (met keetenen der duisternis gebonden)
Ten Ga naar voetnoottgrooten dag bewaart, naar d’afgrond heêngezonden.
15.
Maar naauwlijks viel den mensch, of God hem oopenbaard,
Hoe eens dit Vrouwen-Zaad, zou koomen op der aard,
Om des Serpénten-kop te morss’len, te verplétten,
En onverzoenelyk zijn vyandschap te zetten
In zijn verkooren Volk, en ‘t hoofd en zaad der Slangen,
Dat Moeder Ga naar voetnootvEva deed naar deezen Zoon verlangen.
16.
Wat baatte Iesus min? indien ‘t hem had gelust,
Het menschdom zulks altoos te laaten onbewust?
Die gunst haar niet bekent gemaakt, kon tog het wroegen
Niet tillen van haar hert, nog haar heil-togt vernoegen,
De wanhoop zoud hen doen naar het verdérf heenloopen;
Maar die beleedigt was, doet zelv’ verzoening hoopen.
II. Ruste.
17.
Het Ga naar voetnootwwerk-verbond te niet; wierd door des Váders gunst
‘t Genaê-bond opgerigt; daar mensch- of Eng’len kunst
En wijsheid, onbequaam was op te komen denken,
Hy wilde Zondaars! ‘t heil in zijnen Zoon herschenken,
| |
[pagina 114]
| |
‘t Welk hy betuigt in ‘t woord, en doet met eeden staaven.
Om dus ‘t versmagtend hert zijns volks met troost te laaven.
18.
Hy maakt d’Aarts-Váderen bekent, dat in haar Ga naar voetnootxzaadt
Als ‘t volk der aarde zal gezeegent zijn; hy laat
Aan Ga naar voetnootyDavid weeten, dat zijn Zoon ten throon zal stijgen,
En zig een eigen rijk, dat eeuwig duurt, verkrijgen;
Dat zig de Ga naar voetnootzHeid’nen voor zijn scepter zullen bukken,
En ‘s Ga naar voetnootaaVáders welgeval, zal door zijn hand gelukken.
19.
Hier was Ga naar voetnootbbGods Boek-roll’ van beschreeven, dat ‘s haar wit;
Zyn Prophetie is al der Prophetien pit.
Hy wilde het bewys van zijne min niet smooren,
Maar laat die door zijn komst aan Iacobs kind’ren hooren,
Zijn min als borg, hy hen in scháduwen voorstelde,
Door d’Offerdieren en Voorbeelden hen voorspelde,
20.
Den Ga naar voetnootccTavernákel-dienst, de Bond-kist, en ‘t bestel
Van ‘t werelds Heiligdom, naar ‘t Goddelyk bevél
Door MosesGa naar voetnootdddienst bereidt: den Tempel met zijn Chooren
| |
[pagina 115]
| |
Ter Ga naar voetnooteewooning Gods, op een zichtbaare wijs verkooren,
Quam den geloovigen, voorbeeldelyk vertoonen,
Hoe Ga naar voetnootffGod in ‘t vleesch. eens zou by ‘t swakke menschdom woonen.
21.
Ga naar voetnootggAärons Salvinge, den Priester en Altaar,
Het Ga naar voetnoothhoff’en voor de schuld en zonden van de schaar’,
Het slachten van het lam, de bokken, en de stieren,
Het plengen van het bloed der reedelooze dieren,
Vertoonden hoe Ga naar voetnootiieens moest het Godlyk Lam verschijnen,
En Ga naar voetnootkkvoor het lichhaam doen de schaduw-dienst verdwijnen.
22.
Dat zag Gods volk met veel verlangen te gemoet,
‘t Geen Ga naar voetnootllIacob in zijn dood, dat jeil verwagten doet,
En Ga naar voetnootmmIob betuigen, dat zijn Ziels-verlosser leefde;
Dat Ga naar voetnootnnDavid, Amos-Zoon, en Daniel steeds sweefde
In ‘t oog en ‘t hert, tot dat de Ga naar voetnootoovolheid van de tyden,
Zijn volk in ‘t lang belooft verwagte goed verblijdden.
|
|