Kamers, kunst en competitie
(2001)–J.B. Oosterman, B.A.M. Ramakers– Auteursrechtelijk beschermdTeksten en documenten uit de rederijkerstijd
[pagina 76]
| |
Verbod van De wortel van RhetorijkaAan mijne edelachtbare heren van het Hof van Holland, Zeeland en West-Friesland.
De gereformeerde kerk van Delft en Delfland verzoekt en geeft aan uwe edelachtbaren te kennen, dat uwe edelachtbaren aanleiding hebben gehad de kameristenaant. in het dorp De Lier, vanwege doodslag in hun midden begaan, het spelen en alle andere publieke optredens nadrukkelijk te verbieden. Met het oog hierop heeft u de heer Jacob Witte, hoofdofficier van het voornoemde dorp, gelast het vaandel en de trom van de voornoemde kamer op te halen en in beslag te nemen. Ondanks dat hebben de voornoemde kameristen het verbod genegeerd, hebben ze elders een vlag en een trom geleend en het openbaar spelen voortgezet. Om de zaak beter te regelen, hebben uwe edelachtbaren op vastenavond vorig jaar een deurwaarder van het Hof ge-stuurd met een open brief, behelzende een schriftelijk verbod, dat door hem overeenkomstig zijn lastgeving na het luiden van de klok in het voornoemde dorp is afgelezen. De voornoemde kameristen hebben de deurwaarder niet alleen schamper en gemeen bejegend, maar zijn met een banier naar het huis van de predikant gelopen en hebben hem uitgescholden en bedreigd. Ze zijn bovendien nog dezelfde dag verdergegaan met spelen, waarna uwe edelachtbaren de moedwil en ongehoorzaamheid van de kameristen aan de Staten van Holland of de Gecommitteerde Raden hebben voorgelegd. Het heeft dezen beliefd het voornoemde verbod met hun gezag te bekrachtigen en de voornoemde kameristen het spelen nogmaals nadrukkelijk te verbieden, en de schout en de gezworenen van De Lier, alsook de voornoemde hoofdofficier, te gelasten het niet langer te dulden, maar op alle mogelijke manieren te verhinderen. Dat heeft in zoverre geholpen, dat het spelen meer dan een | |
[pagina 77]
| |
jaar achterwege is gebleven, tot de laatste dag van de afgelopen maand april, toen de voornoemde kameristen zich opnieuw hebben verstout bij de kerk van De Lier een toneel op te bouwen en daar tussen beide preken in te spelen. Nadat eisers dit aan u en aan de Gecommitteerde Raden hebben gemeld, heeft u en hebben de Gecommitteerde Raden het reeds meermalen gegeven bevel met nog meer nadruk en dreiging van straf herhaald en vernieuwd, om te verhinderen dat de kameristen op 21 mei, de Lierse kermis, opnieuw zouden spelen, zoals ze van plan waren. Dat staat in de brieven van de Gecommitteerde Raden aan de baljuw, schout en het gerecht van De Lier als volgt uitdrukkelijk verwoord: ‘Mochten wij vernemen dat u iets anders doet of toestaat, dan zullen wij ieder van u door middel van een afzonderlijk bevel dwingen de overtreders te laten zoeken en straffen.’ Nochtans hebben de kameristen (nergens naar talende) op de tweeëntwintigste van deze maand twee spelen opgevoerd, waaronder een tot lof en prijs van haar die Retorica heet, gevuld met gruwelijke godslasteringen, waarin ze openlijk en met naam de predikanten, ouderlingen en diakens over de hekel hebben gehaald en de ware religie ten overstaan van het volk bespot hebben, zoals uwe edelachtbaren nader uit hun tekstrollen en het getuigenis van de toehoorders zullen kunnen opmaken. Wij eisers menen dat deze lichtvaardige en onbehouwen lieden zich laten gebruiken om de eer van de allerhoogste majesteit Gods te schenden, de kerk in De Lier - waar een van de eerste getuigen en martelaren van de waarheid vandaan komtaant. - te gronde te richten en het gezag van de Hoge Overheid te schaden, daartoe zonder twijfel aangemoedigd door degenen die grote vijanden zijn van de kerk en de macht van deze regering. Bovendien gaat het om een zaak die zeer kwade gevolgen kan hebben, omdat het volk tot ongehoorzaamheid jegens zijn wettelijke overheid wordt aangezet. Dit is des te meer het geval nu men zo lang deze moedwil, weerspannigheid en overtreding van de wet geduld heeft, zonder daar iets tegen te ondernemen, en | |
[pagina 78]
| |
men reeds probeert - zoals wij eisers hebben vernomen - dezelfde ongehoorzaamheid onder het volk te verspreiden, en het wijsmaakt dat de autoriteit van de edelachtbare heren Staten en van het Hof nul, nietig en krachteloos is, en men zich daar zonder enige gêne, vrij en onbevreesd, tegen mag keren. Daarom is het dat wij eisers, als degenen aan wie ambtshalve de zorg voor en het toezicht op de kerk is bevolen (waartoe wij ook uit trouw aan het vaderland verplicht zijn), u onderdanig en ernstig verzoeken om uit hoofde van hetzelfde opgelegde ambt, tot bescherming van Gods eer, tot bevordering van zijn kerk en tot handhaving van het recht en van het van Godswege aan u gegeven gezag (en om erger te voorkomen) alle nodige middelen in te zetten om alles wat door de moedwil en ongehoorzaamheid van de voornoemde kameristen anderen tot voorbeeld kan zijn, te bestrijden en ten enenmale te weren. In de afschuwelijke moord die onder hen werd begaan en in de meermaals herhaalde ongehoorzaamheid jegens de Hoge Overheid, vindt u een billijke en rechtvaardige aanleiding hun kamer eens en voor altijd te sluiten en op te heffen, of iets anders te doen wat uit uw goede en voorzichtige raad voortkomt. Daarmee zullen uwe edelachtbaren een goede, voor uw kerk en land profijtelijke daad verrichten.
Uit naam en op last van de christelijke gereformeerde kerken van Delft en Delfland, de aan uwe edelachtbaren onderdanige en dienstwillige Albertus van Oosterwijk, dominee te Delft, en Pieter Louwijck, dienaar van het Woord. |
|