Rymen ende Zangen over het Hooge-Lied Salomons
(1655)–Volkerus van Oosterwyck– Auteursrechtvrij
[pagina 81]
| |
Den Inhout van dit volgende Capittel. De Bruyt en Kercke des Ouden Testaments, wenscht dat den Brudegom inde vleésche verschynen wilde, hare Nature aen nemen, en by haer woonen, oock datse nader versegelinge van sijne Liefde mocht hebben. Daer na spreecktse van hare Ionge Suster, dat is, de gemeente der Heydenen, waer op haer geantwoort, en sy te Vrede gestelt wert, oock verlangtse na sijne spoedige komste, en hare verlossinge uyt dese Werelt. | |
Het achste, en laetste Capittel.
Op de wijse vanden 128. Psalm. Zalich is hy bevonden, &c.
| |
[pagina 82]
| |
EnGa naar voetnoot1 Borsten myner Moeder,
Van die my heeft gebaert,
Gesint waert om te suygë,
En ick op straet u vont,
(Des Godt is mijn getuyge!)
IckGa naar voetnoot2 kust' u met mijn Mont.
| |
[pagina 83]
| |
2.[regelnummer]
Soo kan ick oock niet dencken,
Dat yemantGa naar voetnoot1 vande Liên,
My daerom soude krencken,
Al had hy 't al gesien;
Want, Liefde toe te dragen
Sijn eygenGa naar voetnoot2 Bloet, en Hert;
Gaet immers sonder vragen,
En seer gepresen wert.
3.[regelnummer]
Ick soud' u spoedich leyden
In mynesGa naar voetnoot3 Moeders huys,
Daer wouwd' ick dan verbeyden,
Gelijck eenGa naar voetnoot4 Open-Sluys;
| |
[pagina 84]
| |
De Vruchten van u Lippen,
De Stroomen van u Woort,
En niet een laten glippen,
Van 't geen ick had gehoort.
4.[regelnummer]
Daer sal ick u in schincken;
Een delikaten Wijn,
Daer sal, dat ghy sult drincken,
't Sap vanGa naar voetnoot1 Granaten sijn,
Daer sal ick Vruchten dragen,
Soo velen in getal,
Waer uyt een wel behagen
Een yeder scheppen sal.
5.[regelnummer]
Och! wilt my doch omvangen;
UGa naar voetnoot2 Slinkx, en Rechter-hant,
(Och! och! ick wort soo bange!)
Sy my, tot onderstant:
| |
[pagina 85]
| |
Ierusalems Vriendinnen,
Speel-noten, hout u stil,
EnGa naar voetnoot1 weckt, diẽ wy beminnen,
Niet eer, voor dat hy wil.
| |
Het I. deel.
| |
[pagina 86]
| |
Bebloet in deGa naar voetnoot1 Woestyne,
En jammerlick gewont.
7.[regelnummer]
Ick trocks' uyt haer ellende,
Ick trocks' uyt de Woestijn',
En seyd', hier sal het eynde
Van al u droefheyt sijn;
Met smert is sy gedragen;
HaerGa naar voetnoot2 Moeder heeft met kracht,
Met Ween', en sware vlagen,
Haer in mijn Huys gebracht.
| |
[pagina 87]
| |
De Kercke des Nieuwen Testaments spreeckt, tot haren Brudegom, als volgt.
| |
[pagina 88]
| |
De Liefd' is meer: haer vlammen
Sijn sterckeGa naar voetnoot1 vlammen Gods,
Die Toorens, dijcken, dammen,
Vergruysen met eenGa naar voetnoot2 Bods.
10.[regelnummer]
Al quamen al deGa naar voetnoot3 Stroomen,
En wateren by een;
Al wierde wegh genomen
De werelt in 't gemeen;
Soo sal de Liefde blyven,
Soo salse vrolijck zijn,
| |
[pagina 89]
| |
Soo salse vast beklyven,
GelijckGa naar voetnoot1 de Sonne-schijn.
11.[regelnummer]
Of yemant wouw verkopen
Sijn Huys, en al sijn goet,
En daer mé henen loopen
Na desen Liefden-gloet,
Om hare gunst te pachten,
Sy souwd' het al verachten,
En stooten met de Voet.
| |
[pagina 90]
| |
Het III. Deel.
| |
[pagina 91]
| |
Hier op Antwoort Christus, als volgt.
13.[regelnummer]
Wy sullen op haer stouwen,
VanGa naar voetnoot1 Silver een Palleys,
Wy sullen op haer bouwen,
Een Wooning na den eys:
Soo sy een Muur sal wesen,
Vast, trouw, hegt, stijf, en sterck,
Wy sullen sonder vresen
Ons Vesten op haer Kerck.
14.[regelnummer]
(Ick spreke vande Gronden
Daer op se staet geheyt,
En die ick door mijn wonden,
Alleenlick heb geleyt.)
Indiens' eenGa naar voetnoot2 Devr sal wesen,
| |
[pagina 92]
| |
De Kercke des Nieuwen Testaments, na datse in Christo vast ghestelt was, spreeckt aldus.
15.[regelnummer]
Wel hegt, en vast geset;
En 't komt me van het hooren
Na Godes Woort, en Wet,
Doen was ick in sijn Oogen,
Als een dieGa naar voetnoot3 Vrede vint
| |
[pagina 93]
| |
Soo hadt hy oock med'ogen,
Met my, zijn Liefste Kint.
De Bruyt spreeckt wederom, als volgt.
16.[regelnummer]
Daer waren Wijngert-rancken,
In Salomonis Hof,
Van welckers soete drancken,
En aengenamen Lof,
Gegeven wiert denGa naar voetnoot1 Hoeders,
Die in des Heeren Kerck,
Als trouwe Zielen-Voeders,
Vast stonden op haer werck.
17.[regelnummer]
Dan, Salomon den Koning
Gegeven wiert veel meer,
Als die, die in sijn Wooning
Hem dienden,Ga naar voetnoot2 haren Heer;
| |
[pagina 94]
| |
Soo sal het mede wesen,
MetGa naar voetnoot1 onsen Salomon,
Want, sijnen glans, na desen
Sal vol sijnGa naar voetnoot2 als de Zon:
18.[regelnummer]
Soo ver, de Son in klaerheyt,
De Sterren boven staet;
Soo ist oock inder waerheyt
Dat zyne, d'ons' ontgaet;
Wy sullen alle schynen
Gelijck der Sterren-krans,
Maer byGa naar voetnoot3 hem sal verdwynen,
Ons'Ga naar voetnoot4 licht, en onsen glans.
| |
[pagina 95]
| |
Christus spreeckt tot de Bruyt.
19.[regelnummer]
BewoonsterGa naar voetnoot1 vande Hoven,
Van buyten swart en slecht,
UGa naar voetnoot2 Speel'genoots uGa naar voetnoot3 loven
En hooren wat ghy segt.
Daer op de Bruyt antwoort, als volgt.
Gelijck ick plag te roepen,
Soo doen ick wederom,
Oock alleGa naar voetnoot4 Heyl'ge Troepen,
ô Brudegom, kom! kom!
20.[regelnummer]
Komt haestelick gevlogen
Gelijck deGa naar voetnoot5 Hinden doen.
| |
[pagina 96]
| |
Komt, droogt ons' tranen-Oogen
En wilt u komste spoen;
Dan sullen wy tot loven
Te rechte sijn bereyt,
En singen in uGa naar voetnoot1 Hoven,
Tot inder Eeuwicheyt.
EYNDE
Van het Achtste, en laetste Capittel.
V sy ô Heer! ,,Alleen de Eer. |
|