| |
| |
| |
III. Tobias zoekt steun in het verleden.
Daar zat Tobias nu alleen en het viel niet meer te loochenen, dat het toch nog met een nederlaag geeindigd was. Maar het was dan ook een zeldzaam sluwe opzet geweest. Eerst die groote winst op die slechte kaarten en dan juist daardoor de ruzie om een te geringe inzet op de goede kans. Zeer zeker, fatsoenshalve had hij daarop wat meer kunnen wagen, maar zijn gedachten waren werkelijk niet meer bij het spel geweest. Achteraf bezien, had men zelfs van zijn vriendschap voor roode Henk nog in zijn nadeel gebruik weten te maken! Er was Tobias een val gesteld en hij was er blindelings in geloopen.
In verbeelding bevond hij zich nog in gezelschap van de anderen en praatte binnensmonds. Toen schrok hij weer in zijn onvrijwillige afzondering terug. Had hij soms een vigelante genomen om hier alleen te mogen zitten. Vervloekt, de avond was op eenmaal leeggeloopen als een half-volle beker, die hij bij ongeluk omgestooten had. Ja, zoo was het gebeurd, onverwacht en onherstelbaar.
Ongedurig schoof Tobias op zijn stoel heen en weer. Wanneer ik eenvoudig gebleven was, overlegde hij nog, terwijl hij bij den sarcastisch alles vermoedenden Ernst een heete grog en de courant bestelde, was er hoogstens een woordenwisseling gevolgd. In het ergste geval had ik mijn inzet nog wat verhoogd, maar dan was ook alles verder zijn gewonen gang gegaan. Hoe onbegrijpelijk stom om zoo zonder meer het hazenpad te kiezen! Wat had dit alles te beteekenen?
| |
| |
De courant verveelde hem reeds nog voor hij haar geheel had opengevouwen en met een vluchtigen blik op de groote porceleinen klok boven het fonkelend buffet, knipte hij ongeloovig zijn gouden horloge open. Het was inderdaad eerst kort na tienen. Geheel ontstemd nu nam hij een voorzichtig slokje van de dampende grog en meende, dat aller blikken daarbij op hem gevestigd waren. Tobias voelde zich onbehagelijk. Zijn overgroote ledematen kwamen hem telkens in den weg en het was als gaf hij in zitten en drinken bonkig-aangeleerde kunststukjes ten beste. Daardoor raakte hij in zijn eigen verlegenheid als in een spinneweb immer meer verward en toen Ernst hem kwasi-onnoozel begon uit te hooren over hetgeen er achter dan eigenlijk aan de hand was, snauwde hij hem kort en bondig af. Het berouwde hem nog in hetzelfde oogenblik, want hij voelde hoe een kletspraatje met den kelner hem welkome verstrooiing zou hebben geboden.
Het groote koffiehuis strekte zich thans kil-vreemd en leeg-gehoorig voor hem uit. Het prikkelde tot een kleine teleurstelling, telkens wanneer hij op de glanzende parketvloer een peuk sigaar of een half-afgebrande lucifer ontdekte. Het hinderde hem geweldig, dat de tapper en de juffrouw achter het buffet geringschattend smoesden, als ware in hun oogen het bezoek reeds ver beneden peil gezonken.
Verachtelijk wendde hij zich af en kreeg toen, schuin achter de koud-spiegelende glas--deuren, een smalle strook van het nat-zwart-glanzende buiten met de waaiende lantaarn-schijnsels te zien. Waarom trokken deze donkere gedaanten zoo haastig aan het lokkende koffie- | |
| |
huis voorbij? Wat verwachtte hij zelf hier nog? Weer drong zich de eigenaardige gewaarwording aan hem op, dat er iets met hem gebeurde, tegen zijn wil. Ja, het begon er onafwijsbaar op te lijken, of men Tobias met geweld tot afzondering en inkeer wilde brengen.
Hoe dan ook, met die bende daarachter had hij voor goed gebroken. Maar toch kon hij daarbij het gevoel niet van zich afzetten, dat zijn leven, tot nu toe warm en veilig als een mollegang, op eenmaal naar alle kanten open stond. Hij herinnerde zich den zwart-ingevallen van het bleeke jongmensch, dat hem zooeven had bedreigd en werd onder deze verachting in zijn eigen oogen tot een vreemde. Instinctmatig zocht hij daarop zijn toevlucht in het verleden en naarmate hij er zich twijfelloozer in terugvond, ontspande zich zijn gelaat, zoodat hij, ten slotte toch weer stil-vergenoegd, zijn lange snorren begon te streelen....
Bij zijn kinderjaren bleef Tobias slechts voor een oogenblik onwillig vertoeven. De eenige herinnering, die zij thans nog achterlieten, was zijn verlangen om niet langer als onwetend kind te worden aangezien en behandeld. Door zijn vroeg opgeschoten wasdom had hij zich immer tot veel oudere jongens aangetrokken gevoeld, die hem echter om zijn vragende onschuld valsch wantrouwden en wreed bejegenden. Zijn kindsheid was nooit anders dan de plagende spanning van een vraag gebleven, waarop de ontbreideling zijner sterke zinnelijkheid het donker vermoede antwoord had gegeven. Pas toen hij zich vleesschelijk wist, had zijn leven vaste vorm en inhoud aangenomen. Het geestelijke, dat hij bij ingeving gehaat had en vermeden, kwam daardoor, van uit
| |
| |
een donker-warme schuilhoek onverschillig waargenomen, voor goed in geluidlooze verten te liggen.
Tobias herinnerde zich zijn omgang met zijn bejaarde moeder in het deftige huis aan een stille gracht. Een gescheiden, leven. Met een zweem van genegenheid, gemakkelijk. Want hij ging reeds vroeg zijn eenzaamdonkere wegen, maar evenmin als de bij zijne maîtresse aan een beroerte gestorven vader, had Tobias daardoor verandering in den geregelden gang van het kleine huishouden gebracht.
Hij werd student en meerdere jaren had zijn geschoolde ervaring hem veilig door bordeelen geleid. Want na zijn eerste en laatste amourette met de dochter van een waschvrouw - bijna een kind nog met haar guitige oogen en appelroode wangen - die hem op de meest natuurlijke wijze van zijn onwetendheid genas, en er al haar frischheid bij dreigde in te schieten toen Tobias haar verder geen blik meer waardig keurde, had hij zich voortaan uitsluitend nog met galante avonturen tegen van te voren bedongen voorwaarden ingelaten. Vooral geen sentimentaliteit of banden, die knelden!
Tobias leerde de wereld kennen en terwijl hij met vacantie in Italië vertoefde, was zijn moeder plotseling ziek geworden en kort daarop gestorven. Gescheiden als tijdens het leven had hij haar doode handen samengevouwen, maar meer dan haar stil-gelaten wezen had hem de erfenis beschaamd. Wat baatte het, of men al mompelde van een oude liefde voor haar huwelijk, weder aangeknoopt ten koste van groote geldelijke opofferingen? Van student blijven was geen sprake.
Het huis kwam onder de hamer en in zijn eerste
| |
| |
verwarring was Tobias met zijn erfdeel in de binnenzak op de vlucht geslagen. Meerdere maanden hield hij zich in Londen schuil, scharrelende in agenturen. Maar het eenige wat deze periode van zijn leven opgebracht had, was een mondvol Engelsch en de gewoonte een halve hooge hoed te dragen. Bijna zonder middelen, had hem zijn weg van Londen naar Parijs gevoerd.
In Frankrijk had hij, na een korten tijd van harde ontbering, jaren lang des te meer geluk gehad. Door een toeval aanvankelijk agent voor een kleine wijnzaak en de provincie bereizend, bleek het winstgevender zijn verbindingen met Engeland productief te maken. Hij sloot op eigen gelegenheid contracten af en, na een tournee voor enkele dagen in Parijs teruggekeerd, vond hij er al even toevallig een compagnon. Het bleef alles voor den wind gaan en het nieuwe wijnhuis genoot ten slotte zoo'n goeden naam, dat een consumptie ter plaatse - de drinkerij met eetgelegenheid verbonden - gouden eieren beloofde, al werd er begonnen met goed geld bij kwaad geld te smijten. Tobias liet den ander volkomen de vrije hand en werd ook bereid gevonden de rest zijner vrij wel ingeteerde spaarpenningen in de onderneming te steken. Want hij had zich aangewend ver boven zijn inkomen te leven en waar dit niet uitsluitend op eigen kosten ging, was hij al blij zelf niet met contrôle te worden lastig gevallen. Overbodig te zeggen, dat het op een manoeuvre was uitgedraaid. Een plat en bijzonder brutaal manoeuvre met een advertentie in de courant. Een laatst vaarwel aan vrienden en bekenden bij zijn vertrek naar Andalusie. Of Tobias daar ook mede bedoeld werd? Het belette niet, dat hij
| |
| |
voor de tweede maal geweldig uit zijn rust werd opgeschrikt. De zaak bleek door schulden ondermijnd. Weer kwam de boel onder de hamer en, uiterlijk nog een heer, doch geldelijk een hoogst problematische figuur, zocht hij een goed heenkomen naar Italië, dat hem, na de wijnbeweging en de paar vacantie's, die hij er had doorgebracht, nog de beste kansen voor een nieuwe existentie leek te bieden.
Hoe was het mogelijk, dat hij in die dagen nimmer een zweem van angst of zelfs van twijfel had gekend? Het leek toen alles zoo van zelf-sprekend te komen, hoe gevaarlijk het er overigens soms uitzag. Tobias begreep dat thans niet meer. Want hij bevond zich in dien tijd toch aan den rand van den afgrond. Waar alles onder hem dreigde te verzinken was hij sterk geweest en eenmaal, voor het gansche leven, veilig geborgen, zag hij geen uitkomst. Kwam het wellicht daardoor, dat toen zijn zinnelijkheid hem zoo volop in beslag genomen had? Want hij was voor geen vernedering teruggedeinsd en hoe dieper hem zijn verworpenheid had neergesmakt, hoe veerkrachtiger Tobias zich telkens weder oprichtte. Ook uit de ontmoeting, onder de tot berstens toe uitbottende boompjes van een misdadige wereld-kade, met de vrouw, die haar stem verborg en later bij het opslaan van haar voile een blauw-zwarte moet aan kin en wangen had, was hij vrij en onbekommerd te voorschijn getreden.
In Napels had hij door een toeval roode Henk leeren kennen en kort daarop was zijn huwelijk gevolgd. Dat was zoo snel in zijn werk gegaan, zoo van buiten af en was zoo rasch weder tot een niets vervluchtigd, dat
| |
| |
het Tobias ook thans nog als een droom voorkwam...
Opnieuw ademde hij de van zuur-zoet zee-wier en bedwelmende bloesems doortrokken lentenacht op de terrassen bij Dalbini, met uitzicht op de mat nog lichtende golf. Het was hem gelukt bij Henk een leening af te sluiten en, in de beste stemming bij een uitgelezen souper, hadden zij wederzijds het huwelijk verachtelijk af-geklonken. Wel was het een gezellige tijd geworden. Tobias leefde op andermans kosten, reed 's middags paard in de omgeving of dronk een coktail in de bar van het hotel. Het ging alles van zelf. Het viel nauwelijks op, toen zich een touriste, een gescheiden vrouw en oude bekende van Henk, bij de rijpartijtjes aangesloten had. Men bezocht zelfs nachtelijke dansgelegenheden, maar zonder dat Tobias in hunne groote blonde gezellin ooit iets anders dan een kameraad van Henk gezien had. Fatsoenlijke vrouwen boezemden hem geen belang in. Deze hier had een trek om den mond, die hem niet beviel en eigenlijk dacht hij, dat er tusschen haar en Henk iets gaande was.
Pas toen deze laatste bezwaar maakte langer voor te schieten, was de mogelijkheid van dit huwelijk uit de lucht komen vallen. Men had zich na een rijtoer buiten laten fotografeeren en Tobias had daarbij voor het eerst een uitdagende blik van de slanke amazone ondervangen en beantwoord. Een paar avonden later had hij haar gevraagd. Henk, bezorgd om zijn geld, had het verdere met de familie in orde gebracht. Tobias zou worden opgenomen in den houthandel van zijn toekomstigen zwager en ging voorloopig, op kosten van die zaak, voor
| |
| |
langeren tijd naar Wiesbaden om het vak te leeren kennen.
Het was alles zoo onverwacht over hem gekomen en het huwelijk lag nog in zoo'n vaag verschiet, dat de gladde verlovingsring Tobias allerminst beletten kon zijn oude gewoonten tot op den laatsten dag trouw te blijven. De eenige onaangename herinnering uit die dagen was de dwang om geregeld brieven te moeten schrijven. Dat was in lijnrechte strijd met zijn natuur. En dan nog wel liefdes-betuigingen, zwart op wit! Ja, het gansche avontuur was uitgedraaid op een verkapte poging om zijn blind-onverzettelijke instincten in geregelde banen te voeren en het werd dan ook een felongelukkig huwelijk. Met een doffe wrevel herinnerde Tobias zich hun eerste hoog-uitlaaiende ruzie. Ook thans begreep hij deze hartstochtelijke verachting niet. Dat hij een grove egoist was, zonder een grein van belangstelling voor boeken of muziek. Vooral, dat hij een vrouw ‘van stand’ behandelde als een deerne. Goede hemel, met hetzelfde recht kon men een boom verwijten, dat hij houterig is en plaats in neemt...
Bij een der volgende woordenwisselingen had Tobias zich veroorloofd haarfijn een paar bijzonderheden te berde te brengen, die hem van haar eerste huwelijk waren ter oore gekomen en aldra was voor hem in hun stille huis hetzelfde gemakkelijk-gescheiden leven als vroeger met zijn bejaarde moeder begonnen. Alles ging weder zijn geregelden gang. Tot hij twee leege dagen op haar terugkomst wachtte en men Tobias 's nachts van het spel ontboden had ter schouwing van een lijk, dat door
| |
| |
de schroef van een stoomboot schier tot onherkenbaarheid verminkt was.
Een abominabele geschiedenis! Daarbij was de gansche familie tegen hem geweest en er deden onzinnige praatjes de ronde als zou hij, Tobias, schuld van het voorgevallene zijn. Nu moet gezegd worden, dat zijn zwager hem in die moeilijke dagen als een man ter zijde stond. Hem had hij het dan ook grootendeels te danken, dat hij in de zaken opgenomen bleef. Er brak een bloeitijd voor den houthandel aan. Het vele reizen bood een welkome afleiding en toen hij tegen den winter een paar geschikte leege kamers had gevonden, waar hij een deel van zijn inboedel overbrengen kon en zijn tegenwoordige juffrouw haar intrek bij hem had genomen, begon Tobias eigenlijk pas de goede zijde van een huwelijk te waardeeren.
Want al was zijn geweten ook niet door het geringste bezwaard, in het stille huis nog langer alleen te blijven stond Tobias toch evenmin aan. Een paar apartementen waren spoedig genoeg gevonden, maar de grootste moeilijkheid bleef het, op een betrouwbare huisjuffrouw de hand te leggen. Want bij Tobias kwam er, zoowel in letterlijken als figuurlijken zin, van allerhand kijken en onverstoorbare geslotenheid, de gave om er te zijn en er toch ook weer niet te zijn, en zich daarbij nimmer over iets te verwonderen, dat waren allemaal eigenschappen, die voor zoo'n betrekking in den huize Termaete verlangd werden. Op een advertentie had zich toen zijn tegenwoordige juffrouw gemeld.
Bij haar komst zat Tobias nog bij het ontbijt en pas na de inleidende besprekingen en nog wel op haar uit- | |
| |
drukkelijke vraag, had hij in de gegadigde de onderdirectrice van een verkeerd huis herkend, waar hij voor lange jaren veel placht te verkeeren. In plaats van een zwarte lap over het linker oog, dat zij bij een meeningsverschil met een der pensionnaires verloren had en waardoor zij algemeen onder den bijnaam ‘blank om een’ bekend stond, droeg de juffrouw thans een kunstoog en zag zij er ook voor de rest heel ordentelijk uit. De getuigschriften uit haar laatsten werkkring, huishoudster bij een eenig heer, die was gaan trouwen, luidden meer dan gunstig en Tobias had zich zelf in stilte reeds geluk gewenscht, al waren de voorwaarden van haar in dienst treden lang niet malsch.
Tijdens de onderhandelingen waren zij beiden tegelijkertijd in lachen uitgebroken. Het contract werd bij een glas sherry afgesloten en daarna had Tobias de gramophoon nog laten spelen, die hij als een soort tegemoetkoming aan de verwijten van de overledene over zijn gemis aan kunstzin, aangeschaft had.
Er was een woest-ongebonden tijd gevolgd en de juffrouw bleek in alle opzichten voor haar nieuwe taak berekend.
Ja, wel was het met haar een bijzonder gelukkige tref geweest en zonder geluk komt men nu eenmaal niet ver in het leven....
|
|