| |
XX. Hoogspanning. Tobias gaat voor het laatst met zich zelf te rade. -
Zoo ongeveer stonden de zaken. Het was nog slechts één week voor het huwelijk en de notaris had reeds het noodige in orde gebracht, maar voor de rest liet Tobias alles aan het toeval over. Wat deed het er bijvoorbeeld toe, of men dien middag bij den Cubaanschen Zaakgelastigde dejeuneerde? Het had evengoed een der andere diplomaten van de zoogenaamde ‘Operette-Staten’ kunnen zijn, Peru, Bolivia, Chili, Argentinië, allemaal Gezantschappen, waarmede Kitty extra goede betrekkingen onderhield.
Het dejeuner zelf was afgeloopen. Men had zich in de salons begeven, waar koffie en likeur werd rondgediend. Tobias onderhield zich met de gastvrouw en een jongmensch, dat hij niet kende. Er werd Engelsch gesproken, maar de ander scheen niet goed mede te kunnen komen en zich van de likeur bedienend, meende Tobias, zonder onbeleefd tegenover de vrouw des huizes te zijn, hem in het Fransch een paar ophelderingen te mogen geven. Wat hem betreft kon er ook nog gerust een Duitscher, een Italiaan, of een Zweed aan het onderhoud deel nemen. Trouwens, het was hem niet ontgaan, hoe het gemak,
| |
| |
waarmede hij vreemde talen beheerschte, zijn uitwerking reeds niet gemist had.
Tobias was dien middag uitstekend geluimd. Hij hoorde de lach van Kitty uitdagend boven het gegons der stemmen opklinken, ontwaarde haar in een hoek der kamer met een pousse-café in de hand en, zonder dat de anderen er iets van bemerkten, vonden zij gelegenheid elkander even toe te drinken.
Hunne verhouding was een veel betere geworden, niettegenstaande er voor de werkzaamheden in het nieuwe huis een andere opzichter was verschenen, van wien Tobias nu eenmaal het zijne dacht, Een nog jonge kerel. Veel te goed in de kleeren voor zoo'n baantje. Beleefd, met een onbeschaamde oogopslag. Lachend, waar dat heelemaal geen pas gaf... Misschien ook, dat Tobias zich vergiste... Des te beter voor Kitty, want eenmaal getrouwd, zou zij toch van allerhand moeten afzien. Dan was het ook met dat razende tempo gedaan.
Voor het oogenblik zat er nog flink gang achter de zaak. Dienzelfden avond kon voor Tobias de eind-beslissing brengen. Het toeval hem gunstig blijken, of de bom tot uitbarsting komen. Over enkele uren reeds, en daarbij stond hij, alsof er niets van belang aan de hand was, met een pousse-café tusschen de vingers over de onbenulligste dingen te praten. Want dien avond had hij met den ander het zoo lang verbeide onderhoud onder vier oogen en dat moest en zou natuurlijk tot een bevredigende oplossing leiden.
Tobias had intusschen met den heer des huizes en enkele gasten in een hoek der kamer aan een rooktafeltje plaats genomen. Het gesprek verflauwde algemeen. Er
| |
| |
werd nog slechts gewacht, dat iemand het sein tot vertrek wou geven. Kitty verzuimde deze gelegenheid niet zich opvallend bemerkbaar te maken en uit louter ergernis liet Tobias zich door den gastheer nog een glas cognac opdringen. Voor de rest was het hem niet onaangenaam zich zoo nog ongestoord met zijn persoonlijke aangelegenheden te kunnen blijven bezig houden.
Wel was het onverwacht snel in zijn werk gegaan. Ja, Tobias had zijn oogen nauwelijks durven te gelooven, toen het factotum van Wafel, de jonge dame, die eigenlijk de schuld van alles was, ergens in een nachtgelegenheid zonder meer bij hem aan tafel was komen zitten. Maar zijn verwondering was nog gestegen, toen hij moest vernemen, hoe de afperser op zijn beurt in verkeerde handen zat. Watblief? De groote Creoolsche, de directrice dezer schilderijen-tentoonstelling, legde hem de duimschroeven aan? Een hyena in menschengestalte? O! o! welk een formidabele grap! Maar goede hemel, daar moest dus ook zìjn vele geld ten slotte terecht gekomen zijn! Neen, waarachtig niet, Tobias twijfelde ook in geen enkel opzicht aan haar woorden. Men behoefde haar slechts aan te zien, om te weten, hoe het tegenwoordig ging.
Kelner, een nieuwe flesch! En Wafel wilde nu niets liever dan met de stille trom verdwijnen. Niet alleen voor Tobias, ook voor haar zou dat een uitkomst zijn. Want zij hield dat leven niet lang meer uit. Maar daar was natuurlijk geld voor noodig, dat de ander, die niemand ter wereld meer vertrouwde, zelf ergens op een afgelegen plek in ontvangst wilde komen nemen. Om dan voor goed te verdwijnen.
| |
| |
Voor goed! Jawel. Tobias kende dat. Daar had hij reeds eenmaal aardig leergeld voor betaald en zoo was hij toch weer begonnen het gehoorde in twijfel te trekken. Om volle zekerheid te verkrijgen, had hij met de jonge dame nog ettelijke flesschen geledigd en de rest van den nacht met haar ergens in een clandestien hotel doorgebracht. Geheel in strijd met zijn principes, niettegenstaande zijn verloving en ofschoon hij eigenlijk met Irma afgesproken had.
Den volgenden morgen was er geenerlei aanleiding meer de waarheid van het gehoorde in twijfel te trekken. De dépravé snakte er naar in een ander werelddeel een geheel nieuw leven te beginnen. De Creoolsche vilde hem letterlijk met huid en haar en wat dat betreft bood dus het toeval hier een gelegenheid voor goed van den ander verlost te worden.
Maar een nog fijnere speling van het toeval wilde, dat Tobias juist sedert eenige dagen begonnen was op crediet te leven en hij dus die reis, met alles wat er bij kwam, in geen geval meer voor zijn rekening nemen kon. Dit had hij echter niet laten blijken, want waarvan hij zich, zonder zelf te weten waarom, onmiddellijk iets bijzonders had voorspeld, dat was het in uitzicht gestelde onderhoud onder vier oogen geweest.
Onder vier oogen! En dat nog wel 's avonds ergens buiten de stad. In de buurt van een afgelegen hoeve, waar de ander de wijk had moeten nemen. Daarbij waren Tobias, tot zijn eigen verwondering, dadelijk allerhand vage mogelijkheden voor den geest gerezen. Want dat was pas het toeval, zooals hij dat immer had opgevat. Geheel buiten zijn toedoen eindelijk met zijn tegenstander alleen.
| |
| |
Op een eenzamen landweg in den donker. En opzij, enkel door een lage heg gescheiden, een vrij diep kanaal. Hij herinnerde zich die hoeve, de Drie Gebroeders, nog van zijn laatste tochtjes op schaatsen met Kitty. Goede hemel, dat was het einde der wereld! Maar evenals vroeger in dergelijke gevallen, had Tobias het opzettelijk vermeden verder aan iets bepaalds te denken. Hij had eenvoudig beloofd te zullen komen. Daartoe had men hem slechts even op te bellen. Na eenig dralen was het onderhoud op heden avond vastgezet.
Met een lichte bevreemding werd Tobias door het weer opleven van het stemgeroes uit zijn overpeinzing gewekt. Het gezelschap was bezig op te breken. Hij moest zijn omgeving wel totaal vergeten hebben, want hij bevond zich aan het rooktafeltje nog slechts alleen. Tobias overtuigde zich, dat Kitty nog ergens in gesprek was, dronk bedachtzaam zijn glas uit en kwam daarna met een ruk overeind. Even later stond hij, gereed om afscheid te nemen, met Kitty voor de vrouw des huizes, die, evenals haar man, voor het jonge paar in grootte niet behoefde onder te doen. Of dat misschien, onbewust, wederzijds een sympathieken invloed uitgeoefend had? Het kon wezen. In ieder geval was het in korten tijd wel een bijzonder groote vriendschap geworden. Weer verwonderde Tobias zich, over zulke beuzeldingen te denken, terwijl er toch allerhand op het spel stond. Ja, hij wist zelfs niet, of Kitty voor dien avond geen invitatie aangenomen had. Het was hem niet de moeite waard geweest er naar te vragen, want van heden af, had ook zij niets meer in te brengen.
Toen stonden ze reeds gearmd op straat voor de auto.
| |
| |
Kitty had een afschuwelijke migraine en daarbij nog zoo ontzettend veel te bezorgen. Hoe Tobias er over zou denken, wanneer zij dat alles eens vliegens vlug alleen met de auto in orde bracht en zich dan te ruste begaf. Ja, of hij haar en de auto tot morgen wilde excuseeren. Want, o! zij voelde het, rust, voor alles rust.
Tobias vond alles best. Even doemde de onbeschaamde oog-opslag van den nieuwen opzichter voor hem op. Voorloopig hielden hem ernstiger dingen onledig. Maar of Kitty hem dan tenminste in de buurt van zijn huis wou laten afzetten. Ja, of hij misschien zoover mocht meerijden? Tobie, my dear, how can you!?
Dit leek hem geen slecht begin, dat hem zoo geheel ongevraagd de vrije hand gelaten werd. Maar zooals reeds gezegd, Tobias wilde verder aan niets denken en eenmaal door Kitty vlak voor zijn huisdeur afgezet, bleef hij haar nog even nawuiven en begaf zich daarop langzaam naar de stad terug.
Het copieuse dejeuner, het vele praten, de kameratmosfeer ook, hadden hem lichtelijk verhit en hij meende met recht, dat een kleine wandeling in het heerlijke voorjaarsweer daaraan geen kwaad kon doen. Voor de rest had Tobias geenerlei plannen. Integendeel. Zoo onverwacht uit het razend tempo der laatste weken bevrijd, wist hij eigenlijk met zijn tijd geen raad, want van vier uur in den namiddag tot negen uur 's avonds was een lange rek. Maar dat beviel hem toch wel. Dat beteekende pas in den waren zin des woords voorloopig alles aan het toeval overlaten, hetgeen echter niet belette, dat de pecu- | |
| |
niaire zijde van het vraagstuk reeds dadelijk onder de oogen kon worden gezien.
Want hij, Tobias, zou natuurlijk zonder geld op de plaats van afspraak verschijnen. Daar kon ook het grootste toeval reeds niets meer aan veranderen en dat moest uit den aard der zaak tot allerhand verrassingen leiden. Na zijn besliste toezegging kon daar - om maar iets te noemen - een meeningsverschil, zoo niet een heftige woordenwisseling het gevolg van worden. En dan wist hij het toch weer niet. Op zoo'n afgelegen plek met zijn beiden in het donker. Zoo dicht aan die vaart. Of het misschien toch niet beter was, wat contanten, een onaanzienlijk bedrag, mede te nemen?
Tobias, het loopen niet meer gewend, had zich voor een restaurant in de koesterende lentezon een gezellig plaatsje uitgezocht. Hij liet het bedrijvige straatleven een wijle aan zich voorbij trekken en dacht alleen nog maar, dat het eigenlijk toch wel jammer was, hoe een zeker iemand door allerhand toevallige wederwaardigheden zoo heelemaal uit zijn vroeger kalm verband gerukt was. Te aangenamer voelde hij zich dan ook verrast, toen na zijn kloppen aan het venster, Ernst, de kelner uit het groote koffiehuis, correct als immer naar buiten kwam.
Dat was nu pas een toeval! En, watblief? Heelemaal niet van betrekking veranderd? Wel, goede hemel! Maar natuurlijk, in den winter zag het koffiehuis er van buiten heel anders uit. En nu, aan het werk!
Ook dit leek Tobias geen slecht voorteeken, dat hij, volledig door zijn gedachten in beslag genomen en nog slechts werktuigelijk langs 's heeren wegen slenterend, toch welbehouden in het groote koffiehuis moest belan- | |
| |
den. Want een onveilige haven kon dat geenszins worden genoemd en alles bij alles durfde men dus blijkbaar iets te riskeeren. Tot op zekere hoogte, wel te verstaan. De boog behoefde niet dadelijk overspannen te worden en wat dat betreft, was Tobias bereid den ander ook nog in geldelijk opzicht tegemoet te komen. Want daartoe kon toch niet al te veel behooren. Iemand in staat te stellen met de allergoedkoopste transportmiddelen een groote zeehaven te bereiken, waar hij zich desnoods nog enkele dagen op de been mocht houden, om dan als tremmer, of iets dergelijks... Maar dàt zou de lafbek natuurlijk niet willen. Ach, daar had je het weer. Dan kwam er daar bij die afgelegen hoeve ongenoegen, terwijl Tobias er toch enkel met de beste bedoelingen heen gegaan was...
Ernst had een hartversterking gebracht, prees het zachte voorjaar, bleef als van zelf sprekend naast Tobias in den warmen zonkant staan en trachtte een praatje te beginnen. Tobias echter ging er niet op in. Het leek alleszins verklaarbaar, dat de ander na zijn lange wegblijven nieuwsgierig was iets naders omtrent zijn voorgenomen huwelijk te vernemen, maar daarom juist gaf hij, zonder nog onvriendelijk te zijn, slechts korte, nietszeggende antwoorden. Ten slotte bleven zij zwijgend het verkeer op straat gadeslaan, dat omtrent dit uur zijn hoogtepunt bereikte, tot de kelner door een gast binnenshuis geroepen werd.
Tobias maakte het zich gemakkelijk in de zonnekoestering. Hij dacht aan niets bepaalds meer. Soms leek het hem, als vernam hij ergens in de verte een stem, die vermanend herhaalde, dat de ander een dergelijk aanbod natuurlijk niet aanvaarden zou. Dat het dus op leven en
| |
| |
dood ging!... Maar dan haalde hij hoogstens even geringschattend de schouders op, of nam, met een nauw merkbaar lachje, zijn glas ter hand. Wat de ander al of niet wilde, was reeds van geen belang meer en wat hem persoonlijk betrof, zoo wilde hij aan dat heele onderhoud niet meer denken.
En toch, terwijl Tobias onder de goede zorgen van Ernst meerdere hartversterkingen dronk en met onverdeelde belangstelling het aan hem voorbij-vlottende straatleven vervolgde; terwijl, als in zijn vroegeren onbezorgden tijd, de geringste kleinigheden hem telkens weer in de volle bekoring van het nieuwe verschenen, voelde hij tevens hoe zijn denken, eigenzinnig en in woordlooze spanning, ononderbroken op steeds hetzelfde gericht bleef, zoodat de bonte wisseling der lichte middagdrukte ten slotte toch weer niet tot hem scheen door te dringen.
Nog lachend over de brutale opmerking nopens zijn eigen persoon, door een bakkersjongen in het voorbijgaan geuit, trok reeds een open equipage zijn aandacht, waarvan de zonne-flonkering tusschen de verlakte spaken, hem met een bijna kinderlijk genoegen vervulde. Een wijle bleef hij het voertuig nog nakijken, tot die woordlooze spanning in zijn hersenen opnieuw de overhand nam en tegen alle bewegelijkheid en drukte op straat hardnekkig stand hield, zoodat het immer stiller werd en ook de tijd niet meer leek te vergaan. Zonder iets te zien, zonder aan iets bepaalds meer te denken, bleef Tobias roerloos in de zonnekoestering zitten; maar had men hem zoo onverwacht op zijn schouder getikt en gevraagd, of hier misschien voor enkele oogenblikken een bakkersjongen voor- | |
| |
bij gekomen was, hij had er geen antwoord op vermogen te geven...
Dit herhaalde zich met korte of langere tusschenpoozen telkens weer en toen Ernst ten slotte te verstaan gaf, dat er dien middag een bijzonder goed diner was - neen, zòò iets van een tarbot, als hij daareven gezien had - kon Tobias nauwelijks gelooven, dat het reeds tegen etenstijd tijd liep. Maar werkelijk, het begon buiten toch wat kil te worden en kort besloten stapte hij het koffiehuis in. Wel kon hij daarbij het gevoel niet onderdrukken, dat deze omgeving ver beneden zijn tegenwoordige waardigheid gezonken was, maar van den anderen kant, had hij zich niet stellig voorgenomen dien avond zèlf geenerlei invloed op den gang van zaken uit te oefenen? En die tarbot leek beslist een vingerwijzing, al gaf hij het tegenover Ernst natuurlijk niet toe, dat hij zou blijven eten. Zulk voorjaarsweer was toch nog niet te vertrouwen. Hij was bepaald kil geworden. Hij ging nog even bij het biljarten toekijken.
De biljartzaal binnenstappend, had Tobias het gevoel niet meer volkomen nuchter te wezen. Hij merkte het aan de bijna onbedwingbare neiging een blad vol leege glazen, dat ergens op een hoektafeltje stond, in het voorbijgaan met zijn wandelstok voor den grond te slaan. Hij begaf zich snel naar de estrade en eenmaal op zijn oude plaats gezeten, werkte het zelfs toen nog als een bevrijding, het volbeladen blad door een kelner mede naar het buffet te zien nemen.
Tja, deze aanvechtingen van vernielzucht waren een geheel nieuw verschijnsel, waarmede Tobias sinds korten
| |
| |
tijd te kampen had. Dat kwam op eenmaal over hem en manifesteerde zich als een onweerstaanbare macht, waaraan men blindelings te gehoorzamen had. Zoo had hij nog een dier laatste avonden, dat Irma hem gezelschap hield, haar aan zijn lessenaar moeten roepen om de polis voor zijn nieuwe lijfrente weg te nemen, die met de middagpost was binnengekomen en die hij vergeten had dadelijk op te bergen. Daar hielp in zulke buien geen praten tegen en zoo had Tobias zich met beide handen aan de stoelleuning moeten vastklampen om het ding, dat hem uren lang geschrijf en andere last veroorzaakt had, niet in flarden te scheuren. Maar toen stond Irma reeds naast hem en had hij haar, bij wijze van grapje, de sleutels gegeven en mocht zij de polis eigenhandig achter slot brengen.
Reeds met volle aandacht het spel van een paar hem van aanzien bekende habitué's volgend, trof het Tobias nog even als iets onheilspellends, dat hij juist nu weer - zoo kort voor dat beslissende onderhoud, - aan een dergelijke brutale bevlieging weerstand had moeten bieden, maar toen werd hem zijn naam van uit de zaal toegeschreeuwd en stond hij lachend op, bereid de uitdaging aan te nemen. Waarom zou hij niet voor het laatst zijn krachten eens beproeven? Probeeren, of zijn hand nog vast, zijn oog nog scherp was? Voor de rest een vrij gevaarlijke kwant en bij de eerste begroeting hadden dan ook reeds allerhand toeschouwers om het biljart plaats genomen.
Tobias kon zoo iets zeer goed verdragen. Trouwens, het was hem opgevallen, dat er van het vroegere hem bekende publiek niet veel meer te bekennen viel. Het koffiehuis was er blijkbaar tijdens zijne afwezigheid niet
| |
| |
op vooruit gegaan. Bij zijn binnenkomen was hem dit blijkbaar nog ontgaan, maar hij verwonderde zich toch de onverwachte uitdaging zoo zonder meer te hebben aangenomen. Tobias verbaasde zich echter nog veel meer, toen hem bleek - bezig zijn pommerance wat bij te vijlen - hoe weinig tijd er tot de afgesproken ontmoeting was overgebleven. Twee honderd punten? Geen denken aan. Hij moest hier nog dineeren ook en werd dan ergens in de stad verwacht. Het ontstemde hem juist thans tekst en uitleg van zijn doen en laten te moeten geven. Het hinderde hem nog meer zich gepresseerd te voelen, want daaronder zou zijn spel beslist te lijden hebben, terwijl het evenmin aan een kalm overleg van hetgeen hem nog te doen stond, bevorderlijk kon zijn.
Kortom, het toeval scheen hem ditmaal toch minder gunstig te wezen, want geheel tegen zijn oorspronkelijke bedoeling, werd Tobias in een nog sneller tempo verwikkeld, dan waaraan hij zich de laatste weken reeds gewend had! Op eenmaal leek er weder geen houden meer aan!
Om het aangezegde diner niet geheel koud te laten worden, moest hij de partij ten laatste nog forceeren, waarvan natuurlijk door zijn tegenstander schromelijk misbruik werd gemaakt en onnoodig dus over den afloop iets naders te zeggen. In de slechtste stemming en met een verhit hoofd bij de resten van de ongenietbare tarbot gezeten, liet het tempo der verdere bediening alles te wenschen over, maar zonder dat deze onverhoopte rustpooze Tobias weder vermocht te kalmeeren. Want op die manier zou hem geen tijd meer overblijven zich vòòr de samenkomst naar huis te begeven. Wat hij daar eigenlijk wilde, wist Tobias nog niet. Maar dat moest in ieder
| |
| |
geval gebeuren. Beslist! Zoo voelde hij zich immer ongeduriger worden en zonder het dessert af te wachten, verliet hij met breede aanmatigende bewegingen het koffiehuis.
|
|