De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 1
(1834)–W. Oudshoff– Auteursrechtvrij
[pagina 28]
| |
[pagina 29]
| |
2.Alreê daalt op de velden
De sluijer van den nacht,
Maar alles blijft vermelden
O God! Uw liefde en magt.
| |
3.Hoe nietig is 't gewemel,
Dat onze zinnen vleit,
Als we aan den Starrenhemel
Zien Uwe Majesteit.
| |
4.Ja, als de starren blinken
Aan 't wolkenloos azuur;
Moet aardsche luister zinken
Bij d' aanblik der Natuur.
| |
5.Die fonkelende lichten,
Door 't hemelsch ruim verspreid,
Doen al de grootheid zwichten,
Die zich de mensen bereidt.
| |
6.Die millioenen bollen,
Die elk, op hunne baan,
Door God geteekend, rollen
Van 's werelds eerst ontstaan.
| |
7.Die werelden omringen
Des Alregeerders troon,
En zijn den hemellingen
En 't geestenrijk ter woon.
| |
8.Daarheen strekt ons verlangen,
Daar zal geen booze lust
Noch boezemwee meer prangen,
Daar is het land der rust!
|
|