Rymen ende Zangen over het Hooge-Lied Salomons
(1655)–Volkerus van Oosterwyck– Auteursrechtvrij
[pagina 57]
| |
Den Inhout van dit volgende Capittel.
De Speel-genoten vraghen de Bruyt na haren Brudegom, den welcken sy haer aen wijst; Den Brudegom verhaelt de Gestalte van sijn Bruyt; en synen Hof besoeckende, noodicht hy haer tot hem te komen. | |
Het Seste Capittel.
Op de wijse vande thien Geboden.
| |
[pagina 58]
| |
De Bruyt Antwoort, op de Vraghe van hare Speel-genoten, als volgt.
2.[regelnummer]
Na dien ghy't vraegt, ick sal 't u seggen;
Myn Lief is henen inden Hof,
[In zyn Gemeent',] daerGa naar voetnoot1 Bedden leggen
Van Speceri, en and're stoff';
3.[regelnummer]
Hy is gaen Weyden inde Hoven,
Daer alderhande Bloemen sijn,
MaerGa naar voetnoot2 Bloemen, die sijn Name loven,
En hier in trecken eenen Lijn:
| |
[pagina 59]
| |
4.[regelnummer]
Of, soo ghy 't nader wilt? hyGa naar voetnoot1 weydet
Aen gene kant, en aenden Rhijn
Der Lelien, daer hy vermeydet,
IckGa naar voetnoot2 ben de Sijn', en hy de Mijn'.
Christus.
5.[regelnummer]
Ga naar voetnoot3 Jerusalem met hare Wallen,
Sijn uytermaten liefelijck,
En ghy ô Bruyt! ghy sijt in allen
Ierusalem oock seer gelijck.
| |
[pagina 60]
| |
Christus spreeckt tot zijne Bruyt, en Kercke.
6.[regelnummer]
Vriendin', ghy sijt ons in't aenschouwen,
U Wapenen, sijn in benouwen,
Wanneermen roept, Hela's! Hela's!
7.[regelnummer]
Soo schrickelijck, als deGa naar voetnoot2 Banieren;
Van Hey-er-legers, als den Trom,
Alarm, arm, slaet, na Krijgs-manieren;
En de Trompette blaest, kom! kom!
| |
[pagina 61]
| |
8.[regelnummer]
Ey! wilt u Oogen van my keeren,
Se doen me kracht, se doen gewelt;
Het schijnt ghy my wilt Over-heeren,
Dan, 't lustme soo te zynGa naar voetnoot1 gevelt:
9.[regelnummer]
UGa naar voetnoot2 Tanden, heb ick vergeleken,
En Roode Wangen, en u Haar
By Geyten, en by sulcke streken,
Alwaer men Weyt, deGa naar voetnoot3 Wolle-Schaar.
| |
[pagina 62]
| |
10.[regelnummer]
Ick meen die Schapen, die haer Aasen
Rontom deGa naar voetnoot1 Bergen Gilead,
Met al die groene sijne Graasen,
Heel wit bedouwt door 's Hemels nat.
11.[regelnummer]
Die Schapen, die ten allen tyen;
Den Huysman, en sijnGa naar voetnoot2 Kammeraet,
Veel meer, als 't and're Vé, verblyen,
Om dat hy daer soo wel mé slaet;
12.[regelnummer]
Want, daer sijn ander Vé, en Dieren;
Soo nu soo dan, gaen sonder Vrucht,
Daer ist dat dese soo wel tieren,
Dat over haer geen Huysman sucht;
13.[regelnummer]
Want, vruchteloos sy noyt vergaren,
Maer hebben doorgaens dees' of geen',
| |
[pagina 63]
| |
Ja, werpen alle-tijt met paren,
Dat is, sy geven twee voor een.
14.[regelnummer]
Schoon datmen 't sestichGa naar voetnoot1 Koninginnen;
By-Wyven tachtich in getal,
En meerder Maegden kon versinnen
(Daer sijnder laes! veel over al.]
15.[regelnummer]
Soo is mijn Kercke, myn Vriendinne,
En myn volmaeckte Duyve Een',
(By mynen Geest vernieuwt van binnẽ,
Door 't waer' geloof,) en andersGa naar voetnoot2 geen'.
| |
[pagina 64]
| |
Het I. deel.16.[regelnummer]
Sy is by my eenGa naar voetnoot1 suyv're Maget,
Die, als deGa naar voetnoot2 Dochters sullen sien,
(Om datse my soo seer behaget,)
Dan seggen sullen met deGa naar voetnoot3 Lien,
17.[regelnummer]
Och! och! hoe Zalich is die Dochter!
Die soete, Liev', en schoone Bruyt,
Haer Zeegens sijn gelijck eenGa naar voetnoot4 Lochter,
Wiens Licht breeckt allen kanten uyt.
| |
[pagina 65]
| |
De voor-verhaelde Koninginnen en By-Kercken, vragen Christum, als volgt.
18.[regelnummer]
Wie is die Dochter, wiens geblicker,
Is even als de Silv'reGa naar voetnoot1 Maen?
En welckers glans, en sterck geflicker,
De Sterren doet haer licht vergaen?
19.[regelnummer]
Wie sy? wiens Kleet is als deGa naar voetnoot2 Sonne,
En schricklick als een machtich Hëer,
Dat selfs, der Reusen Bloet doetGa naar voetnoot3 ronnen,
Wanneer men 't maer en siet van veer?
| |
[pagina 66]
| |
Het II. deel.
| |
[pagina 67]
| |
En, of de teere Telgen groeyden,
En vruchten gaven vroegh en spaad'.
22.[regelnummer]
Dan, eerGa naar voetnoot1 ick 't wist', soo was mijn Ziele,
In aller haest, soo seer ontroert
Dat ick me vond, als door de Wielen
Van eenen Wagen, weg-gevoert.
23.[regelnummer]
In aller Yl, in korten stonden,
Als of ick waer een vlugge Wolck,
Heb ick ter Post my doen gevonden,
By mijnGa naar voetnoot2 Vry-willich, danckbaer Volck.
| |
[pagina 68]
| |
24.[regelnummer]
(Dus riep ick wat ick roepen mocht,)
ô Vreden-Dochter! keert doch weder;
Want, siet, ick u met tranen socht.
25.[regelnummer]
Keert weder! laet my sien u schreyen,
Dat soete nat, derGa naar voetnoot3 Eng'len Wijn;
Soo sal ick u terstont geleyen,
Alwaer ghy sult behouden sijn.
| |
[pagina 69]
| |
Christus spreeckt tot de Maegden en Speel-genoten vande Bruyt, als volgt.
26.[regelnummer]
Ick sie, op Sulamith u Oogen,
En strack, en onbeweeglick staen;
Ick sal u seggen sonder loogen,
Wie dat sy is, en henen gaen.
27.[regelnummer]
Sy is, gelijck de tweeGa naar voetnoot1 Banieren,
Van Hey-er-legers, als den Trom'
Alarm, arm, slaet, na Krijgs-manieren;
En de Trompette blaest, kom! kom!
EYNDE
Van 't seste Capittel. |
|