Nuttige besteedinge der afgebrookene uuren
(1717)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijWijze: Psal. 138.1.
Al geeft den Herfst geen Zoomer-vrugt,
Maar ongenugt,
Aan Boer en Borger,
Nogtans, het schepsel wordt altoos,
Hoe bros en boos,
Van d’Albezorger
Bezorgt; en vol-op wel gedaan,
Op dat het aan
Die aardsche gaaven
Vernam, wat sulk een ziel genoot,
Die hy aanboodt
Met gunst te laaven.
2.
Den Herfst zyn nuttigheid ook heeft,
Die boekweyt geeft,
Om ‘t lyf te spyzen,
En ‘t kostelijke druiven-bloed,
Dat in ‘t gemoed,
Doet vreugd oprijzen.
Zoo krijgt Gods Kerk, ook meenigmaal,
Een zoet onthaal,
En zielen-kragten,
Ter tijd, als Land en Volk door druk,
En ongeluk,
Schijnt te versmagten.
| |
[pagina 49]
| |
3.
De zoomer-hitte maakt ons loom,
Men is in schroom
Voor beezigheeden;
De koelte, die den herfst aanbragt,
Geeft lust en kragt
Aan ‘s lichhaams leeden,
Zoo kan ook voorspoed, en ‘t genot
Der gunst van Godt,
Zijn volk vertraagen,
Terwijl zy worden toebereid,
Door teegenheid,
Tot zijn behaagen.
4.
Het missen van het zoet beschouw
Van s’ Hemels trouw’,
De ziel is noodig,
Vind zy zig selv in dat gemis,
Ga naar voetnootaIn duisternis,
Bedroeft en doodig,
Dan leert zy best, hoe zy verzaakt
Al wat vermaakt,
Aan haar gevoelen,
Zy Ga naar voetnootbsteun’ op God, en zy dan stil
In ‘s Hemels wil!
Vry van haar woelen.
5.
In haare swakheid, roem zy dan,
Dewijl God kan
Haar swak vermoogen
Wel onderschraagen; ja haar sterkt,
Dat zy uitwerkt
Haar lust en poogen:
Dan geeft zy Godes gunst de eer.
En niemand meer
| |
[pagina 50]
| |
Wil zy s’opdraagen,
Swak zijnde, in Gods weg zy rust,
Heeft daar in lust,
En welbehaagen.
6.
Den Herfst ontciert den schoonen Hof,
En werpt in ‘t stof
Het blad der boomen:
De geurigste en schoonste bloem,
Zijn reuk en roem,
Wordt weggenoomen;
Zoo is die voor een Ga naar voetnootctyd gelooft,
Hem word ontrooft
Zijn valsch vertrouwen,
In storm van teegenspoed en kruis,
Ga naar voetnootdMet die zijn huis,
Op ‘t zand wil bouwen.
7.
Den Ga naar voetnootePalm-boom, schoon den Zoomer wijkt,
Tog niet beswijkt,
Zy zal voortbloeyen,
Voor storm of koude, die haar drukt,
Zy niet neerbukt,
Maar op blijft groeyen;
Zoo zijn zy die God door zijn handt,
Zelfs heeft geplant,
In zijn voorhooven;
Wat teegenstand haar wasdom stoort,
Zy groeyen voort.
Altoos naar booven.
|