een gat in de lucht van blijdschap terwijl 49 anderen met zure gezichten naar huis gaan. Soekarno wilde terug naar de eeuwenoude specifieke Indonesische modus operandi, het moesjawarah en het moefakat. Sedert duizend jaar waren de dorpshoofden in vergadering bijeen gekomen, waarbij een ieder in de gelegenheid werd gesteld het zijne te zeggen. Over en weer trachtte men elkaar voor elkaars standpunt te winnen. Langdurige debatten, waarbij een ieder water in zijn wijn deed, het moesjawarah, liepen dan uit op overeenstemming, moefakat. Op die manier, meende Soekarno zou men de nationale eenheid bereiken, wanneer iedereen tevreden naar huis zou gaan, wanneer niemand een absolute overwinning zou hebben geboekt. ‘Leiderschap’, aldus Soekarno in zijn autobiografie, ‘is bij dit soort democratie het voornaamste ingredient.’
Bij krachtig leiderschap zou men steeds in staat blijken een algemeen aanvaardbare synthese te vinden. De leider fungeerde als een soort chef-kok. Hij zou een lepel van de meningen van A. nemen. Er een theelepel van de opinies van B. aan toevoegen. Dan nog een vleugje achterdocht van C. of D. en het recept zou gereed zijn. Men diende de soep dan nog een half uurtje te laten sudderen alvorens zij gaar zou zijn. Daarop zou de leider dan tegen de omstanders zeggen, ziehier, dierbare broeders en zusters, uw maaltijd is gereed, ik hoop dat het u zal smaken. ‘Dit’, zegt Soekarno, ‘noem ik een functionerende democratie. Tenslotte heeft een ieder aan het uiteindelijk besluit zijn stem verleend. Iedereen heeft een woordje kunnen meespreken.
Het is eenvoudig belachelijk dit systeem klakkeloos communisme te noemen.....’