Kamers, kunst en competitie
(2001)–J.B. Oosterman, B.A.M. Ramakers– Auteursrechtelijk beschermdTeksten en documenten uit de rederijkerstijd
[pagina 45]
| |
Matthijs de Castelein, De Const van RhetorikenBrief van de drukker Jan Cauweel aan alle Nederlandse dichters en liefhebbers van de poëzie die retorica heet.
Eerzame en goedwillige lezer,
De meerderheid van de hedendaagse dichters of rederijkers is de mening toegedaan, dat alle werken van retorica, hoe goed, hoe mooi en elegant die ook mogen zijn, te schande worden gemaakt door ze in druk te laten verschijnen. Wat meer is: ze verachten en versmaden de dichter die zijn werk laat uitgeven - in het bijzonder nog tijdens zijn leven - en verdenken hem ervan naar roem en eer te streven. Zonder afbreuk te willen doen aan hun oordeel en reputatie, lijken ze mij in deze kwestie grotendeels abuis en bezijden de waarheid. Want indien alle auteurs dat gevoel en die mening hadden gehad en hun werk pas na hun dood hadden laten uitgeven, dan zouden zonder twijfel vele mooie, fraaie en excellente werken voor ons verborgen en onbekend zijn gebleven, en dat mogelijk voor altijd. Het zou zowel gaan om werk van filosofen en redenaars als van dichters en andere schrijvers, ook hedendaagse. De oude schrijversaant. zijn daarvoor gemakkelijk te verontschuldigen, om reden dat zij - spijtig genoeg - in hun tijd de drukkunst niet kenden. Nochtans lieten ze niet na hun werken al tijdens hun leven te verspreiden, zoals men vaak beschreven vindt. Onder degenen die in onze eigen tijd geschreven hebben en hun werk nog tijdens hun leven in druk hebben laten verschijnen, bevinden zich talloze Latijnse auteurs uit alle disciplines. En iedere dag komen er nieuwe bij, zoals ieder ontwikkeld mens weet die Latijn kent. Ook onder de Franse auteurs zijn er die dit doen, zoals Molinet,aant. Lemaire,aant. Habert,aant. Ronsard,aant. Du Bellay,aant. Charron,aant. De Magny,aant. Fontaine,aant. Colet,aant. Muret,aant. Gru- | |
[pagina 46]
| |
getaant. en Marguerite des Princessesaant. (die onder hen de eerste plaats inneemt) en nog vele anderen, van wie het merendeel zelfs nog in leven is en wier werk we allemaal bezitten. We vinden ze - hoewel gering, maar toch groeiend in aantal - ook onder de Nederlandse auteurs, zoals Jan van den Dale,aant. Jan van den Berghe,aant. Andries van der Muelen,aant. Cornelis van Ghistele,aant. Cornelis Manilius,aant. Marcus van Vaernewijck,aant. en natuurlijk onze eigen Castelein, zoals hij zelf in dit boek zegt en zoals wij al wisten. Van hem verschenen onder meer zijn liedboekje, zijn Historie van Piramus en Thisbe en zijn Balladen van Doornicke. Al deze auteurs - en nog duizend anderen - hebben door het laten drukken en verspreiden van hun werk zichzelf een eeuwige en onsterfelijke naam bezorgd, bovenop de lof, prijs, faam en eer die hun en hun werk altijd al ten zeerste en met recht toekwam. Wij laten ons dagelijks een bekend spreekwoord ontvallen: vóór gedaan is ná geleerd. Wat kunnen wij Nederlanders, door onze taal te verrijken en te verfraaien, in het licht van dit spreekwoord dan meer misdoen dan al die buitenlandse volken die precies hetzelfde beogen? Daarom: moge niemand om eerdergenoemde opvatting of uit vrees voor smaad nalaten zijn werk al voor zijn dood in het licht te geven, opdat de rechtzinnige dichter of Orfistaant. bekender mag worden dan de straatdichter of Midas.aant. Want die laatsten, die hun moedertaal nauwelijks overeenkomstig haar wezen en ware vorm kunnen lezen en spellen, zijn naar ik vrees in meerderheid de gewraakte opvatting toegedaan. Beminde lezer, na deze vermaning wil ik u nog wijzen op mijn waarschuwing aan het eind van dit boek, en als u die gelezen heeft, beveel ik u bij God aan. Geschreven te Gent, op de twaalfde november van het jaar 1555. |
|