Rymen ende Zangen over het Hooge-Lied Salomons
(1655)–Volkerus van Oosterwyck– Auteursrechtvrij
[pagina 70]
| |
Den Inhout van dit volgende Capittel. Den Brudegom Christus prijst syne Kercke, van wegens hare schoonheyt. En sy verheugt haer in hem, en nodicht hem om t' samen de particuliere Kercken, te gaen besoecken. | |
Het Sevende Capittel.
Op de wijse vanden 100. Psalm.
| |
[pagina 71]
| |
2.[regelnummer]
U Lichaem, is gelijck eenGa naar voetnoot1 Kelck
Die noyt verdroogt, waer uyt, dat elck.
Die dorstich is, en die het lust,
Zijn dorst, in haest' kan sien geblust.
3.[regelnummer]
Gelijcks' eertijts een Tarwen-hoop,
Wanneermen die eerst bracht te Koop,
Met Kransen, en een foete Blom,
De straten droegen om en om;
4.[regelnummer]
Soo sijt ghy oock met uwe Vrucht,
En hier, en over-al berucht,
Ia soo gekroont, dat yder een,
Verlangt, omGa naar voetnoot2 oock daer aen te reen'.
| |
[pagina 72]
| |
5.[regelnummer]
UGa naar voetnoot1 Hals, [u Hoop, en Lijdsaemheyt,]
Een Tooren is in vasticheyt,
Waer door ghy, inde woeste Zee,
Gemacklick Rijt, als op een Ree.
6.[regelnummer]
U Oogen, [u verlicht verstant,]
SijnGa naar voetnoot2 Hesbons Vivers, die het Lant
Rontom vercierden, als het Oog
Den Mensch verciert, en treckt om hoog.
| |
[pagina 73]
| |
7.[regelnummer]
U Neus, [dat is, u trouwe wacht,]
DienGa naar voetnoot1 Tooren is, daer inder nacht,
Ontrent Damascus wert verspiet
Den Dief; en Lib'nons-Tooren hiet.
| |
Het I. Deel.8.[regelnummer]
U Hooft, isGa naar voetnoot2 Karmel in wijsheyt,
Een Berg, rontom met Vrucht bespreyt.
Den Bandt uws Hoofts als purper, wis
Een Beelt van mijn Bloet storten is.
| |
[pagina 74]
| |
9.[regelnummer]
Wanneer deGa naar voetnoot1 Koning, u dus siet
In synen Hof, in sijn Gebiet,
[Ick meen' sijn Kercke] soo wert Hy
GebondenGa naar voetnoot2 aende Galery.
10.[regelnummer]
[Dat is, hy soo op u verlieft.
En u in alles soo belieft,
Gelijck een trouwe Minnaer doet,
Aen die, wiens Liefd' hem altijt voet.]
11.[regelnummer]
Wert by my nu, en 't aller uur,
| |
[pagina 75]
| |
Geleken by den Pallem-boom,
Geplant ontrent een Water-Stroom,
12.[regelnummer]
Een Boom, die 's Winters, Somers, leeft,
En aengename Vruchten geeft,
Een altijt-bloeyend groen gewas,
Veel groender als het groene Gras.
13[regelnummer]
UGa naar voetnoot1 Boesem, by een Druyven Tros,
Waer op men siet een soeten blos;
Waer uyt men tapt soodanich nat,
AlsGa naar voetnoot2 niet en is in eenich Vat.
14.[regelnummer]
't Gehemelt van u Rooden Mondt,
[Dat is, de Leere die ick vondt
Dat in u Huys gepredickt wier:
En soeter klonck als eenen Lier]
| |
[pagina 76]
| |
15.[regelnummer]
My wel soo soet, ja soeter was,
Als genen Wijn, in eenich glas:
Een leer', waer door een slapend' ManGa naar voetnoot1
Geweckt wort, en haest op staen kan.
16.[regelnummer]
Hoe schoon, (ô Liefd'!) is u gelaet,
En uwen Konincklijcken staet!
Soo schoon, dat eenGa naar voetnoot2 Godsalich Mensch,
Daer in geniet sijns Herten-wensch.
| |
Het II. Deel.
| |
[pagina 77]
| |
Sijn lust en sijn genegentheyt,
Is over my heel uytgebreyt.
18.[regelnummer]
Komt Liefste, laet ons henen gaen,
Waer toe dus lang hier stil gestaen?
Ey! laet onsGa naar voetnoot1 gaen in 't groene Velt;
En sien hoe 't daer mag sijn gestelt.
19.[regelnummer]
Ey! laet ons voor den Dagen-raat,
Eer dat de Wacht den Trommel slaat
Gaen sien, hoe dat den Wijngert staet,
Als oock, den Appel van Granaet;
| |
[pagina 78]
| |
20.[regelnummer]
En, of den soeten Wijnstock groeyt,
En sich tot Bott', en Baaren spoeyt,
En of den Vygenboom noch leeft,
En hare Ionge Vijgskens geeft.
21.[regelnummer]
DenGa naar voetnoot1 Dudaim, een soete lucht,
Daer geven sal; en sulcken vrucht
VanGa naar voetnoot2 Out en Nieuw, dat genen Man,
Oyt ed'ler Vruchten Eten kan.
| |
[pagina 79]
| |
22.[regelnummer]
Daer sal ick u, mijn lieven Vrient,
(Ghy hebt het doch aen my verdient)
Daer sal ick u ten dienste staen,
En altijts aen uGa naar voetnoot1 Zyde gaen.
23.[regelnummer]
Daer sal ick lacchen met de pracht,
En spotten met des Werelts dracht,
En alles wat de Werelt heeft,
En haren dwasen Minnaer geeft.
| |
[pagina 80]
| |
24.[regelnummer]
Daer sal ick, buyten schroom en pijn,
In uweGa naar voetnoot1 Sauvegarde sijn;
Daer sal ick singen, laet en vroeg,
Nu ick u heb', heb ick genoeg.
EYNDE
Van 't sevende Capittel. |
|