Kamers, kunst en competitie
(2001)–J.B. Oosterman, B.A.M. Ramakers– Auteursrechtelijk beschermdTeksten en documenten uit de rederijkerstijd
[pagina 61]
| |
Tegenstand en vervolging | |
[pagina 63]
| |
Proces Jacob van MiddeldonckWij laten weten en verkondigen als de zuivere waarheid, dat hier in de hoge vierschaaraant. van onze genadige heer de keizeraant. een proces gevoerd is voor de schout van deze stad en voor ons, tussen aan de ene zijde de schout, van ambtswege eisende partij, en aan de andere zijde Jacob van Middeldonck, verweerder.
De aanklager heeft verklaard en met feiten aangetoond dat in het jaar 1542 door een zeker gilde of vereniging van retorica, die zich de ‘Bloem’ of ‘kamer van De Damastbloem’ noemde, een esbattement met ongeveer zes of zeven personages is gespeeld. Dit spel werd De boom van de Heilige Schrift genoemd en gaf blijk van ketterij tegen ons heilig christelijk geloof en tegen de geboden van de heilige roomse kerk. In het spel werd een proloog voorgedragen, die de verweerder had gemaakt of in elk geval had uitgesproken. De verweerder werd in die tijd beschouwd als de leider en de factor van het spel, zoals hijzelf had rondverteld. De aanklager heeft verder aangevoerd dat voorheen een nagenoeg gelijkaardig spel is opgevoerd in de stad Middelburg - hoewel in dat spel sommige personages andere namen droegen - want beide spelen behandelden ongeveer dezelfde stof en hadden ongeveer dezelfde betekenis en waren allebei verdacht. Om die reden had men in Middelburg verboden het spel nog op te voeren. De verweerder had dus de plakkaten tegen ketterij van onze genadige heer de keizer overtreden. De aanklager eist dat de verweerder, aangezien hij de factor was van de voorgenoemde kamer, veroordeeld zou worden te zeggen en te verklaren wie het spel had laten opvoeren en de proloog ervan had gemaakt, en de namen en toenamen van de acteurs die het spel hadden opgevoerd, op te geven. En anders zou hij als hoofdschuldige beschouwd worden en in navolging | |
[pagina 64]
| |
van de voornoemde plakkaten van onze genadige heer de keizer als ketter worden onderworpen aan een verhoor op de pijnbank. Volgens de procedure stelt de aanklager eerst deze vordering in. Als die verworpen wordt, eist hij dat deze verweerder op een andere manier crimineel bestraft zal worden - door terdoodveroordeling met het zwaard, veroordeling tot de schandpaal, brandmerking in het gezicht, verbanning, verbeurdverklaring van goederen of door een andere straf die men volgens de voorgenoemde plakkaten en volgens de rechtsgebruiken gepast zou vinden - en dat de verweerder daarenboven zou worden veroordeeld tot het betalen van de proceskosten.
De eerdergenoemde verweerder heeft hierop in antwoord geformuleerd dat hij wel toegaf dat door enkele jongeren, die hun gilde De Damastbloem noemden, ongeveer vijf of zes jaar geleden een spel was opgevoerd, waarover men vertelde dat het al eens in het openbaar was gespeeld in Middelburg met toestemming van de plaatselijke magistraat, maar dat hij niet wist hoe de naam van het spel luidde, noch wat voor stof het behandelde. Hij, de verweerder, was toen namelijk niet ouder dan ongeveer vijftien of zestien jaar, zodat hij door zijn jonge leeftijd de Heilige Schrift niet begreep, zoals hij ook nu nog steeds niet deed. Hij was namelijk een simpele en eenvoudige ambachtsman, die zich buiten zijn ambacht nergens mee inliet, die naaide kerk ging, te biecht ging, de heilige sacramenten ontving, de mis hoorde en zich ook voor het overige gedroeg zoals een goed christen zich behoorde te gedragen. Hierdoor had hij altijd een goede reputatie gehad en hij had die nog steeds, zonder ook maar in het minst verdacht te zijn geweest van enige vorm van ketterij en zonder ooit enige refreinen te hebben gemaakt of gedicht. Wel is het mogelijk dat hij, toen het genoemde spel werd opgevoerd, een zekere proloog heeft opgezegd en voorgedragen, zonder dat hij deze nochtans had gedicht of gemaakt of, om de genoemde redenen, de inhoud ervan had begrepen. Hij | |
[pagina 65]
| |
heeft eveneens ontkend dat hij méér dan een van de andere jongeren als de leider van het genoemde spel kon worden beschouwd, en ook dat hij toen of nu over zoveel kennis beschikte dat hij een proloog of een spel zou kunnen dichten. Om zijn verweer nog te onderstrepen deed hij het aanbod om te bewijzen dat het genoemde spel was gedrukt en het in deze stad in het openbaar was verkocht. Op de voorzijde van de speltekst stond namelijk gedrukt dat het spel was opgevoerd in Middelburg met toestemming van de plaatselijke magistraat. De verweerder heeft verklaard dat hij niet wist dat het genoemde spel ketterijen bevatte, aangezien hij de inhoud van het spel niet kende of begreep, en dat hij evenmin wist dat het verboden was. Hij heeft ook uitdrukkelijk ontkend dat hij de factor van het genoemde gilde of kamer is geweest. Hij heeft daarentegen gezegd dat hij bij het voordragen van de genoemde prologen niets anders had gedaan dan wat jongeren en kinderen gewoonlijk doen die oude prologen, die ze in gedrukte of handgeschreven vorm aantreffen, voordragen, zonder iets te schrappen of toe te voegen, aangezien hij, verweerder, nooit enige tekst had geschreven of zelfs maar refreinen had gemaakt. De verweerder heeft dus geconcludeerd, dat de aanklager in het geschil dat hij tegen hem had aangespannen en in de wijze, met de mate en met het doel waarmee hij het had gedaan, niet ontvankelijk bevonden zou worden en dat hij van de beschuldiging van de aanklager zou worden vrijgepleit en dat de aanklager bovendien veroordeeld zou worden tot het betalen van de proceskosten. De genoemde aanklager, die heeft gerepliceerd, en de verweerder, die eveneens heeft gedupliceerd, hebben op basis van de aangehaalde feiten voet bij stuk gehouden. Wij hebben, gezien de teneur hiervan en alles goed en ernstig in overweging nemend [...] in de genoemde hoge vierschaar een vonnis geveld. De aanklager is in het geschil dat hij tegen de verweerder heeft aangespannen en de conclusie die hij hierover heeft uitgespro- | |
[pagina 66]
| |
ken, niet ontvankelijk. De verweerder zal van de beschuldiging tegen zijn persoon blijvend vrijgesproken worden, maar zal wel de kosten die de partijen door dit proces hebben gemaakt, vergoeden, omwille van bepaalde redenen die ons daartoe brengen. Te goeder trouw. En om dit te oorkonden etc. de zevende dag van mei anno 1546. |
|