| |
| |
| |
Toelichting
Anthonis de Roovere, refrein op retorica 9
De kunst van retorica werd door de rederijkers in alle toonaarden bezongen én met vuur verdedigd. In dit lofrefrein van Anthonis de Roovere (tweede helft vijftiende eeuw) wordt ze vergeleken met een plant, waarvan achtereenvolgens de wortel, de blaadjes en de vruchten worden beschreven. Het zaad van deze plant is de Heilige Geest.
Refrein: gedicht van vier of meer strofen. Kenmerkend is dat elke strofe eindigt met een of twee identieke regels, ook wel stok of refrein genoemd. De laatste strofe heet prince-strofe, naar de prins van de kamer, aan wie deze strofe meestal was opgedragen. |
jij: de vier voorgaande regels zijn gericht tot de prins, vanaf hier is het gedicht weer gericht tot de ‘eenvoudige mens’ uit de eerste strofe. |
| |
Lofdicht op retorica uit Mariken van Nieumeghen II
De bekendste lofspraak op retorica is die van Mariken van Nieumeghen uit de gelijknamige prozaroman (ca. 1515). Ze spreekt haar uit in een Antwerpse herberg, ten bewijze van haar vaardigheid in deze kunst. Haar lof is vooral een aanval op de criticasters van de kunst en haar beoefenaars.
| |
Een lied op retorica 13
Dit lied werd door de rederijkers uit Amsterdam gezongen tij- | |
| |
dens een Rotterdamse rederijkerswedstrijd in 1561. Het tamboereert op de betekenis van de kunst voor de verering van God en de verspreiding van Zijn Wet en Woord. Samen met haar zusterkunst de muziek verdrijft retorica droefheid en verdriet.
Boek: de bijbel. |
smalle pad: een verwijzing naar het evangelie van Mattheüs (7:13-14). |
Blauwe Akeleien: De Blauwe Akeleien, de naam van de Rotterdamse kamer die de wedstrijd van 1561 organiseerde. |
| |
Eduard de Dene, Aan de lasteraars van retorica 15
Eduard de Dene geeft in dit refrein, dat afkomstig is uit zijn Testament rhetoricael (1557-1561), de smaders en lasteraars van de kunst er flink van langs. Hij wenst hun de vreselijkste martelingen, ziekten en ontberingen toe, die hij illustreert met voorbeelden uit de klassieke geschiedenis en mythologie.
Nero: Romeins keizer (37-68 n.Chr.), berucht om zijn wreedheid en spilzucht. |
Erichto: Thessalische tovenares. |
Belialskinderen: duivelskinderen, slechteriken. |
Tantalus: Grieks-mythologische figuur. Hij zette zijn zoon Pelops voor aan de goden om te eten. Voor straf moest hij tot aan zijn lippen in het water staan, met boven zijn hoofd een tak met vruchten; wilde hij drinken dan daalde het water, wilde hij eten dan boog de tak omhoog. |
Xantippe: de vrouw van de Griekse filosoof Socrates (469-399 v.Chr.). Ze stond bekend als zeer humeurig. |
Essedonen: Aziatisch volk, waarvan gezegd werd dat ze de harten van hun overledenen opaten. |
| |
| |
Rhadamanthurs: Grieks-mythologische figuur, een van de drie rechters in het dodenrijk. |
Monoceros: eenhoorn. |
Catoblepen: wild dier, levend in Ethiopië, misschien een soort buffel of gnoe. |
Circe: mythologische tovenares op het eiland Aea, die de gezellen van Odysseus in varkens veranderde. |
Uriasbrieven: brieven die tot de ondergang van de overbrenger leiden, genoemd naar Uria (2 Sam. 11:14-17), de man van Bathseba, die op bevel van David door Joab in de voorste linies werd geplaatst en sneuvelde; Uria zelf overhandigde Joab het schriftelijk bevel. |
Gallusrivier: rivier in Phrygië, waar Attis zichzelf castreerde. Hij was de priester en minnaar van de godin Cybele en aanvoerder van de eunuchen (de ontmanden), die ook wel Gallen werden genoemd. |
Alcman: Spartaans dichter (midden tot late zevende eeuw v.Chr.). Hij zou overleden zijn aan ftiriasis of luisziekte. |
Euripides: Grieks tragedieschrijver (480-406 v.Chr.). Hij zou tijdens zijn verblijf aan het hof van de koning van Macedonië, Archelaüs, door honden gedood zijn. |
Amphisibena: slang in Lybië, die zowel voor- als achteruit kon bewegen. |
Ixions wiel: Ixion wilde zich aan Hera vergrijpen en werd op last van Zeus voor straf met slangen aan een eeuwig ronddraaiend rad gebonden. |
pest van Gavere: onbekend. |
Methifonies: onbekend. |
Perillus: Grieks beeldhouwer (ca. 560 v.Chr.). Hij maakte in opdracht van tiran Phalaris een holle ijzeren stier, waarin die zijn vijanden liet roosteren. Perillus stierf er als eerste in. |
Artemis: Griekse godin van de jacht. Ze liet een reusachtig everzwijn los op de stad Caledonië, omdat koning Oeneus van Aetolië niet genoeg aan haar geofferd had. |
| |
| |
gifring: ring met een doosje waarin gif kon worden meegenomen. |
Nessus' hemd: Nessus, een centaur (mengwezen, paardmens), werd door Heracles gedood toen hij diens vrouw Deïanira wilde schaken. Nessus raadde haar aan zijn vergiftigde bloed te bewaren. Ze bestreek er een gewaad mee en gaf dit Heracles te dragen, waarop hij stierf. |
Midas' wens: Midas, koning van Phrygië, wenste dat alles wat hij aanraakte in goud zou veranderen. Zijn wens werd vervuld, maar ook zijn eten en drinken veranderden in goud, waarna hij bijna verhongerde. |
Alecto: een van de drie furies of wraakgodinnen. |
Phraates: Phraates v, koning van Parthia (ca. 38-ca. 2 v.Chr.), die zijn vader en negenentwintig broers ombracht om koning te kunnen worden. Zelf werd hij door zijn vrouw vermoord. |
Monuchos: een centaur, geducht om zijn grote kracht. |
Gymnosofisten: Indische asceten, met wie Alexander de Grote gesproken zou hebben. Ze leefden naakt in wouden en deden aan zelfverbranding. |
Polyphemus: mensenetende cycloop (eenoog). Odysseus stak hem met een gloeiende paal het oog uit. |
Pentheus: koning van Thebe. Hij onteerde de ritus van Dionysos en werd door diens begeleidsters, de bacchanten, verscheurd. |
Arcadiërs: bewoners van Arcadië, landstreek op de Peloponnesus, die symbool stond voor eenvoud en vrede. De Dene doelt hier wellicht op ‘boeren’, ‘simpelen van geest’. |
Eurydice: vormde met Orpheus een mythologisch liefdespaar. De zanger Orpheus krijgt van de goden toestemming zijn gestorven geliefde Eurydice uit de onderwereld te halen, op voorwaarde dat hij niet om zal kijken. Orpheus doet dat toch en Eurydice keert naar de onderwereld terug. |
Sisyphus: wist een tijd lang de dood te ketenen, waardoor niemand meer stierf. Voor straf moest hij in de onderwereld
|
| |
| |
een steenblok tegen een berg opduwen. Het rolde echter telkens terug. |
Tityus: was een reus die Latona belaagde. Apollo en Artemis doodden hem. Zijn lichaam werd uitgestrekt over negen hectaren grond, waarna twee gieren aan zijn telkens weer aangroeiende lever knaagden. |
Raadslieden van Eva: slangen, zoals de slang die Eva verleidde tot het eten van de verboden vrucht in het paradijs. |
Erysichthon: Thessalische prins, die bomen velde in een aan de godin Demeter gewijd bos. Hij werd gestraft met een onverzadigbare honger, waardoor hij uiteindelijk zijn eigen ledematen opat. |
Actaeon: zag tijdens de jacht Artemis baden en werd voor straf veranderd in een hertenbok. Daarop verscheurden zijn eigen honden hem. |
Zoïlus: Grieks filosoof (vierde eeuw v.Chr.), die bekend stond om zijn bittere aanvallen op andere auteurs, vooral op Homerus. Zijn naam is synoniem voor een kleingeestig en vitterig beoordelaar. |
Modicacs: van Modicac, een duivel. |
Dolon: Trojaanse spion, die door Diomedes en Odysseus werd gevangen en gedood toen hij tijdens het beleg van Troje naar het Griekse legerkamp sloop. |
Deucalion: zoon van Prometheus. Hij bleef met zijn vrouw Pyrrha gespaard tijdens de zondvloed die Jupiter zond. Hij werd de voortbrenger van het nieuwe mensengeslacht. |
Curtius: Marcus Curtius, Romeinse jongeling, die zich volgens een mythe gewapend en te paard in een gat stortte dat in het Romeinse forum was ontstaan. |
Charon: de helleschipper, die de doden over de Styx naar de onderwereld bracht. Ooit zette hij (de nog levende) Heracles over en werd voor straf een jaar lang vastgeketend. |
Ganymedes: een jonge Trojaanse prins, die door een als adelaar vermomde Zeus naar de Olympus werd gevoerd. |
| |
| |
Gyges: bedoeld is Gyes, een van de drie hekatoncheiren of giganten, met vijftig koppen en honderd armen. |
Danaïden: de dochters van Danaüs, die in zijn opdracht hun echtgenoten tijdens de huwelijksnacht doodden. Voor straf moesten ze in de onderwereld water in een bodemloos vat blijven gieten. |
Hygeia: Griekse personificatie van de gezondheid, afgebeeld als jonge vrouw met een schaal in de hand waaruit een slang eet. Misschien is deze slang hier bedoeld. |
Phlegethonrivier: vuurstroom in de onderwereld, die uitmondt in de Acheron. De zielen van boosdoeners werden erin gegooid. Bij aankomst in de Acheron moesten ze hun slachtoffers om vergeving smeken. |
Trysmaron: onbekend. |
| |
Doopsgezind vermaanlied 18
Lied uit Een nieu Lieden Boeck van alle nieuwe ghedichte liedekens, een doopsgezinde bundel uit 1562, waarin de rederijkers en hun kunst worden versmaad. Het refrein vormt een toespeling op De Christusogen, de rederijkerskamer uit Diest, die door de schrijver van dit lied wordt bekritiseerd.
verboden vruchten: een verwijzing naar Genesis (3:3). |
de balk in eigen ogen: een verwijzing naar het evangelie van Mattheüs (7:3). |
louter blad: een verwijzing naar het evangelie van Mattheüs (21:19). |
bomen zonder vrucht: een verwijzing naar het evangelie van Mattheüs (7:19). |
| |
| |
| |
Stichtingslegende van de Heilige-Geestkamer te Brugge 25
In 1428, zo wil de legende, werd in Brugge de Heilige-Geestkamer opgericht ten huize van Jan van Hulst. Het was een van de eerste rederijkerskamers in Vlaanderen. In de zeventiende eeuw verwijst Antonius Sanderus naar deze legende als hij de Brugse kamer beschrijft in zijn Flandria illustrata uit 1641-1644.
mark: Vlaamse rekenmunt ter waarde van een half pond. |
Brugse Vrije: platteland en kleine steden rond Brugge, die een zelfstandig bestuurlijk gebied vormden. |
| |
Reglement van De Wijngaardrank te Aarschot 27
Uit het reglement van De Wijngaardrank uit Aarschot blijkt dat rederijkerskamers vaak gelieerd waren aan geestelijke broederschappen, zoals in Aarschot De Wijngaardrank aan de broederschap van Sint-Anna. Het reglement verschaft bovendien inzicht in de gang van zaken bij toneelopvoeringen.
Sint-Annadag: feestdag van de Heilige Anna, moeder van Maria (26 juli). |
mijten: een mijt is een kleine kopermunt. |
stuiver: grote zilvermunt (in Brabant bestaande uit 72 mijten). |
rollen: op een tekstrol was alle spreektekst van één personage geschreven. |
broeder: De Wijngaardrank was een tweeledig gezelschap, met enerzijds een rederijkerskamer en anderszijds een religieuze broederschap. De gezellen namen aan alle rederijkersactiviteiten deel, terwijl de broeders enkel lid waren omwille van de religieuze weldaden van de broederschap. |
wagenspel: spel dat op een wagen of kar werd opgevoerd. |
| |
| |
stellingspel: spel dat op een vaste stellage werd opgevoerd. |
aan: inhoudsmaat (in Antwerpen 137,4 liter) of naam van een vat met die inhoud. |
| |
Bijlage bij het reglement van De Wijngaardrank 31
Ergens tussen 1521 en 1540 voegde de weduwe van Willem van Croÿ, Marie de Hamal, aan het reglement van De Wijngaardrank een bijlage toe, waarin ze de verhouding regelt tussen deze kamer en een jongere, in 1518 opgerichte kamer, De Tarweaar. De jonge kamer moest optredens vooraf aan de oude melden. Het werd verboden elkaar nog langer dwars te zitten.
zinnespelen: ernstige toneelspelen met allegorische personages. |
esbattementen: komische toneelspelen; kluchten. |
| |
Acte over een jaargeld voor Anthonis de Roovere 35
Karel de Stoute, zoon van de Bourgondische hertog Filips de Goede, bezoekt Brugge tijdens het carnaval in 1466. Eerst vraagt hij het stadsbestuur kwijtschelding van een lening. Als de notabelen daarmee instemmen, heeft hij een tweede verzoek: het toekennen van een jaarlijkse toelage aan Anthonis de Roovere, de belangrijkste rederijker ter stede. Het stadsbestuur stemt hiermee in.
pond groten: Vlaamse rekenmunt; 1 pond bestond uit 20 schellingen. |
graaf van Charolais: Karel de Stoute (1433-1477). |
moraliteiten: ernstige toneelspelen met allegorische personages; zinnespelen. |
| |
| |
| |
Eduard de Dene: Voorwoord bij de Rhetoricale wercken van Anthonis de Roovere 37
De Brugse rederijker Eduard de Dene vindt het werk van zijn voorganger Anthonis de Roovere zo belangrijk dat hij het in 1562 in druk laat uitgeven. Deze Rhetoricale wercken zijn de eerste verzameling gedichten in het Nederlands die louter uit literaire motieven wordt gepubliceerd. In het ‘Woord vooraf’ vertelt De Dene over Anthonis de Roovere en over het hoe en waarom van zijn uitgave.
Franois Villon (1431-tussen 1463 en 1489), hij geldt als grootste Franse dichter van de Middeleeuwen, bekend om zijn realistische (liefdes)poëzie. |
Clénrent Marot (1495-1544) hofdichter van de Franse koning Frans i. Hij staat te boek als de eerste Franse sonnettendichter. |
Jean Molirret (1435-1507), Frans-Bourgondisch dichter en kroniekschrijver, auteur van de Art de rhétorique (1482-1492), het boek dat Matthijs de Castelein raadpleegde voor zijn Const van Rhetoriken. |
Waalse boeken: boeken geschreven in het Frans. |
Minerva: de Latijnse naam voor Athena, beschermgodin van Athene en godin van de wijsheid. Met het planten van een olijfboom won ze de stad Athene voor zich. De weelderige laurier staat symbool voor de bloeiende dichtkunst. |
| |
Klacht op de dood van Anthonis de Roovere 40
De Rhetoricale wercken van De Roovere, die Eduard de Dene in 1562 uitgaf, bevatten ook enkele gedichten die niet door Anthonis de Roovere werden geschreven. Een daarvan is de klacht op zijn dood, die de Brugse drukker Jan Bortoen schreef.
| |
| |
| |
Factorscontract 42
De Antwerpse rederijkerskamer De Goudsbloem nam op 22 februari 1524 Jan Salomon aan als factor. In een contract werd vastgelegd wat zijn taken waren en welke beloning hij daarvoor zou ontvangen. Het op deze manier aanstellen van een beroepskracht getuigt van de toegenomen professionalisering van de rederijkerij.
schrijfboek: boek bedoeld om spelteksten in te noteren. |
schellingen: munten (1 Brabantse schelling was gelijk aan 4 stuivers). |
groten: een groot is een zilvermunt (1 Brabantse groot was gelijk aan ⅓ stuiver). |
mirakelspelen: toneelspelen waarin een wonderverhaal wordt gedramatiseerd. |
| |
Matthijs de Castelein, De Const van Rhetoriken 45
In 1555 verscheen De Const van Rhetoriken van Matthijs de
Castelein, de eerste (en enige) rederijkerspoëtica, een handboek voor het maken van rederijkersliteratuur. De uitgever van het boek houdt in zijn voorwoord of ‘brief aan de lezer’ een pleidooi voor het drukken van rederijkerswerk, zowel van gestorven als van nog levende auteurs. Vooral het voorbeeld van een aantal Franse humanistische auteurs moet gevolgd worden.
oude schrijvers: de schrijvers uit de klassieke oudheid. |
Molinet: Jean Molinet (1435-1507), dichter en officieel geschiedschrijver aan het Bourgondische hof. |
Leniaire: Jean Lemaire de Belges (ca. 1475- voor 1525), Frans dichter en geschiedschrijver. |
Habert: François Habert (ca. 1508-ca. 1561), Frans hofdichter. |
| |
| |
Ronsard: Pierre de Ronsard (1524-1585), Frans dichter, leider van de dichtersgroep La Pléiade. |
Du Bellay: Joachim du Bellay (1522-1560), Frans dichter, lid van la Pléiade. |
Charron: Pierre Charron (1541-1603), Frans moralistisch auteur. |
De Magny: Olivier de Magny (1529-1560), Frans dichter. |
Fonteine: Charles Fontaine (1514- ca. 1570), Frans dichter en latinist. |
Colet: Jean Colet (voor 1500-1552), Frans theoloog, vertaler en uitgever. |
Muret: Marc-Antoine Muret (1526-1585), Frans schrijver en humanist; was bevriend met Pléiade-dichters. |
Gruget: Claude Gruget († voor 1560), Frans vertaler van Griekse, Italiaanse en Spaanse werken. |
Marguerite des Princesses: Marguerite de Navarre (1492-1549), Frans schrijfster, zus van Frans i, koning van Frankrijk. |
Jan van den Dale: Brugse rederijker (ca. 1460-1522), factor van de Brugse kamers De Violet en De Mariakrans. |
Jan van den Berghe: Brabantse rederijker († 1559), factor van de kamer De Violieren in Antwerpen en van Het Boek in Brussel. |
Andries van der Muelen: Oudenaardse rederijker († ca. 1520), schepenklerk van Oudenaarde en lid, misschien ook factor, van de kamer Pax Vobis. |
Cornelis van Glasstele: Antwerpse rederijker (ca. 1510-1573), factor van de Antwerpse kamer De Goudbloem. |
Cornelis Manilius: drukker te Gent (1548-1558) en dichter. |
Marcus van Vaernemijck: Gentse rederijker en geschiedschrijver (1518-1569), was factor van de Gentse rederijkerskamer Maria Ter Ere. |
Orfist: navolger van Orpheus, de oudste zanger en dichter uit de Griekse mythologie; synoniem voor een (goede) dichter. |
Midas: iemand die lijkt op koning Midas en net als hem onoor- |
| |
| |
deelkundig is. Apollo liet de oren van Midas uitgroeien tot ezelsoren, nadat die zijn citerspel lager had aangeslagen dan het fluitspel van Pan. |
| |
Matthijs de Castelein, strofen uit De Const van Rhetoriken 47
Parnassus: (of Parnas) de dichterberg of woonplaats der muzen; de dichters komen er inspiratie halen. |
Mercurius: god van de beweging van goederen (handel), van mensen (snelheid) en van woorden (welsprekendheid). In dit laatste verband wordt hij door rederijkers genoemd. |
balladestrofen: een ballade is een gedicht bestaande uit een willekeurig aantal strofen. Kenmerkend is dat elke strofe eindigt met een sententie, een kernachtig gezegde of conclusie. |
rondeeltjes: een rondeel is een dichtvorm van acht regels, waarvan de eerste, de vierde en de zevende identiek zijn; vandaar dat het ‘op drie poten staat’. |
refereintjes: een refrein is een gedicht van vier of meer strofen. Zie verder noot op blz. 118. |
Icarus: ontsnapte met zijn vader Daedalus uit het labyrint op Kreta door vleugels te maken van veren en was. Icarus kwam te dicht bij de zon, waardoor de was smolt en hij in zee stortte. |
referein: Castelein verkiest de spelling ‘referein’ vanwege zijn etymologie. Wij hebben ervoor gekozen Casteleins spelling alleen op deze plaats aan te houden. Verder gebruiken we in dit boekje het nu gebruikelijke ‘refrein’ (waarvan Castelein een afkeer had). |
prince: de laatste strofe van een refrein, genoemd naar de prins van de kamer, aan wie deze strofe meestal was opgedragen. |
ketendicht: een gedicht waarin het eindwoord van de ene regel rijmt op het beginwoord van de volgende. |
| |
| |
poëten: de dichters uit de klassieke oudheid. |
Martialis: Marcus Valerius Martialis (40-ca. 102 n.Chr.), Romeins dichter van vooral epigrammen of puntdichten, korte gedichten met een hekelende, spottende en komische inhoud; hij werd wel ‘de kok’ genoemd. |
Horatius: Quintus Horatius Flaccus (65-8 v.Chr.), Romeins dichter, beroemd om zijn Oden of lierzangen. |
combinaties van drie: bedoeld zijn combinaties van drie identie ke versregels in één strofe of gedicht, zoals in het rondeel. |
‘staarten’: halve versregels op het eind van een strofe. |
Adonis: beeldschone jongeling van Cyprus. De korte vierde regel van de Sapphische strofe werd naar Adonis genoemd. |
Boëthius: Anicius Manlius Torguatus Severinus Boëthius (480-524 n.Chr.), Romeins filosoof en staatsman, vooral bekend om zijn De consolatione philosophiae, de Vertroosting der wijsbegeerte. |
Vergilius: Publius Vergilius Maro (70-19 v.Chr.), Romeins dichter, hier genoemd in verband met zijn Eclogen of herdersdichten. |
Incipe Menalios: begin van een telkens herhaalde regel in de achtste Ecloge van Vergilius. Voluit luidt deze: ‘Incipe Menalios mecum, mea tibia, versus’. De andere luidt voluit: ‘Ducite ab urbe domum, mea carmina, ducite Daphnis’. De Castelein ziet in deze herhaalde regels de oorsprong van de stokregel. |
Sotades: Grieks dichter (derde eeuw v.Chr.), bekend om spotgedichten op belangrijke personen. Hij behoorde tot de sofisten, rondtrekkende leraren, die meer de nadruk legden op de verwoording dan op de inhoud van een betoog. |
Vergilius: De Castelein vergist zich, want van Vergilius is niet bekend dat hij toneel schreef. |
Seneca: Lucius Annaeus Seneca (5 v.Chr.-65 n.Chr.), Romeins filosoof en auteur; hij schreef ook tragedies. |
Terentins: Publius Terentius Afer (ca. 1951190-159 v.Chr.),
|
| |
| |
Romeins schrijver van blijspelen. |
Plautus: Titus Maccius Plautus (voor 250-184 v.Chr.), Romeins schrijver van blijspelen. |
Thespis: Grieks schrijver (tweede helft zesde eeuw v.Chr.). Hij geldt als de grondlegger van de tragedie. |
Aeschylus: eerste van de drie grote Griekse tragedieschrijvers (ca. 525-456 v.Chr.); de anderen zijn Sophocles en Euripides. |
Sluit... op: De Castelein wil zeggen dat een dichter van balladestrofen ernaar streeft binnen elke strofe een gedachte met een sententie-achtige regel af te sluiten. Die ‘beslotenheid’ vindt hij vergelijkbaar met de compactheid van het epigram. |
relligio: eigenlijk is het religio, net als reliquie in plaats van relliquie. De Castelein waarschuwt hier dus voor verkeerd gespelde rijmwoorden. |
tafelspel: een kort (doorgaans allegorisch en komisch) spel met slechts enkele personages, dat gespeeld werd tijdens feestelijke maaltijden. |
mijn liedjesboek: de Diversche liedekens van De Castelein (vroegste bekende druk 1573). |
Gracchus: Gaius Sempronius Gracchus (153-121 v.Chr.), Romeins volkstribuun, vermaard om zijn redenaarstalent, waarvan Cicero voorbeelden geeft. |
Cicero: Marcus Tullius Cicero (106-43 v.Chr.), staatsman, advocaat, prozaschrijver en filosoof, gold als grootste Romeinse redenaar. De Castelein citeert herhaaldelijk uit De Oratore (55 v.Chr.), zijn geschrift Over de redenaar. |
Roscius: Quintus Roscius Gallus († voor 62 v.Chr.), Romeins toneelspeler, die zowel komische als tragische rollen speelde. Zijn naam is synoniem voor de veelzijdige acteur. Cicero roemt zijn talent. |
Hector: de leider van Troje tijdens de Grieks-Trojaanse oorlog, beschreven in Homerus' Ilias en Odyssee, en in Vergilius' Aeneis. |
| |
| |
Ixion: zie toelichting p. 120. |
Achilles: de leider van de Grieken tijdens de Grieks-Trojaanse oorlog en de grote tegenstander van Hector; hij doodde hem in een tweegevecht. |
| |
Inleiding bij de uitgave van de Antwerpse spelen van 1561 54
In 1561 werd in Antwerpen een grote rederijkerswedstrijd gehouden. De opgevoerde spelen werden naderhand in druk uitgegeven en voorzien van een programmatische inleiding. Deze inleiding, die vermoedelijk door Cornelis van Ghistele werd geschreven, vormt de duidelijkste manifestatie van renaissanceopvattingen over het Nederlandse toneel in de zestiende eeuw.
Cassiodorus: Flavius Magnus Aurelius Cassiodorus Senator (ca. 485-ca. 580), Romeins staatsman en geleerde. Hij trok zich op late leeftijd terug in een door hemzelf gesticht klooster, waar hij onder meer een wereldkroniek schreef. |
Plinius: Gaius Plinius Secundus (23/24-79), ook Plinius Maior of de Oudere genoemd, was een Romeins auteur van een zeer omvangrijk, vooral natuurwetenschappelijk oeuvre, dat in de Middeleeuwen veel geraadpleegd werd. |
Alexander van Alexandro: Italiaans humanist (ca. 1463-1521), vooral bekend van zijn Genialium dierum libri sex (De stamboom der goden in zes delen). |
Polidorus Virgilius: Italiaans humanist (ca. 1470-1555), vooral bekend van zijn De rerum inventoribus libri octo (Over de uitvinders der dingen in acht delen). |
Vitruvius: Marcus Vitruvius Pollio (eerste eeuw v.Chr.), auteur van De Architectura, het enige systematische werk over architectuur in de oudheid (geschreven ca. 25 v.Chr.). Het werd in 1414 herontdekt en had via zestiende-eeuwse drukken grote
|
| |
| |
invloed op de renaissance-bouwkunst. |
Karel de Stoute (1433-1477): hertog van Bourgondië, grootvader van Filips de Schone. |
Filips de Schone (1478-1506): koning van Castilië, vader van Karel v. |
Filips ii (1527-1598): zoon van Karel iv. Hij was koning van Spanje en landsheer van de Nederlanden vanaf 1555. |
Jan van Brabant: Jan iv (1403-1427), hertog van Brabant (1415-1427). |
| |
Proces Jacob van Middeldonck 63
Jacob van Middeldonck, factor van De Damastbloem te Antwerpen, wordt aangeklaagd vanwege zijn betrokkenheid bij de opvoering van het spel De Boom van de Heilige Schrift. Het bevatte Lutherse elementen en was daarom verboden. De vrijspraak door het Antwerpse gerecht illustreert de tamelijk tolerante houding in die stad op het gebied van godsdienstige zaken.
de hoge vierschaar: het grafelijk gerechtshof. |
de keizer: Karel v (1500-1558), keizer van Duitsland en landsheer van de Nederlanden (1515-1555). |
| |
Verhoor van Anthonis Coppens 67
De Brusselse kamer De Korenbloem speelt op 21 september 1567 het Spel van de Bervoete Broers en wint daarmee de eerste prijs in een wedstrijd die het stadsbestuur heeft uitgeschreven ter gelegenheid van de vrede van Cateau-Cambrésis. Naar aanleiding van klachten over het ketterse karakter van het spel, worden negen mensen verhoord. Een van hen is Anthonis Cop- | |
| |
pens, de factor van De Korenbloem. Hij vat de inhoud van liet spel samen en weerspreekt nadrukkelijk dat het bedoeld zou zijn om wie dan ook te belasteren.
Sint-Mattheüsdag: feestdag van de Heilige Mattheüs (21 september). |
eed: gezelschap. |
gardiaan: overste van een franciscanenklooster. |
barrevoetse broeders: franciscanen. |
vrede: de vrede tussen Frankrijk en het Habsburgse rijk, gesloten te Cateau-Cambrésis in 1559. |
| |
Plakkaat van koning Filips II 71
Landen van Herwaarts Over: omschrijving van de Nederlanden onder Karel v en Filips ii.
| |
De synode van Zuid-Holland over rederijkersspelen in Leiden 74
Vóór de overgang naar het protestantse geloof hadden roomskatholieke geestelijken te klagen over rederijkersspelen, daarna was het de beurt aan de dominees om dit te doen, althans in het gereformeerde Holland en Zeeland. Op synodes en in andere kerkelijke vergaderingen werd aangedrongen op een opvoeringsverbod. Een voorbeeld is de uitspraak van de synode van Zuid-Holland in 1592 over de opvoering van esbattementen te Leiden. Soms werden rederijkers op zo'n bijeenkomst gedagvaard. Ze lieten zich echter niet gezeggen, ook al omdat hun activiteiten in sommige steden toegestaan bleven.
vrouwenkleding: in het rederijkerstoneel werden ook vrouwen- |
| |
| |
rollen gespeeld door mannelijke acteurs. Tegenstanders van het toneel beriepen zich op Deuteronomium (22:5) om toneelopvoeringen te laten verbieden. |
uitgeweken: hier wordt gedoeld op rederijkers die lid waren van de Leidse kamer De Oranje Lelie, die opgericht was door uitwijkelingen uit Vlaanderen. |
onbekende personages: bedoeld zijn gefingeerde, niet-bijbelse personages. |
| |
Verbod van De wortel van Rhetorijka 76
Hoewel de rederijkerij hier en daar werd verboden, bleef ze op vele plaatsen in Holland een belangrijke rol spelen. In het dorp De Lier in het Westland werden spelopvoeringen (naar aanleiding van een geval van doodslag) met zeer veel moeite onderdrukt. Maar in 1606 voerden de plaatselijke rederijkers opnieuw een spel op, De wortel van Rhetorijka, waarin de personages het opnemen voor de kunst in het algemeen en de dramatisering van de bijbel in het bijzonder.
karneristen: leden van een rederijkerskamer. |
een van de ... de waarheid: Arent Dircksz. Vos, pastoor in De Lier, die in 1570 om zijn protestantse geloof werd terechtgesteld. |
| |
Landjuweel Antwerpen 1496 81
Nadat het Antwerpse Sint-Lucasgilde in 1478 het landjuweel in Leuven had gewonnen, moest het de wedstrijd daarna organiseren. Dit gebeurde in juni 1496. De kaart (of uitnodiging) die door de Antwerpse kamer werd rondgestuurd, beschrijft uitgebreid de opzet van het landjuweel. Een kort verslag uit
| |
| |
Gent geeft een algemene indruk van de aard en omvang van het feest.
kaart: uitnodiging. |
in die tijd: waarschijnlijk wordt gedoeld op de opstand van diverse steden ten tijde van de regering van Maximiliaan van Oostenrijk. |
aartshertog: bedoeld is Maximiliaan van Oostenrijk (1459-1519), echtgenoot van Maria van Bourgondië. Hij was van 1482 tot 1494 voor hun minderjarige zoon Filips de Schone regent over de Nederlanden. |
Sint-Lucas: de beschermheilige van het schilders- of Sint-Lucasgilde, waarmee de Antwerpse rederijkerskamer De Violieren een eenheid vormde. |
Vlaamse marken: rekenmunt ter waarde van een half pond. |
bijbelse, allegorische en natuurlijke argumenten: argumenten ontleend aan de letterlijke tekst van de Schrift (bijbel), aan de figuurlijke interpretatie daarvan (allegorie) en empirische, aan de fysica ontleende, argumenten (natuur). |
os: de os was het symbool van de evangelist (en vermeende schilder) Sint-Lucas. Een os stond afgebeeld in het wapen van het Sint-Lucasgilde, het gilde der schilders. |
schilders: de leden van De Violieren werden ook wel de schilders genoemd, vanwege hun band met het schildersgilde van Sint-Lucas. |
kamerspelers: doorgaans reizende, professionele acteurs, die binnenshuis optraden om entree te kunnen heffen. |
| |
Brief van Richard Clough over het Landjuweel van 1561 89
Richard Clough (ca. 1530-1570) was zaakwaarnemer voor Sir Thomas Gresham, koninklijk handelaar in de Nederlanden en
| |
| |
adviseur van de Engelse koningin Elisabeth i. Clough stelt Gresham in zijn brieven op de hoogte van het reilen en zeilen in Antwerpen tijdens diens afwezigheid. In een brief van 4 augustus 1561 bericht hij uitvoerig over de inkomst van de rederijkers die deelnemen aan het Landjuweel.
Gent: bedoeld wordt de rederijkerswedstrijd te Gent in 1539. |
verwoesting: in 1540 legde Karel v Gent een zware straf op van wege het verzet van de stad tegen zijn politiek; de stad werd overigens niet verwoest. |
stamijn: een grove wollen stof. |
Poolse wijze: met een ceintuur. |
Antwerpen: in 1549 maakte Filips ii (toen nog prins) samen met zijn vader Karel v een intocht in verschillende steden van de Nederlanden. Die in Antwerpen spande de kroon wat betreft de rijkdom van de versieringen. |
| |
De Haarlemse wedstrijd van 1606 97
In 1606 werd in Haarlem een rederijkerswedstrijd gehouden, die plaatsvond in het kader van een loterij die in datzelfde jaar werd gehouden voor een nieuw oudemannenhuis.
vinders: bestuursleden. |
Wet: stadsbestuur. |
intrede: bedoeld is de hele wedstrijd, zowel de feestelijke intocht van de kamers in de stad als de andere wedstrijdonderdelen. |
oude kamer: de kamer Trouw Moet Blijken. |
Noorderkwartier en West-Friesland: deze twee gebieden liggen niet in Zuid-Holland. Waarschijnlijk gaat het hier dan ook over geheel Holland. |
knecht: bode. |
buitenkamers: de kamers uit andere steden dan Haarlem. |
| |
| |
binnenkamers: de uit Haarlem zelf afkomstige kamers. |
scholieren: de leerlingen van de Latijnse school. |
Mercurius: een rederijker verkleed als Mercurius, de god van de welsprekendheid. |
tien personen: vermoedelijk bestuursleden van de kamer. |
Pallas: de bijnaam van Athena, de godin van de wijsheid. |
claus: spreekbeurt. |
punt: timpaan, de driehoekige gevel bovenop de kroonlijst van de toneelstellage. |
witte hagendoorn: symbool van de kamer Trouw Moet Blijken; struik die (vanwege zijn doornen) verwees naar het lijden van Christus, die zo getuigde van zijn trouw aan de mensheid (vandaar de naam Trouw Moet Blijken). |
pelikaan: ander symbool van de kamer Trouw Moet Blijken; ook de pelikaan getuigt van grote trouw, hij voedt in het uiterste geval zijn jongen met zijn eigen bloed. |
met reden: redelijk. De strekking van deze regel is: als je niet uit liefde geeft en zelfzuchtig bent, wees dan redelijk in je zelfzuchtigheid. |
Retorica: een als vrouwe Retorica verkleed acteur. |
| |
Oorsprong van de Amsterdamse Schouwburg 103
Kort na 1696 kijkt een anonieme auteur terug op de oorsprong van de Amsterdamse Schouwburg - in een tekst die als historische bron nogal onbetrouwbaar is. De schouwburg werd in 1637 geopend op de plek waar voordien de Nederduitse Academie was gevestigd, een dichtschool annex theater, dat in 1617 was opgericht door enkelen die uit de kamer De Egelantier waren gestapt. Daar ging op zeker ogenblik ook de kamer Het Wit Lavendel spelen, die later met de Academie versmolt. Het Wit Lavendel en de Academie enerzijds en De Egelantier anderzijds raakten in een hevige concurrentieslag verwikkeld. Beide kamers
| |
| |
speelden namelijk voor een betalend publiek en ten behoeve van verschillende charitatieve instellingen. In 1632 fuseerden de twee tot één Amsterdamse kamer.
snijkamer: het theatrum anatomicum van het Amsterdamse chirurgijnsgilde, waar anatomische lessen werden gegeven. |
Vondel: hier worden enkele vermaarde zeventiende-eeuwse schrijvers genoemd: Pieter Cornelisz. Hooft (1581-1647), zoon van Cornelis Pietersz. Hooft (1549-1626), Samuel Coster (1579-1665), Gerbrant Adriaensz. Bredero (1585-1618) en Joost van den Vondel (1587-1679). |
graaf van Leicester: Robert Dudley (1533-1588), graaf van Leicester, die van 1585 tot 1587 landvoogd van de Nederlanden was. |
H.L. Spiegel: de dichter Hendrik Laurensz. Spiegel (1549-1612). |
prins Maurits: Maurits van Nassau, prins van Oranje (1567-1625), zoon van Willem van Oranje; vanaf 1585 stadhouder van Holland en Zeeland, en vanaf 1590 ook van Utrecht, Gelderland en Overijssel. |
De twee kamers: Het Wit Lavendel en De Egelantier. |
|
|