Verzameld werk. Deel 1 + 2. Verzamelde gedichten
(1996)–Paul van Ostaijen– Auteursrechtelijk beschermd(Verzameld werk deel 1 + 2)
[pagina 43]
| |
2aant.Ik heb mensen, die ik lief had, weten doodgaan, -
Tegenover liefde is de dood vastberaan, -
Mooi waren de verlaten hulzen, de lijken,
Volmaakt wit, als der blankheid dijken.
Het was alsof 'n wezen, dat niemand kent of weet,
'n Zonderlinge matheid over hun blankheid varen deed.
In de Herfst zijn gestorven de voorheen zonbelichte blaren,
Zij zijn ter week en slijk beregend' aarde gevaren;
Vuil en vunzig liggen nu, bemeursd, vertrapt, in 't slijk,
De blaren, die voorheen de zon in zich besloten, 'n paleis zó rijk.
Geel zijn de laatste stervende blaren aan de bomen,
Zij, die nog niet begraven zijn in 'n laatste, late, lome
Vaart. Ziekelik-energieloos, zelfs zonder de wrede wil
Dood te zijn en weergekeerd tot d'aarde stil.
Waar is de tijd die was van bloesemblanke blijheid?
Waar is de tijd die was een zachte zee van blankheid?
De Lente, 'n maagd nog onbevlekt en zwangerzwaar toch van
verlangen;
De Lente met al de klare klanken van ons nog vreemde zangen.
Waar is de Zomer zat van zon, bedronken door het dansen
En weeldespel in zarte zonnewiekenkransen?
Waar zij zijn die morgenden, klaar in kimmebranden,
En waar die avonden, geheim over de schimmelanden?
| |
[pagina 44]
| |
Nu stijgen niet meer in de lucht, bij dageraadsontwaken,
De zonnezangers, en niet meer slingerslaken
Zij hun jubelklanken helder, kelderklaar.
Nu komt de dag tevoren door de matte mist, men weet niet waar.
Niet meer ontwaakt de dageraad, gelijk de Heiland,
Zegenend of poeierzaaiend zege over 't land.
Getrouw aan 'n oude sleur, blijft slemperslieren de mist,
Als de man, die, moe en mat, geen doel meer in zijn leven gist.
En als hij kwam, verloopt de dag,
Zonder één traan, zonder één lach.
In de Herfst dagen komen aan,
In de Herfst dagen sterven gaan,
Maar enkel van dit droef getij
Blijft onzekerheid in mij.
|
|