groep Rijkens het belangrijk zou achten, dat hij en president Soekarno van het verloop der gesprekken op de hoogte zouden worden gebracht, ik naar Djakarta zou komen.
Soedjoko brandde begrijpelijkerwijs van nieuwsgierigheid. Ik zei hem echter, dat zijn minister mij had gevraagd hem te zeggen, dat ik rechtstreeks met Djakarta contact zou opnemen, vooral omdat het hier zeer geheime besprekingen betrof. Djoko was een licht ontvlambaar man. Hij wilde tenminste enige namen weten. Ik zei letterlijk niets. Ik probeerde hem tot rede te brengen door uiteen te zetten, dat een geschonden geheim ernstige gevolgen zou kunnen hebben. Ik vroeg hem te respecteren, dat ik weigerde de belofte aan hen, die in ‘De Witte Brug’ bijeen waren geweest, gedaan te breken.
Maar Djoko werd razend. Hij schreeuwde, dat zijn diplomatieke missie geen ordinair postkantoor was.
Multatuli heeft de regent van Lebak beschreven, als een beschaafde oude man, ‘die men slechts had aan te zien om overtuigd te weten, dat het merendeel der Europeanen die met hem in aanraking kwamen meer van hem, dan hij van hen had te leren’. Soedjoko gedroeg zich nauwelijks als de regent van Lebak. Hij deed zich eerder voor als de djongos van de regent van Lebak. Hij trapte mij letterlijk, geaccompagneerd met een stortvloed van scheldwoorden, de Indonesische diplomatieke missie in Den Haag uit. Intern, na een schriftelijk protest mijnerzijds bij Maramis, heeft Djoko met zijn handelswijze heel wat stof doen opwaaien. Maramis stond achter zijn pers-attaché. Hogerop in KEMLOE was men minder met Djoko ingenomen, alhoewel hij gestadig zijn carrière in B.Z. is blijven vervolgen.
Om een in druk te geven van hoe een dergelijk incident jaren later kan nawerken. In 1961 bevond ik mij in gezelschap van Soekarno in Beverly Hills, Californie. Ik bereidde een ontmoeting voor tussen de Indonesische president en leden van de groep Rijkens. Via diens militaire secretaris, kolonel Kretarto, had ik op een middag een afspraak met Soekarno gemaakt. Ik begaf mij enkele minuten voor 15:00 met de lift naar de verdieping die door de Indonesiers was gehuurd en afgezet. Ik bevond mij al op de gang, die naar Soekarno's appartement leidde, toen ik een stem achter mij hoorde roepen, ‘Oltmans, wat doe jij hier; donder op!’
Niet ver achter mij stond een Indonesier, die ik nooit eerder