Tobias en de dood
(1925)–J. van Oudshoorn– Auteursrecht onbekend
[pagina 234]
| |
Natuurlijk had hij zijn aanstaande van den trein afgehaald. Maar ook zijn schoonzuster en zijn zwager waren, niettegenstaande het late uur, present geweest. Want van Engeland uit had Kitty de invitatie van zijn schoonzuster aangenomen om tot de huwelijksvoltrekking haar intrek bij deze laatste te nemen. Zoo sprak het wel van zelf, dat gastheer en gastvrouw hunne logee reeds op het perron in ontvangst kwamen nemen, te meer, waar de auto van Tobias ter beschikking stond. De wederzijdsche begroeting had aan hartelijkheid niets te wenschen overgelaten. Kitty zag er bijzonder goed uit. De lange reis scheen haar niet in het minst vermoeid te hebben en nauwelijks uit den trein gestapt, informeerde zij bij Tobias, of deze er wel aan gedacht had verlovingskaarten rond te zenden. Met luider stem en een aplomb, als had zij er in den loop van dienzelfden dag om gevraag. Daarbij was er, ook in hun briefwisseling, nog geen sprake van geweest om het voorgenomen huwelijk reeds buiten intiemen kring bekend te maken. Met een knipoogje naar zijn zwager, had Tobias iets van mislukte koperdrukken gemompeld, even later zaten ze met hun vieren in de auto en kreeg hij te hooren, dat Kitty over zijn uiterlijk geenszins tevreden was. Heelemaal niet. Veel te bleek. Schaduwen om de oogen. En wat beteekende die verbeten trek om zijn mond? ‘Tobie, my boy’ had zij hem schertsend en toch veel zeggend, met den vinger gedreigd. Tobias liet Kitty maar begaan. Meer dan het zich zelf te willen bekennen, had hij ‘onder de gegeven omstandigheden’ tegen deze eerste ontmoeting opgezien. Het was een ware opluchting, dat alles zoo vlot van stapel | |
[pagina 235]
| |
liep, en het bereidde hem onverdeeld genoegen Kitty zoo opgeruimd en en als verjongd weder naast zich te hebben. Maar wat hem ten slotte nog het allermeeste aanstond, was, dat zij er toe had kunnen besluiten bij zijn zwager te gaan logeeren. Zoo was er te nauwernood gelegenheid voor een vluchtige omhelzing geweest, of Tobias zat ook weer in een obscure nachtgelegenheid bij een whisky soda van het wederzien te bekomen. Een betere oplossing leek eenvoudig niet denkbaar. Want mocht het reeds een onverhoopt buitenkansje heeten, kort voor de terugkomst van Kitty in zake Wafel tot een soort compromis te zijn geraakt, waardoor openlijk schandaal voorloopig van de baan was, zoo was het veel meer dan Tobias had durven te verwachten, thans bovendien nog tot zijn huwelijk over de latere avonduren en een goed deel van den nacht naar willekeur te mogen beschikken. Dat was geen ongunstig begin en dien eersten avond had Tobias dan ook niet geaarzeld reeds dadelijk van zijn vrijheid gebruik te maken en was, al drinkende en rookende, niet moede geworden, zich allerhand vragen te stellen. Om te beginnen. Of Kitty zelf, toen zij het aanbod van zijn schoonzuster aannam, er zich geen rekenschap van gegeven zou hebben, dat hij daardoor in de gelegenheid bleef zijn eigen weg te gaan? Maar zonder twijfel. Iemand als Kitty zou zoo iets ontgaan zijn? Kom toch! Want eenmaal daar in het huis van zijn zwager te bed, was zij er als in een gesticht zoo opgesloten, terwijl zij van uit haar vrije kamers ieder oogenblik... Al was het maar door de telefoon... Goed. het was haar dus onverschillig. Maar zij was toch te berekend, om daarmede niet het | |
[pagina 236]
| |
een of ander te bedoelen. Stelde zij hem op de proef? Liet zij hem gadeslaan, om de verloving wellicht nog te kunnen afbreken? Bah! Bovendien was dat in strijd met de haast, die zij zoo op eenmaal met het huwelijk maakte. Want één ding was zeker. Zij zette thans spoed achter de zaak. Maar waarom toch, terwijl zij vòòr haar vertrek..? Ach! Aha! Wel, kijk eens aan, zou het dàt niet kunnen wezen? Dat diezelfde Kitty, dat die zich daar in Londen uit de na-weeën eener onverkwikkelijke geschiedenis had weten te bevrijden. Alle drommels. Te bedenken, hoe zij wellicht beiden, zonder het van elkander te kunnen vermoeden, tegelijkertijd in verkeerde handen gevallen waren! Geenszins onmogelijk, bij de voorrechten die Kitty gemeend had zich als vrouw te mogen toeeigenen. Waren het haar eigen woorden niet geweest? ‘Nog kans te zien zonder al te groote kleerscheuren uit een zekere affaire te geraken’. Maar neen, dat ging toch weer te ver, al leek zij - eerlijk gezegd - mans genoeg om ook oplichters en dergelijk volk naar haar hand te zetten. Het werd immer lastiger wijs uit Kitty te worden. Maar wat er dan ook gebeurd mocht wezen, zij had het reeds goed en wel achter den rug, anders zou zij niet zoo overmoedig zijn. Daar kon hij desnoods een lesje aan nemen. Tja, daar kwam het altijd weer op neer. Kollossaal bij de hand. E-norm! Aan de voortvarendheid van Kitty viel sedert haar terugkeer ook verder niet meer te twijfelen. Het huwelijk moest uiterlijk binnen zes weken perfect wezen. De verlovingskaarten dienden in het Fransch te worden gesteld en toen Tobias daartegen bezwaar maakte, bleek er, dat zij alles reeds kant en klaar uit Engeland had medege- | |
[pagina 237]
| |
bracht. Zulk zwaar papier, zoo'n voorname druk, dergelijke origineele enveloppen... Tobias besefte het nuttelooze om tegen de onverdeelde bijval van zijn schoonzuster nog iets in te willen brengen. Trouwens de van goede smaak getuigende, fraaie kaarten stonden hem zelf ook wel aan. Meer moeite echter had het daarop gekost zijn tegenstand te breken, toen Kitty categorisch verklaarde, er niet aan te denken haar intrek in zijn garçon-woning te nemen. Zelfs voorloopig was haar die, hoe verruimd en verbeterd ook, niet goed genoeg. Een heel huis was het allerminste waarmede begonnen kon worden. Van onder tot boven gerenoveerd, wel te verstaan. Dat was na de huwelijksreis te betrekken, om dan in alle gemoedsrust naar een geschikt terrein om te zien, waar men dan zelf wat kon laten bouwen. In alle gemoedsrust! Tobias moest zich geweld aandoen niet met zijn vuist op tafel te slaan. Het was hem bijna te moede, als tijdens zijn eerste bezoek aan den afperser in die stille afgelegen buurten. Hij voelde zich even eenzaam en weerloos. Want zijn zwager en zijn schoonzuster - hoe kon het ook anders - verkeerden nog immer in de meening, dat al deze voorstellen van Kitty zijn geldelijke draagkracht ook niet het minste te boven gingen. Wanneer zij eens wisten, welke enorme bedragen er reeds geofferd waren. Daarbij zijn even gewaagde als mislukte speculatie's der laatste dagen. Ging dat zoo verder, dan stond hij weldra voor het niets! Als eenige tegenwerping schoot hem in die radeloosheid het argument te binnen, dat er van een leeg huis, bij het groote gebrek aan | |
[pagina 238]
| |
woningen, toch wel geen sprake zou kunnen zijn. Hier nam zijn zwager zijn partij. Tobias ademde op. Kitty klapte in de handen. Wat nu? Of Tobias de platte grond maar eens even wou zien. Een huis met tuin. Garage kon dus aangebouwd worden. Twee logeerkamers. Bad. Telefoon. Centrale verwarming. Hij had slechts ja en amen te zeggen. Tobias had geen ja en evenmin amen gezegd. Ernstig en opvallend bleek, had hij met klem geldend gemaakt, dat aan een zekere pieëteit niet op eenmaal en zonder meer een einde te maken was. De inrichting van de kamers zijner vrijgezellen-woning, die elk voor zich de nagedachtenis van hem dierbare overledenen levendig hielden. Zijn moeder, zijn door een zoo ongelukkig toeval omgekomen eerste vrouw... Hier was een uiterst pijnlijke stilte ingetreden. Zichtbaar gekrenkt, had Kitty de platte grond haastig opgerold en verdween, haar aandoening niet meer meester, in de kamer naastaan, waar - op een wenk zijner schoonzuster - Tobias haar was gevolgd. Maar er was geen verstandig woord meer uit haar te krijgen. Zij had genoeg gehoord. Zij liet alles verder aan Tobias over. Zij had slechts met de beste bedoelingen zoo gehandeld. Maar wanneer Tobias zoo bang was om iets te riskeeren, welnu, dan nam zij desnoods ook met een vliering-hokje genoegen. En wat dat betreft. Zij had er nog eens over nagedacht, maar hij had gelijk: het was werkelijk in hun geval het allerbeste om met huwelijks-voorwaarden te trouwen. Op deze wending had Tobias wel het allerminst gerekend. Aha! zijn vermoeden werd dus vroeg genoeg bewaarheid. Vooruit maar, dacht hij, nog bezig Kitty op | |
[pagina 239]
| |
zijn onweerstaanbare manier te kalmeeren. Waarom ook niet? Maar daar komt de aap toch uit de mouw. Natuurlijk. Nu het haar gelukt is den dans te ontspringen, wil zij van deelen niets meer weten. Aha! Kollosaal! Onnoodig te zeggen, dat er niets anders over gebleven was, dan deze tegemoetkoming aan een nu eenmaal ingenomen standpunt dankbaar te aanvaarden. ‘Bonne mine au mauvais jeu’. Dat moest het voorloopig nog blijven. Den volgenden morgen reeds wenschte hij het contract voor het nieuwe huis te onderteekenen. Maar het had toch groote moeite gekost zijn zin door te zetten. Kitty voelde zich door zijn aanvankelijke weigering uitermate beleedigd. Of Tobias haar soms van egoistische drijfveeren had verdacht? Maar kindje! Het leeg staande huis was den volgenden morgen gehuurd en nog dienzelfden middag werd er met de reparaties begonnen, die trouwens op den plattegrond reeds nauwkeurig aangegeven waren. Kitty ontwikkelde een verbluffende activiteit en voor Tobias dreigde er een nog razender levenstempo aan te breken, dan tijdens die eerste dagen, toen hij zich in de macht van Wafel wist. Maar ditmaal had hij er vrij spoedig een einde aan weten te maken. Natuurlijk, hij zag het volkomen in. Kitty had beslist gelijk. Die bestellingen, de vele inkoopen, het toezicht op de werklui, zoo iets kan men niet aan vreemden overlaten. Onmogelijk. Maar alleen, hij begreep niet, dat daar ook nog een tweede bij noodig was. Dat was bij Kitty toch stellig in de beste handen. Hij bewonderde haar. Oprecht. Maar wanneer zij er blijkbaar zoo'n schik in had, dan behoefde hij, Tobias... In één woord, | |
[pagina 240]
| |
hij stelde Kitty de auto ter beschikking, waarmede zij dan naar hartelust heen en weer kon vliegen! Ook ditmaal behoorde er eenige overredingskunst toe, haar het aanbod te doen aanvaarden. Want later zou haar natuurlijk worden verweten van Tobias' goedheid misbruik te hebben gemaakt. Ten slotte echter had zij toegegeven. Het was waar, zij was nu eenmaal wat bewegelijk en kon best begrijpen, dat het anderen soms te veel werd. Nu eerst kwam Kitty in haar ware element en het duizelde Tobias reeds bij de enkele opsomming van wat zij op één morgen aan besprekingen met leveranciers, aan winkelbezoeken, aanpassen van toiletten en allerhand meer nog, afgedaan had. Zij leek zich aan die ononderbroken drukte te bedwelmen of er vergetelheid in te zoeken, zonder dat zij echter verzuimde alles en een ieder naar haar wil te zetten. Wat dat betreft kreeg Tobias immer meer ontzag voor Kitty, maar het moet dan ook gezegd worden, dat zij werkelijk iets bereikte. De inrichting van het huis bijvoorbeeld droeg reeds geheel de stempel van haar leiding en goede smaak, overal was zij persoonlijk bij en bleek, tot groot ongerief van den opzichter, omtrent iedere aanschaffing van de prijzen op de hoogte. Alle respect, maar Tobias was er toch evenmin rouwig om door die manoeuvre met de auto aan dat soort bedrijvigheid persoonlijk zoo goed als geenerlei aandeel meer te behoeven te nemen. Op die manier kon hij wat langer blijven slapen en behield voor zijn transacties aan de beurs de morgen-uren beschikbaar. Maar dan was het ook met zijn gulden vrijheid gedaan, tot tijd en wijle het Kitty behaagde zich ter ruste te begeven. | |
[pagina 241]
| |
Want niettegenstaande de velerlei beslommeringen met de woning en hare costumes, vond Kitty nog tijd en gelegenheid om hare relaties met de uitgaande wereld te onderhouden en als de toekomstige Mevrouw Termaete zelfs belangrijk uit te breiden. Zij bleef daarbij haar keuze gevestigd houden op vreemde Gezantschappen en sedert haar terugkeer waren dan ook de dejeuners, thee's, diners en soupeetjes weder aan de orde van den dag. En daar was natuurlijk geen ontkomen aan. Daar moest de heer Termaete zelf bij zijn! Hier dient echter vermeld te worden, dat Tobias tegen dit soort gezelligheid reeds veel minder in te brengen had, dan bij het begin zijner verloving. Hij voelde natuurlijk wel, dat Kitty ook hier danig de leiding nam - hoe kon het ook anders, waar hij dit alles sinds jaren geheel verwaarloosd had - maar afgezien van de Legaties, waar het door de bank heen tafeltje-dek-je was, bleek zij uitsluitend bezoeken te maken, waarvan invitaties in patricier-kringen te verwachten waren. Lieten de uitnoodigingen op zich wachten, wel, dan was er niets van belang verspeeld. Maar eenmaal te gast gevraagd, moest het ook alles in de puntjes zijn en wanneer, na afloop, naast Kitty in de auto, nog met zoo'n gewone blazer tusschen de vingers, Tobias als zijn besliste meening te kennen gaf, dat het voor dergelijke lui toch een zeer magere boel geweest was, nu, dan bleek het met een zoo'n krenterig huis ook weer spoedig afgeloopen. Daarin begreep het het toekomstige echtpaar elkander perfect en wat dat betreft was het dan ook een leven van eten en drinken op andermans kosten geworden. Voorloopig wel te verstaan, want eenmaal getrouwd | |
[pagina 242]
| |
zou er - als afgesproken - van samen reizen en trekken, niet veel meer komen. Dan kwam de beurt aan Tobias om open huis te houden. Dan moest de heer Termaete de beminnelijke gastheer spelen en niet onmogelijk ook, dat Kitty dan harerzijds het huwelijk in zekere banen zou trachten te leiden, die in betere kringen nu eenmaal schering en inslag zijn. Wel zeker. Waarom ook niet? Maar zoover waren we intusschen noch niet! Daar was Tobias toch waarschijnlijk zelf bij. Dus afwachten en toekijken, wat er uit groeit! Dus vertrouwde Tobias voor de zooveelste keer in zijn leven alleen nog maar op het toeval. Veel anders bleef hem trouwens niet meer over. Op den verderen gang der zaken kon hij zelf ook geenerlei invloed meer uitoefenen. Het huwelijk, om te beginnen, was bij Kitty in de allerbeste handen. Daar behoefde hij verder niet op te letten en evenmin was er aanleiding zich bezorgd te maken, dat Wafel zijn vorderingen niet op tijd zou presenteeren. Ach, dat werd een draaimolen... Daar had hij zelf niets meer mede te doen. Zoo was het, geheel tegen zijn beginselen, ook met de speculaties op louter geluksspel uitgedraaid. In één woord de heele zaak hing opnieuw in de lucht en iedere dag kon de catastrophe brengen. Toch was dit alles op zich zelf nog niet zoo veel buitengewoons - voor zulke vuurtjes had Tobias reeds dikwijls in zijn leven gestaan - maar wat hij niet begreep, waar hij ook met de beste wil niet achter komen kon, dat was, dat deze geschiedenis, goed overlegd, ten slotte dààr op neer kwam, dat hij bezig was nog enkel maar voor anderen te leven en zich dat zonder meer liet | |
[pagina 243]
| |
welgevallen. Daar kon hij groote oogen van opzetten, of minuten lang zijn zware wenkbrauwen tegen fronsen. Ja, wanneer Tobias, na afloop van al die nieuwe drukte, ergens alleen bij een hartversterking zat om nog wat op zijn verhaal te komen en het hem dan te binnen schoot, hoe diezelfde Tobias, die altijd en onveranderlijk, zij het in geluk of tegenspoed, nummer één was geweest, thans zoo goed als niets meer in te brengen had... Wel, dan kon het gebeuren, dat hij van louter verwondering vergat het reeds opgevatte glas naar den mond te brengen. Of wanneer hij aan het verlovings-dineetje dacht, dan leek het volmaakt onbegrijpelijk, hoe zich zoo kort geleden nog alles naar hem alleen scheen te voegen, terwijl hij thans enkel maar den wil van anderen op te volgen had en werd het hem te moede, alsof er van den vroegeren heer Termaete letterlijk niets en niets meer overgebleven was. Of wel de gewaarwording drong zich aan hem op, hoe er, juist in het oogenblik dat hij met krijt op een groot zwart bord zijn naam beeindigd had - Tobias Termaete, voluit in dikke witte letters - hoe dan een vreemde hand, over zijn schouder reikend, met één enkele veeg het geschrevene uitwischte en er niets meer van te zien was. Weg met Tobias! Afgeloopen met Termaete! Dan legde hij zijn gebalde vuist op tafel, staarde minuten lang somber en dreigend voor zich uit en was in een dergelijke stemming tot de overtuiging geraakt, dat het een einde moest nemen, zonder nog te weten, of daarmede zijn verloving, zijn verhouding tot Wafel, dan wel zijn onzinnige speculaties waren bedoeld. Maar het moest en zou een einde nemen, meer wist Tobias voorloopig niet. Behalve dan dat het tot nu toe anderen nog nooit bijzon- | |
[pagina 244]
| |
der naar den vleeze was gegaan, zoodra zich deze overtuiging bij den heer Termaete vastgezet had. Voor het eerst sinds weken van een zware druk bevrijd, had hij zich zelf gezondheid toegedronken. Maar tot een vertrouwelijke informatie was het nog niet gekomen. Zoo naderde de dag van het huwelijk immer meer, zonder dat nogthans het toeval of het einde Tobias te hulp kwamen, tenzij hij dan zijn voorspellenden geest op zijn eigen vermogen wilde betrekken, want daarvan moest inderdaad binnen afzienbaren tijd zoo goed als niets meer over wezen. Wafel was in slechte doen geraakt. Hij moest zich verbergen voor de politie, die het hem erg lastig begon te maken en kon daardoor voorloopig ook geen nieuwe zaken meer entameeren. Met zijn vorderingen bleek hij nog bijna uitsluitend op Tobias aangewezen - hij had het ronduit toegegeven - en zoo sprak het van zelf dat er veel te betalen was. Onbeschaamde bedragen werden er dan ook kort na elkander geeischt, die, gevoegd bij de verliezen door zijn mislukte transactie's veroorzaakt, Tobias vermogen als sneeuw voor de zon deden weg smelten. Hij leefde letterlijk als in een roes. Geldelijk begon hem de bodem onder de voeten te verzinken en zelfs wanneer hem groote slagen gelukten, was zijn genoegdoening niet meer onverdeeld. Want wat moest er gebeuren, zoodra Wafel gevangen werd genomen en, geen geld meer te wachten hebbende, zijn wraakplannen toch nog waar zou maken? Dat was een geheel nieuw schrikbeeld en wat dat betreft had Tobias over het lot van een goeden vriend niet bezorgder kunnen zijn. Ja, toen de afperser tenslotte een ongehoorde som verlangde om heimelijk de wijk te | |
[pagina 245]
| |
kunnen nemen, had Tobias dit voor een uitkomst gehouden en met de grootste moeite het geld van alle kanten tesamen gebracht. Niet zonder van te voren een schriftelijke verklaring op eerewoord te verlangen. O! o! wanneer hij thans daar weer aan dacht. Na enkele dagen reeds was hij op nieuw lastig gevallen. Daarbij bleef het een raadsel, wat de ander met al dat geld deed! Kortom, het was een toestand geworden, die Tobias nog wel verdroeg, maar die hem toch uiterst prikkelbaar maakte en waartegen hij op den duur niet opgewassen zou kunnen zijn. Hij had het gevoel van iemand, die zich geduldig en lang laat sarren, maar dat alleen maar uithoudt in de zekerheid, ten slotte te zullen losbarsten. Hij, Tobias Termaete, was er voorloopig wel niet meer, maar vroeg of laat diende hij zich toch weer te melden, want zoo lang dit niet gebeurde, was zijn leven nog altijd dat leeg staande huis, waarvan alle deuren en ramen wagenwijd openstonden. Aan de voorkant ging Kitty naar willekeur in en uit en aan de achterdeur werden door Wafel de pakken met bankbiljetten weggehaald. Ha! ha! Wel zeker. Waarom ook niet? Hoogst origineel zelfs, maar niet onmogelijk ook, dat daaraan nog op het aller-onverwachtst door een rinkelende vuistslag op tafel een einde werd gemaakt.. Zoo had de oude Tobias reeds een bescheiden gastvoorstelling gegeven, toen er op een dag, dat een bijzonder ongelukkige speculatie met een onbeschaamden eisch van den afdreiger te samenviel, bovendien nog bleek, dat Kitty reeds weken lang achter zijn rug om in zìjn bloemenwinkel en op zijn naam de ongelooflijkste bestellingen gedaan had. Toen was de maat overgeloopen en had er in het Engelsch een woordenwisseling plaats gevonden, | |
[pagina 246]
| |
die zelfs zijn flegmatische schoonzuster geheel overstuur bracht, zoodat zij Kitty en hem in allen ernst den raad gegeven had het nog eens te overleggen, daar het huwelijk toch een ding voor het leven was. Voor korten tijd had Kitty daarop het tempo wat vertraagd, maar het kon haar vrouwelijk instinct niet verborgen blijven, dat Tobias zwaar gehandicapt was en weldra ging het weer op de oude manier verder. Door de rommel met het huis en de vele bezoeken, vooral ook doordat Kitty bij zijn zwager logeerde, was er zoo goed als geen gelegenheid voor een vertrouwelijk samenzijn, nog afgezien daarvan, dat zij het geen van beiden meer zochten. Daartoe bleef na het huwelijk ruimschoots gelegenheid, thans moest het leven zich wel aan de oppervlakte bewegen, want iederen dag viel er meer en meer te doen. Tobias kreeg soms het gevoel of de drijfveer van zijn bestaan door vreemde handen tot barstens toe werd gespannen en voor het huwelijk nog wel zou kunnen springen. Want de dingen begonnen elkander immer meer tegen te spreken. Het was een warboel om niet meer wijs uit te worden. Te trouwen bijvoorbeeld, terwijl men nog met Wafel te doen had, daar kon natuurlijk geen sprake van wezen, al was het maar om de huwelijksreis en wat dat betreft, kwam er toch tegelijker tijd ook weer wat licht in de zaak. Want wanneer Tobias thans voor zich zelf telkens herhaalde, dat het een einde nemen zou en moest, dan wist hij toch dat het huwelijk niet meer zou afspringen. Ook zonder te deelen, moest het doorgaan, want na al die verliezen was er niets meer op tegen ‘le mari de sa femme’ te worden. Maar dan behoefde men ook niet | |
[pagina 247]
| |
meer te vragen, wie er van te voren plaats diende te maken. Aha! Wel, kijk eens aan! Die richting ging het dus blijkbaar uit! Als zoo dikwijls reeds tijdens die laatste veelbewogen weken, kwam Tobias tegenover de nieuwe afmetingen van zijn leven en de onverwachte perspectieven, die het opende, als een vreemde te staan. Niet alleen, dat hij er - afgezien van het geld - zelf reeds niet meer bij noodig was, maar de geheele ontwikkeling, die het nam, kwam hem bombastisch voor en deed hem somwijlen denken aan het verloop van een feuilleton, waarvan hij toch liever niet als de schrijver zou doorgaan. Maar, wat hij van den aanvang af vermoed had, was waarheid geworden. Een vreemde macht had de overhand behouden en het eenige, wat hem nog aan zijn vroeger zorgeloos bestaan herinnerde, waren die enkele uren met Irma doorgebracht. Irma had de jaloersche contrôle van den ouden architect zonder meer van de hand gewezen en hem voor het alternatief gesteld de verbinding af te breken of haar 's nachts vrij te laten, daarbij haar woord verpandend niets ongeoorloofds te ondernemen. De verliefde grijsaard was gezwicht, onder de voorwaarde echter, dat Irma bij haar getrouwde zuster zou gaan slapen. Dit had zij dan ook gedaan, tot Tobias, die door het vele drinken aan ademnood en angsttoestanden begon te lijden, haar na een toevallige ontmoeting op straat mede naar zijn kamers genomen en niet meer had laten vertrekken. Sedert was het een gewoonte geworden, dat zij Tobias gezelschap hield, terwijl hij van de vele dag-beslommeringen ergens in een oester-salon nog wat op zijn verhaal kwam, en dan ook maar de nacht verder bij hem op de | |
[pagina 248]
| |
sofa doorbracht. Zonder haar had hij reeds lang - op welke manier dan ook - aan wat hij een ‘honden-comedie’ noemde, een einde bereid. Maar zooals Irma vroeger aan zijn zelfbewustzijn de kracht ontleende om in haar misère verder te leven, zoo leek zij hem thans met haar stil gelaten wezen het geduld te schenken, zich in de plotselinge ommekeer van zijn lot te schikken. Alvorens te gaan slapen, bleven zij dan in het gezellige hoekje nog wat napraten tot Irma of Tobias zelf er genoeg van kreeg. Van Kitty was nooit meer sprake geweest. Tobias echter hield het voor zijn plicht bij deze gelegenheden over het huwelijk als zoodanig zijn meening ten beste te geven. Daar mocht Irma, die er blijkbaar heel dicht aan toe was, vooral niet te lichtvaardig over denken. Want Coenraad was al danig op jaren. Had Tobias er niet een gekend, toen die nog met de hoedendoos liep. Met een notaris getrouwd. Ook zoo'n oude knakker. Voor de tweede maal een baron. Niets minder en ook niet jong meer en op het oogenblik - hier knipte Tobias met de vingers - mevrouw de douairiere zoo en zoo! Gaat zitten! Irma, met een ietwat vermoeid en vergoelijkend lachje, herinnerde er aan, dat zij nooit met een hoedendoos geloopen had. Dat zij, toen haar vader nog niet zoo hopeloos aan den drank was, het thuis zeer goed en tot haar veertiende jaar zelfs een uitstekende opvoeding had gehad... Natuurlijk. Zoo was het dan ook niet gemeend. Hij wilde alleen maar zeggen. Altijd zijn eigen welzijn in het oog te houden. Waarachtig wel... En nu, wel te rusten hoor! Tobias was al in zijn slaapkamer, waarvan hij de deur op een kier liet staan. Irma bracht den nacht op de sofa | |
[pagina 249]
| |
in zijn zitkamer door. De enkele gedachte aan haar aanwezigheid deed ook geen zweem van angst meer in hem opkomen en zelfs toen hij, nauwelijks in bed, last van ademnood kreeg, bleef hij kalm in zijn kussens overeind. Hij kon gerust nog een cigaret rooken. Of Irma den ouden dwaas nog nemen zou? |
|