20.
Bandjarmasin. Borneo. Juli 1957. Soekarno riep mij ditmaal naar het podium, legde zijn hand op mijn rug en stelde mij als vriend uit Nederland aan de massa voor. Ik kreeg een ovatie. Jongeren zouden mij later op hun schouders tillen en naar de auto dragen. Tientallen mensen kwamen om mijn handtekening vragen. Ook Bernie Kalb van de New York Times en Olga Tchetchekina van de Prawda werden door de president aan de mensen voorgesteld. In ons gezelschap reisde een Australische dame, die naar men zei verbonden was aan de televisie. Wat mij was opgevallen was, dat zij bijna doorlopend aan het filmen was. Altijd weer richtte zij haar lens op het publiek. Talloze groepjes jongeren poseerden voor haar. Ik heb haar eens gevraagd hoeveel meter film zij op een dag verschoot. ‘Niet verder vertellen’, was haar antwoord, ‘Er zit helemaal geen film in mijn toestel. Je weet hoe graag Indonesiers een plaatje laten maken. Ik doe ze alleen maar een plezier.......’ Professor C. Wright Mills heeft er niet tevergeefs op gewezen, dat vele journalisten ongeschikt waren om een revolutie in Azië, Afrika, of Latijns Amerika te verslaan.
In de avond bood de gouverneur van zuid Kalimantan (Borneo) een diner aan. Als ik enigszins kan laat ik bij die officiele gelegenheden verstek gaan, dus zo ook toen.