19.
In 1957 heb ik vele reizen met Soekarno door Indonesie gemaakt. Van stad naar dorp, van dorp naar gehucht. Hij zou nooit de kleinste behuizing overslaan, om er een moment te stoppen en met wat mensen te spreken of een kind over zijn bol te strijken. Hier, op het land, buiten Djakarta, hervond hij zichzelf. Hier lag de werkelijke inspiratie voor zijn levenswerk, leiding geven aan de Indonesische revolutie. Soekarno had die reizen nodig. Zijn behoefte aan bewondering en adoratie scheen onverzadigbaar.
Het was een geliefkoosde bezigheid zijn paleizen te ontvluchten. Hij liet zich echter ook misleiden door kritiekloze, mierzoete naar de mond praterij. Louis Fischer, die verscheidene van die rondreizen meemaakte schreef, ‘Soekarno is op zijn best in een omgeving van vriendschap en aanhankelijkheid. Hij verstijft, wanneer hij koelheid ontmoet. Soms, en dit komt maar al te dikwijls voor, slaagt hij er niet in vriendschap van vleierij te scheiden. Hij verlangt in zulk een mate naar warme gevoelens, dat hij zich door huichelarij laat misleiden’.
Na een tocht door oost Java schreef ik vanuit Madioen in de Nieuwsgier, ‘Korte courantenberichten geven absoluut geem beeld van de enorme goodwill, die de president op het platteland geniet. Hier waren onlangs ook de Russen, die met Woroshilov reisden, diep van onder de indruk. Men kijkt als buitenlander zijn ogen uit naar deze demonstraties van trouw en aanhankelijkheid. Bij vertrek van het vliegveld Maospati stond Soekarno boven aan de trap van de Dolok Martimbang. De ene hand boven de ogen, in bescherming tegen het licht van de avondzon. De andere zwaaiend naar de duizenden en nog eens duizenden mensen, die hem uitgeleide kwamen doen. Het was een roerend moment’.
Honderdduizenden Indonesiers liepen uit om Soekarno langs de landwegen, op dorpspleinen en sportvelden toe te juichen of naar zijn redevoeringen te luisteren. In Ponorogo. In Gresik. In Makassar. Op Ambon. Overal heb ik hetzelfde laaiende enthou-