Kamers, kunst en competitie
(2001)–J.B. Oosterman, B.A.M. Ramakers– Auteursrechtelijk beschermdTeksten en documenten uit de rederijkerstijd
[pagina 89]
| |
Brief van Richard Clough over het Landjuweel van 1561Antwerpen, 4 augustus 1561
Zeer eerbiedwaardige heer,
U moet weten dat ik mijn laatste brief, daterend van de tweede, met de gewone post naar u heb verstuurd. Daarin schreef ik u, meester, wat er op dat moment gaande was. Sindsdien is hier niets gebeurd dat de moeite waard is neergeschreven te worden, behalve dan dat gisteren (3 augustus) hier in deze stad Antwerpen een schitterend feest heeft plaatsgevonden in verband met een wedstrijd waarmee een prijs valt te winnen die ‘landjuweel’ genoemd wordt. Dit is een zilveren schaal, die zes ons weegt. Ik durf te beweren dat voor deze wedstrijd binnen tien dagen honderdduizend mark zal worden uitgegeven. Omdat ik me afvroeg of u, meester, in het verleden zulk een gebeurtenis heeft meegemaakt (in twintig jaar heeft zoiets niet meer plaatsgegrepen), zal ik u er in het kort iets over vertellen. Eerst en vooral hebben de heren van de stad Antwerpen grote kosten gemaakt voor de constructie van praalwagens en tribunes om op te staan, om van daaraf te beoordelen wie de prijs moet winnen. Dit was zowel kostelijk als wonderbaarlijk goed gedaan. Verder moet u weten, meester, dat er in deze stad Antwerpen drie gezelschappen of broederschappen van retorica zijn, die elk een eigen huis hebben en alle drie ten zeerste uitmunten in deze kunst. Het eerste gezelschap is dat van de Schilders. Het tweede wordt De Goudsbloem genoemd en draagt een goudsbloem op het blazoen. Het derde wordt De Olijftak genoemd en heeft een olijftak als blazoen. Het juweel kan worden gewonnen met toneelspelen door het | |
[pagina 90]
| |
gezelschap dat in haar spelen het beste antwoord geeft op de voorgelegde vraag: ‘Wat inspireert de mens het meest tot kundigheid?’ Dat is de belangrijkste prijs. Dit neemt niet weg dat vele andere prijzen gewonnen kunnen worden. Diegenen die echter de belangrijkste prijs winnen, zullen hem meevoeren naar hun stad en moeten binnen zeven jaar een nieuwe wedstrijd in hun stad organiseren. Daar moeten dan alle steden samenkomen, zoals ze nu hier in Antwerpen hebben gedaan. Elke stad in dit land heeft namelijk een of twee rederijkersgezelschappen, precies zoals deze stad, die de prijs twintig jaar geleden won in Gent.aant. Omwille van de oorlogen is er tot nu toe geen wedstrijd georganiseerd. In Gent luidde de vraag: ‘Waardoor is een stervende mens het meest getroost?’ Sommige gezelschappen antwoordden: ‘door de geboorte van Christus’; andere: ‘door goede werken’; en enkele ook: ‘door gebed’. Ook waren er die antwoordden: ‘door te vasten’; of: ‘door aflaten’. Het gezelschap van de Schilders van Antwerpen antwoordde: ‘door de verrijzenis van het vlees’. Er werd besloten dat dit het beste antwoord was en de prijs waardig. Maar toentertijd werden spelen opgevoerd die aan duizenden mannen het leven hebben gekost, aangezien in deze spelen het woord van God voor het eerst werd geopenbaard in deze gewesten. Deze spelen waren en zijn veel strenger verboden dan om het even welk boek van Maarten Luther. Ook waren deze spelen een van de belangrijkste oorzaken van de verwoestingaant. van Gent. Maar terzake. De Schilders van Antwerpen hebben deze en verschillende andere prijzen uitgeloofd. Het is te zeggen: één die gewonnen wordt met toneelspelen (dat is de belangrijkste); een andere die gewonnen wordt door de stad die de kostelijkste intrede maakt, met de minste onvolmaaktheden in haar uitrusting (het is te zeggen: alles moet bij elkaar passen); een andere door de stad die de beste zot heeft; een andere door het gezelschap dat de meest plechtige kerkgang maakt en de meest plechtige mis laat zingen; een andere door de stad die de grootste | |
[pagina 91]
| |
triomf met vuurwerk maakt; een andere door de stad die de grootste ambiance tijdens het banketteren maakt; en nog verschillende andere.
Dit is het relaas van hoe de steden waren uitgedost en hoe ze hun intrede maakten. Het eerste gezelschap, dat van de Schilders van Antwerpen, was helemaal gekleed in purperen satijn en fluweel. Er waren in totaal veertig ruiters, die allemaal korte tabbaarden hadden van het soort zijde, dat gevoerd is met wit satijn of zilverlaken, kostbare wambuizen en pofbroeken van wit satijn, witte laarzen, purperen hoeden en witte veren, met zwaarden en lansen. Bij iedereen die fluweel droeg, was dit rijkelijk geborduurd met zilver. Meester Melchior Schetz en Meester van Straelen waren hiervan als hoofdmannen de prominentsten. Zowel hun kledij als de dekkleden van hun paarden waren zo geborduurd, dat het goedkoopste stuk zeker meer dan driehonderd pond kostte. Ze hadden elk zes voetknechten, zoals zijzelf geheel in het purper. Er waren nog anderen in het gezelschap, met name vier herauten, vier stafhouders, vier vaandeldragers en zes trompetspelers, allemaal in purperen tafzijde. Daarnaast waren er veertig voetknechten in mantels van purperen tafzijde, pofbroek en wambuis van wit satijn, die allemaal heel goed bij elkaar pasten. En omdat ik u, meester, zoveel heb lastiggevallen met deze zaak, zult u de pracht ervan inzien en zult u begrijpen hoe alle gezelschappen hun intrede maken. De derde augustus - gisteren dus - moesten alle heren van de stad Antwerpen, of toch het merendeel, om één uur klaar staan op hun praalwagen of tribune, van waaraf ze moesten oordelen. Op hetzelfde uur moesten alle steden van Brabant met hun gezelschap in gereedheid staan buiten de stadspoorten. Om één uur werden de poorten geopend. Nadat de trompetters en herauten - de compagnie die als eerste op de markt kwam - binnenkwamen en aan de | |
[pagina 92]
| |
heren verklaarden dat men klaar stond aan de poorten, dienden de Schilders als eersten hun intrede te maken en door de hele stad te paraderen en zo ook voor de heren langs te trekken. Toen dat gedaan was, moest het gezelschap van de Schilders naar de poorten gaan om de andere gezelschappen een voor een te halen, en aan de heren van de stad voor te stellen. Nadat ze eerst zelf hun intocht hadden gemaakt, gingen ze een van de gezelschappen van de stad Antwerpen halen, genaamd De Goudsbloem. Het bestond uit zestig ruiters, allen in karmozijnrood satijn en fluweel, in korte mantels gevoerd met wit satijn, witte satijnen pofbroeken en wambuizen, rode hoeden met witte veren en witte laarzen. Alle paarden waren op vergelijkbare wijze opgetuigd. Daarnaast waren er twaalf trompetspelers en herauten en tenminste twintig voetknechten, op vergelijkbare wijze uitgedost. Daarna haalden de Schilders een ander gezelschap uit Antwerpen, genoemd De Olijftak. Dat bestond uit ongeveer zestig ruiters, allemaal in groen satijn en fluweel gevoerd met wit, witte pofbroeken en wambuizen. Dit gezelschap was in ieder opzicht even kostbaar uitgedost als de anderen, zowel wat betreft de voetknechten als het optuigen van de paarden. Na hen maakte de stad Bergen op Zoom zijn intrede met veertig ruiters, allen in geelbruin satijnen damast en fluweel. Na hen kwamen twaalf wagens bedekt met geelbruin laken. In elke wagen zaten twee mannen, gehuld in geelbruine zijde, die twee toortsen droegen. Achter hen stonden in elke wagen twee vuurpannen. Alle Bergenaren droegen een rode pofbroek en wambuis en zeer kostbare rode hoeden met witte veren en bijpassende zwarte laarsjes. Zo waren alle voermannen in dezelfde kleuren gekleed. Na hen deed de stad Mechelen zijn intrede. Allen waren gekleed in mantels van vleeskleurige stamijn,aant. volgens de Engelse mode vervaardigd en goed vastgemaakt met geel leder. Allen hadden gele pofbroeken en wambuizen, rode hoeden en gele ve- | |
[pagina 93]
| |
ren en witte laarsjes. Ze kwamen binnen met 360 paarden en reden twee aan twee tezamen. Het ene paar ruiters hield brandende toortsen in de handen en de andere twee hadden elk een bloem in de handen. Er waren onder hen 112 edellieden. Elk van hen had een grote gouden ketting rond de hals en een jas versierd met fijn goud. Elk van hen had een of twee voetknechten in dezelfde uitrusting met gele satijnen wambuizen en in alles overeenstemmend. Ze hadden twaalf trompetspelers, vier stadsmuzikanten, vier herauten en vele anderen die wapens en vaandels droegen, wat wonderbaarlijk was om te zien. Ze brachten zeven praalwagens mee, die zowel van makelij als door het gebruikte goud ongelooflijk kostbaar waren en in het bijzonder door de personages die erop stonden, wat fantastisch was om te zien. Daarna kwamen zestien wagens behangen met geel en vleeskleurig laken, op een zeer vreemde manier gedrapeerd, zoals een baldakijn. Rondom de wagen hingen twaalf zeer kostbare gegraveerde en vergulde blazoenen - ik bedoel rond élke wagen - en de wagen was binnenin bekleed met geel laken. Daarin zaten twee mannen, helemaal uitgerust zoals de ruiters, die elk een toorts in de handen hielden. Achterop de wagen brandden twee flambouwen. Alle voermannen en diegenen die op de flambouwen pasten, waren volledig zoals de anderen uitgerust. Het geheel was zo bijzonder, dat het te lang duurt om het helemaal te beschrijven. Er waren in totaal minstens 450 ruiters en mannen, maar waarschijnlijk wel zeshonderd personen. Na hen maakten die van Lier hun intrede: allen in groene mantels versierd met wit, witte pofbroeken en wambuizen, groene hoeden en rode veren. Op dezelfde wijze vier praalwagens met trompetspelers, herauten en voetknechten. Na hen kwamen zestien wagens, bekleed met groen en wit, met toortsen en flambouwen in een zeer mooie opstelling. Onder die van Lier waren er twintig in groen fluweel, waarvan Conrad Schetz de meest prominente was. Hij overtrof zijn broer Melchior ten | |
[pagina 94]
| |
zeerste qua kostbaar tenue, daar het zo geborduurd was met goud en zilver, dat geen enkele prins er rijker gekleed kon uitzien. Na hen maakten verschillende steden hun intrede: sommigen in het groen, sommigen in het zwart, sommigen in het oranje, sommigen in het geel, in totaal vijftien steden en gezelschappen. Sommigen hadden honderd paarden, sommigen tweehonderd, in alle opzichten uitgerust als de anderen, met praalwagens en wagens. 's-Hertogenbosch blonk uit bij de meer bescheiden intreden. Maar het meest indrukwekkend was de intrede van Brussel. Hun optocht was als een droom. Eerst maakten ze hun intrede met een wonderbaarlijke menigte van trompetspelers, herauten, voetknechten, vaandeldragers en wapendragers en met verschillende andere soorten officieren. Na hen kwamen zeven praalwagens, gedragen door 150 mannen. De praalwagens waren zo versierd, met jonge kinderen in goud- en zilverlaken en satijn van alle kleuren, zo geborduurd en vervaardigd en met zo'n fantastisch resultaat, dat ik niet weet wat erover te schrijven. Bij elke praalwagen reden vier mannen te paard, met toortsen in hun handen. Ze waren gekleed in lange mantels, op de Poolse wijzeaant. en van karmozijnrood satijn, geborduurd en versierd met goud en zilver, rode hoeden, zoals de rest versierd, met witte veren, witte satijnen wambuizen en witte laarsjes, grote gordels van goudkleurige tafzijde en bijpassende zwaarden. Na elk van deze zeven praalwagens kwamen zeven wagens, die geheel bekleed waren met rood laken en versierd met wit en rondom omhangen met blazoenen. In eenentwintig van deze wagens waren zeer mooie figuren: sommigen in harnas, sommigen als nonnen, sommigen als monniken, priesters, bisschoppen, kardinalen en alle soorten clerici. Ze hadden wonderlijke zinspreuken, die ik niet goed kon ontcijferen, want het was twee uur na middernacht voor ze hun intrede deden. Ik kon het dus niet zo goed zien bij het toortslicht. | |
[pagina 95]
| |
De overige wagens, minstens tweehonderd in getal na deze praalwagens - want ik telde er alleen al 104 - waren allemaal met rood bekleed, zoals de anderen. In elke wagen zaten twee, soms drie mannen, zoals de anderen in karmozijnrood satijn. Ze hielden toortsen in hun handen. Al deze wagens waren gemaakt met witte huiven, zoals de handelaars hier doen, en er waren geen gewone wagens. De meeste wagens hadden vier grote paarden, alle met wit gareel, net trekpaarden uit de Limousin. De voermannen waren gekleed in rood laken, versierd met wit. Na de wagens kwamen 380 ruiters, allen in karmozijnrood satijn, geborduurd met goud en zilver, zoals de anderen. Na hen kwam hun kapitein met vierentwintig voetknechten, allen in karmozijnrood satijn, witte pofbroeken en bijpassende wambuizen. Daarna kwamen tenslotte vijfentwintig roodbeklede wagens, vol kisten en bagage. Ik schat dat daar in totaal 600 ruiters waren, allen in karmozijnrood satijn, en 130 wagens: zodat met de ruiters en diegenen die in de wagens zaten en de kinderen op de praalwagens er volgens mij duizend personen in zijde waren gestoken of als ruiter uitgemonsterd, ja allemaal samen, minstens duizend. Dit was de meest wonderbaarlijke gebeurtenis die ik ooit zag of die ik volgens mij ooit zal zien. Zelfs de inkomst van koning Filips in Antwerpen,aant. met de kosten die alle handelsnaties samen maakten voor hun uitrusting, was niets in vergelijking met die gedaan door de stad Brussel. En ze kunnen met dit alles niet meer winnen dan een zilveren schaal met een gewicht van zes ons! In godsnaam, hadden sommigen van onze Engelse heren en edellieden dit maar gezien (ik bedoel daarmee diegenen die denken dat de wereld van havermout gemaakt is). Dan zouden zij beseffen dat er anderen zoals wij zijn en zouden ze daar in de toekomst rekening mee houden. Want diegenen die tot zoiets in staat zijn, zijn tot veel meer in staat. Het gebeuren eindigde dus gisternacht, tussen twee en drie uur. Vandaag gaat een groep naar de kerk, waaromheen niet | |
[pagina 96]
| |
weinig te doen zal zijn. Zoals ze namelijk in optocht te paard de stad inkwamen, zo moeten ze ook in optocht te voet naar de kerk trekken. [...] Uw meesters dienaar, Richard Clough
Aan zijn zeer eerbiedwaardige meester, sir Thomas Gresham, ridder, agent van hare Majesteit de Koningin, Londen. |
|