Nuttige besteedinge der afgebrookene uuren
(1717)–Johannes d' Outrein– Auteursrechtvrij
[pagina 46]
| |
Wijze: Wat woelt de wereld om den Hémel te bestormen. Uit Lodenstein. Pag. 61.1.
Daar vlugt de Zoomer weg, de warme Zonne-straalen
Verkoelen, en het Iaar neemt als van ouds zijn keer,
De winden worden guur, de regens dropp’len daalen,
Met buijen en met storm vermengt, op ‘t aardrijk neer.
2.
Het onbesténdig zyn, van al het aardsch genoegen,
Staat dus als in een schets, klaar voor ons oog ten toon.
Geen vreugd hoe zoet zy lacht, of eindt met bitter wroegen,
Geen eer hoe hoog, die niet neerdaalt in schand en hoon.
3.
Geen rykdom reikt zo wijt, of heeft zulk groot vermoogen,
Of word hem diese heeft, wel eer hy ‘t gift ontrukt,
Met Arends vleugelen is hem zijn schat ontvloogen,
Terwijl zijn hert door zorg en armoed wordt gedrukt.
4.
Dat beeldt my teffens af, dat zelfs het liefdens blaaken,
Dat God zijn volk somtijds vol op genieten laat,
‘t Welk haar gaf moed en vrugt, vertroost’ en kon vermaaken,
Welk koeld’, waar na haar ziel wel eens een storm uitstaat.
| |
[pagina 47]
| |
Ga naar voetnootaIn voorspoed hoord ik eens Gods knegt volmoed gewaagen,
Nu zal ik nooyt meer zijn, met wankeling bevlekt,
Maar ‘t duurt niet lang, of schrik en vrees doet hem vertzaagen,
Wijl God zijn aanschyn bergt, en zig met toorn bedékt.
6.
Ik hoord op Ga naar voetnootbden Heil’gen Berg, in ‘t lieflijk ooverschijnen
Van ‘s Hemels glans, het woord van Petrus, t’onbedagt,
‘t Is goed dat wy hier zyn; maar ‘k zie die vreugd verdwijnen,
En in den hof, zijn roem wel haast door vrees verkragt.
7.
Ga naar voetnootcDat Uitverkooren vat, wierd eens hoog opgeheeven,
‘t Zy met zijn Geest alleen, of met lichhaam in ziel,
Maar Satans Engel zal hem korts daar na doen beeven,
Op dat door zulk een doorn, hy niet in hoogmoed viel.
8.
Dat was het diep geheim, van ‘s Hemels welbehaagen,
Die dus zijn gunst genoot, het quaad ten nutte keert,
Terwijl die vuisten-slag, met smert zijn vleesch zal plaagen,
Word hem daar door de deugt, der needrigheid geleert.
9.
Mijn ziel! genoot gy ooyt Gods lieffelyk na-by zyn?
| |
[pagina 48]
| |
Gaf zijn geschonken gunst’ uw ziele vreugd en moed?
Verbeeldt u nooyt, dat gy altoos van storm zult vry zyn,
Gebruik die voorspoeds dag, maar denk op teegenspoed.
|