mij af wat hier tegen te doen zou zijn.
Ook Paul Rijkens komt in zijn mémoires tot de conclusie, dat mensen wier meningsuiting waardevol is, ‘zich zo zelden mogen of kunnen uiten, zich nooit mogen laten gaan’. Een continent stond in brand. Het Europese overwicht van Tokio tot Karachi stond op het spel. Een Nederlandse diplomaat zat op een verre post in Azie. Hij had zich een duidelijke en pertinente mening gevormd van wat in 's lands belang in dit gebied zou behoren te gebeuren. Als journalist waren deze inzichten mij bekend geworden. Ik herkende het belang van Middelburg's opinies. Ik vatte deze samen in een interview geschreven voor de N.R.C. Allemaal moeite voor niets. Middelburg's expertise verdween in een lade. Ik rebelleerde tegen deze gang van zaken.
Tenslotte was ik in deze kritieke tijd niet naar de Indonesische archipel gekomen om interviews te schrijven met Jo Abdurachman van het Indonesische Rode Kruis of ir. Soetoto, president van de Garoeda Indonesian Airways, gesprekken die wel prompt in de N.R.C. verschenen.
Ik ging er toe over de kranten in Nederland een artikel aan te bieden waarin een aantal van de denkbeelden van de heer Middelburg, zowel als die van andere Nederlanders en Indonesiers, met wie ik over de kwestie Nieuw Guinea vanuit zuid-oost Azie gezien van gedachten had gewisseld, waren verwerkt. Al gauw ontving ik een brief van de betrokken N.R.C. redacteur, Roethof, waarin mijn reportage als ‘ongeschikt’ werd gebrandmerkt. Roethof was vol lof over de tot dusver ingeleverde kopij. Hij schreef, ‘Vergeet niet, Oltmans, dat wanneer je voor ons schrijft, je voor den hoogsten in den lande schrijft’.
Hij meende dat ik te kort in Indonesie was om een gezaghebbende mening over de kwestie Nieuw Guinea te kunnen hebben. Maar tegelijkertijd schreef hij, ‘In de grond van de zaak heb je natuurlijk gelijk, maar bedenk wel, men is hier voor een dergelijk artikel nog lang niet rijp......’
Niemand was ooit rijp. Eerst waren de Indonesiers niet rijp om door Hollandse koloniale weldoeners losgelaten te worden. Niet rijp op eigen benen te staan. Dus werden honderdduizend Nederlandse militairen op hen losgelaten. Een oud-kapitein van de mariniers, nu een directielid van een scheepsbouwbedrijf, memoreerde nog onlangs bij een gesprek in Wassenaar aan de politionele acties met de opmerking, ‘Het was gewoon voor ons