Rymen ende Zangen over het Hooge-Lied Salomons
(1655)–Volkerus van Oosterwyck– Auteursrechtvrij
[pagina 28]
| |
Den Inhout van dit volgende Capittel.
Christus prijst zijn Kercke van wegen hare schoonheyt, en geeft haer te kennen dat hy voor een kleynen tijdt van haer gaen sal; Sy bidt dat hy snellijcken weder komen wil, en door sijnen Heyligen Geest krachtigh in haer wercken, op datse hem aengename vruchten voort-brengen mach. | |
[pagina 29]
| |
DerGa naar voetnoot1 Bergen GileadsGa naar voetnoot2 Geyten-Schaar
In sacht' en gladheyt niet en wijcken.
2.[regelnummer]
U Tanden, ['t GeestelickGa naar voetnoot3 gebit
Daer mé ghy inde Spyse sit
Die Zielen voet] sijn als derGa naar voetnoot4 Schapen,
| |
[pagina 30]
| |
Die evenGa naar voetnoot1 als in Kaskens, saem
Op order zijn geset; bequaem
Om door 't herkauwen kracht te rapen.
3.[regelnummer]
Als Schapen, die rontom denGa naar voetnoot2 Berg,
En sonder schroom en sonder erg
Met al die groene fijne graasen
(Heel wit Bedouwt van 's Hemels nat)
En Lustich, vrolick, vet en glat,
Het Loof afscherende, gaen Aasen.
4.[regelnummer]
Als Schapen, daer des Huysmans Vrouw
Noyt van en sprack, ick heb berouw
| |
[pagina 31]
| |
Van datse quamen op ons' Erve,
Want geen van 't Vè daer soo mè slaet,
En daer het ons soo wel mè gaet,
Van al dat loopt ontrent de Werve:
5.[regelnummer]
Ten mist ons noyt, of in't gemeen
Soo geven dese twee voor een,
En werpen alletijt met paren;
En dat het besten is van al,
En ons oock noyt bedriegen sal,
Vol zijnse steets naer het vergaren.
6.[regelnummer]
DeGa naar voetnoot1 Lippen van u soeten Mont,
[Dat is, de lessen die ick vont
Dat in u huys, soo na als vooren,
[Van die daer alletijts verkeert]
Vrymoedelijcken zijn geleert]
Sijn schoon, en Liefelijck om hooren.
7.[regelnummer]
U Roode Wang, oock den Granaet
In blos, en Root te boven gaet;
| |
[pagina 32]
| |
[Ick meen daer mé, mijn uytverkooren,
Dit, dat u eerbaer Aengesicht
Dan bloost, wanneer een dertel Wicht
Yet schaemtelijcx u leyt te vooren.]
8.[regelnummer]
Vol van Courag' is uwenGa naar voetnoot1
Hals,
En inder waerheyt is sy, als
MijnsGa naar voetnoot2 vaders Magazijn enGa naar voetnoot3 Tooren,
Daer Wapenen van alle soort'
Rondassen, Schilden, en soo voort,
Meer bloncken als de schoonst' Yvooren.
9.[regelnummer]
Oock was daer't Schilt van 't waer geloof
DaerGa naar voetnoot4 Davids Helt mé vloogh, en stoof
| |
[pagina 33]
| |
Ter Poorten uyt, om slach te geven
Aen Doot, aen't Kruys, aen Hel', en Sond',
En wat hem ergens tegen stont;
Waer byGa naar voetnoot1 den Sathan liet het leven.
10.[regelnummer]
U Borsten zijn wy lang gewent
Het Oud' en Nieuwe Testament
Met haren Troost en Leer' te noemen;
Die als deGa naar voetnoot2 Welpen, (door deGa naar voetnoot3 Meyt
In 't groene Vet en glad geweyt,)
Vol sijn vanGa naar voetnoot4 Soch, en soete Roomen.
| |
[pagina 34]
| |
Het I. deel.11.[regelnummer]
Vaert wel; ick ga mijn soete Bruyt,
Ick ga, en blijf een weynich uyt
Op mynen Berg, dat is, daer boven
Daer Myrrh'Ga naar voetnoot1 en Wieroock wast; (een Kroon
Die geen s' gelijck en heeft, soo schoon;
Daer d'Englen Gods, Godt altijt loven.)
12.[regelnummer]
Dan, hoort, wat ick u seggen sal
(Om niet te smelten heel en al;)
Ick sal wel gaen, maer weder koomen,
Wanneer dien dach, dienGa naar voetnoot2 Groten-dach
| |
[pagina 35]
| |
(Met recht ick hem soo noemen mach)
Den Mensch bespringen sal, als droomen.
13.[regelnummer]
Schoon sijt ghy mijn Vriendin, men siet
U Fauten en gebreken niet,
Ick hebse doch bedeckt; mijn wonden
U Heyl, en u genesingh sijn,
Dies ghy van droefheyt, smert, en pijn,
Bevrijt sijt, en van al u Sonden.
| |
Het II. deel.14.[regelnummer]
'k Sie dat myn Bruyt, vanGa naar voetnoot1 Libanon,
Van Aman, Senir, en Hermon,
Haer Aengesicht begint te toonen,
Ick siese komen van die kant,
En uyt dat Wilde Woeste Landt
Daer Luperden en Leeuwen woonen.
| |
[pagina 36]
| |
15.[regelnummer]
(Ick meen het wreede Tranendal,)
Se komt; by my sy blyven sal,
Oock salse noyt hier weder keeren.
Gestolen hebt ghy metGa naar voetnoot1 een' Oog'
Mijn Hert; waer mé ghy start om hoog;
EnGa naar voetnoot2 tart de Luperden en Beeren.
16.[regelnummer]
De deugden u vercieren, als
Een keten om u witten Hals.
Mijn schoone Bruyt, wilt u verblyen,
Want ick betuyg', dat uwe Min
Veel soeter is in mynen sin,
Dan Wijn, en alle Speceryen.
17.[regelnummer]
Als eenen Hof, sijt ghy ô Bruyt
Die toegesloten is; waer uyt
| |
[pagina 37]
| |
Gehouden werden Wilde Dieren,
Bouvejachten, Leeuw', en Wint,
En wat tot scheuren is gesint,
Die als de By-en om u swieren.
| |
Het III. deel.18.[regelnummer]
Ick sie dat uytGa naar voetnoot1 u Lippen kruypt,
Ick sie dat van u Tonge druypt;
Een enckel Myrrh', en Honich-seemen:
Die mijnGa naar voetnoot2 gemoet, en die mijn Ziel
Als haer de bangheyt over viel,
Meer drenckten, als den Stroom deGa naar voetnoot3 Beemen.
19.[regelnummer]
Ghy srjt ô Bruyt! als een Fonteyn,
En sulckenGa naar voetnoot4 Wel, daer groot of kleyn
| |
[pagina 38]
| |
(Die buyten is) geen levend' Water
Van troost, uyt putten kan; want geen,
DenGa naar voetnoot1 Emmer heeft, als ghy Alleen;
Gaet, leest myn Woort, want siet,Ga naar voetnoot2 soo stater.
20.[regelnummer]
Mijn Hert, en Ziel, soo soet, als Wijn
Van Appels, inGa naar voetnoot5 Gods Hof gevallen;
AlsGa naar voetnoot6 Nardus, Cyprus, Saffaraen,
| |
[pagina 39]
| |
Als Alo', Myrrh', enGa naar voetnoot1 Oost-wert aen
Voor Specery, wast inde Dallen.
| |
Het IV. deel.
| |
[pagina 40]
| |
Christus spreeckt.
22.[regelnummer]
Ontwaeckt, ghyGa naar voetnoot1 Noorden-wint, ontwaeckt,
En blaest ghy Zuyden dat hetGa naar voetnoot2 kraeckt
Door mynen Hof, en door de Ryen
Der Boomen, die daer staen, (geeft soet,
En suur, ghy Heyl'ge Geest,) en doet
Dat vande stercke Speceryen
23.[regelnummer]
Den Geur, en Reuck, de Smaeck, en kracht,
Langs al deGa naar voetnoot3 Beddens sy gebracht.
ô! Dat mijn Bruyt, mijn Liefste quame;
Tot desen Hof, in dit Prieel,
Om Vruchten t' eten; die soo eel,
En oock soo lieflick zijn, te same.
EYNDE Van't vierde Capittel. |
|