Merdeka paleis
31 December 1956. Stram en gedisciplineerd stond het Garoeda I bataljon op de gladgeschoren gazons aan de voorzijde van het Istana, het paleis van de president, aangetreden. Dit waren de elite troepen, die als Indonesische bijdrage tot de vredesmacht van de UNO naar de zone van het Suez kanaal zouden gaan.
Er werd een commando gegeven. Gevolgd door premier Sastroamidjojo en zijn adjudanten Soeghandhi, Saboer en Soedarto kwam Soekarno naar buiten. Vanaf een podium sprak hij de soldaten toe. ‘Het is een eer voor ons land’, aldus de president, ‘dat wij een bijdrage mogen leveren tot het oplossen van de huidige moeilijkheden in het Nabije Oosten. De opdracht, die ik jullie geef is misschien zwaar, maar ik vraag jullie die niet als individu maar als deel van ons gehele volk uit te voeren.’ Daarop volgde de inspectie van het bataljon, waarbij Soekarno en Pak Ali tussen de rijen soldaten doorliepen.
Ik stond bij de ingang van het paleis, toen Soekarno de trappen op kwam lopen. Gezien mijn lengte stak ik boven de mij omringende Indonesiers uit. Hoewel ik dus achteraan stond zag de president mij onmiddellijk.
‘Wat doe jij hier?’ riep hij in het Nederlands. Hij wenkte bovendien, zoals Indonesiers dit doen, met de palm van de hand naar beneden gekeerd. Er werd baan gemaakt. Een hartelijke ontmoeting tussen een Nederlander en Soekarno in het zenuwcentrum van de republiek, het presidentiele paleis. Hoofdredacteur Planten kreeg, ondanks zijn ruime Indonesische ervaring, geen gelijk. Soekarno maakte absoluut geen verschil tussen aardig zijn in Rome en Bonn, of aardig zijn in Djakarta. ‘Wanneer ben je gekomen?’ ‘Hoe lang ben je hier? Wat doe je vanavond?’ ‘Blijf maar hier, wij vertonen straks films....’, aldus de president. Het zou een oudejaarsavond op het paleis worden. Een ongewone ervaring voor een Nederlander in 1956.
Terwijl ik nog op het bordes van het Istana stond na te denken over wat zich zojuist had afgespeeld viel mijn oog op één der voorrijdende automobielen voor de leden van het corps diplomatique, die de plechtigheid hadden bijgewoond.
Het was een zwarte glanzende Buick, met een Indonesische chauffeur in witte livrei en op het rechter spatbord een minuscuul klein rood-wit-blauw vlaggetje. Met zijn hoed in de hand zag ik Duco Middelburg, de plaatsvervangend diplomatiek vertegen-