Nuttige besteedinge der afgebrookene uuren
(1717)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijOp de voorgaande wyze.1.
O God! die door uw sterk vermoogen,
U aan het schepsel stelt voor oogen,
En maakt uw eeuwig zijn bekent,
Wie kan uw magt en raad doorgronden?
Gy keert en wendt, de tyd en stonden,
Maakt Zoomer, Winter, Herfst en Lent.
2.
‘t Verstorven aardrijk, doet gy leeven,
De dorre boomen vrugten geeven,
Dat mensch, en dier verzaadigt juicht.
Ag! dat tog uw genae gehenge,
Dat ik u dies mijn lof toebrenge,
En zig mijn ziel in ootmoed buigt:
3.
En u met zicht en bee kom smeeken;
Ag! was mijn winter ook geweeken,
Op dat mijn lente-tijd aanbrak:
Dat eens uw troost mijn hert verquikte,
Uw Geest meer warmte my beschikte,
Uw liefdens-gloed mijn hert ontstak.
4.
Ga naar voetnootaHoe toeft de Zon van mijn verlangen?
Wat houdt hem op, wat traagt zijn gangen?
Waar blijft die Bruidegom, die Heldt?
Zoo vaerdig om zijn pad te loopen,
| |
[pagina 38]
| |
Die dwars door neev’len maakt een oopen,
Waar langs hy vlug en moedig snelt.
5.
Wilt eens uw Zoon meer oopenbaaren
In mijn gemoed, my doen ervaaren
Die Zonne der Geregtigheid,
Die Ga naar voetnootbopgang uit der hoogte rijze
In mijnen geeft op, en bewijze
Zijn licht en kragt, die vrugt bereidt.
6.
Vernieuw, als ‘t veld, mijn ‘s herten akker,
Mijn flaauwe min, tot u verwakker,
Ploeg en door-voor d’onvrugtb’re ziel
Met u ontdekkent licht; en zeegen
Mijn hert door ‘s Geestes daauw en reegen,
Dan spruit uw zaad dat daar in viel.
7.
Laat dan uw Zonne-hitte gloeyen,
Dan zal den stam en tak opgroeyen,
Dan loopt den knop en bloessem uit,
Behoedt die dan voor wind en stormen,
Voor ‘t ongediert van vlieg en wormen,
Na knop en bloem, dan vrugt uitspruit.
8.
Ag! zag ik maar die schoone vrugten,
Wat vond ik dan al ziel-genugten!
Geen vrugtbaar hof! nog boom, of bloem,
Geen aangenaame groene paaden
En konden ooyt mijn geest verzaaden:
Gy bleeft alleen mijn lust en roem.
|