Nuttige besteedinge der afgebrookene uuren
(1717)–Johannes d' Outrein– Auteursrechtvrij
[pagina 107]
| |
Wijze: Ps. 103.1.
Myn ziel belust de kragt der min te toonen,
Verzoekt men wil haar stout bestaan verschoonen,
Zy schrikt en schroomt, van weegens ‘t wigtig werk,
Dat zy begint; dog word door die gedagten,
Dat Ga naar voetnootaGod volbréngt in swakheid zijne kragten,
Gemoedigt; en alzoo in onmagt sterk.
2.
Zy wenscht de min van Iesus op te zingen,
Een min zoo hoog! dat zelv’ de Ga naar voetnootb Hémellingen
Begeerig zijn in dat geheim te zien:
Ag! kon ik die zoo lieffelyk vertéllen,
Dat al Gods volk (verlieft) my mogt verzéllen,
En my ter hulp, haar geest en stem aanbien.
3.
Maar wie kan ooyt den lof diêr min verhaalen?
Hoe! zal een kool den glans der zon afmaalen?
Wiens eindig brein, verstaat Ga naar voetnootc zijn eeuwen min?
Al konde zig de wijsheid aller Eng’len,
En ‘ds menschen-tong op ‘t aangenaamst vermeng’len,
Zijn liefde heeft tog Einde nog Begin.
4.
‘t Lust ons nogtans die liefdens-stoff t’ontleeden,
Ga naar voetnootdIk onderneem ‘t, in ‘s Heeren moogentheeden,
Afziende van mijn eigen kragt en kunst;
Slaa ik alleen op hem der zielen oogen,
| |
[pagina 108]
| |
Tot die in hem t’aanschouwen, opgetoogen,
Zien neêrgedaalt zijn lieffelyke gunst.
5.
Ga naar voetnooteAg! mogt my maar zijn minne-gloed ontvonken!
Wierd aan mijn hert zijn liefden-geest geschonken!
Op dat mijn geest Ga naar voetnootfontvlamt en aangedaan,
Ga naar voetnootgEn ingebragt in ‘s Konings binnen-kaam’ren,
Zijn min opzong, (al waar ‘t verzélt met staam’ren)
Zy, die opregt zijn zouden ‘t tog verstaan.
|