Djakarta
December 1956. Het was avond. Ik zat op het terras bij de Soewandi's. Een glas koude klapa kopjor stond voor mij. Mijn gedachten waren nauwelijk bij het gesprek om mij heen, maar bij de mensen op straat. Bij de straatvensters, die in een eindeloze rij schenen voorbij te trekken. Voor wie een eerste maal in Indonesie was vormden het zoemende geluid van de betjaks, de fietstaxi's, of het roepen van de sateh-verkopers.
Vruchten en etenswaren in manden gepakt hingen aan de uiteinden van een zwiepend stuk buigzaam hout, dat deze mannen als een juk over de schouders droegen. Zij liepen op een drafje en swingden zo langs de straten met hun zware lasten. Verschillende lekkernijen werden in de tuin te koop aangeboden. Tante Soewandi kocht wat paja's en ananas. Dat ging dan met veel tawarren, pingelen, gepaard. De geruime tijd die Tante nodig had om de vruchten uit te zoeken en het over de prijs eens te worden zat de venter er oergeduldig op zijn hurken, djongkok, bij. Even later kwam een andere man met een karretje het erf op. Het was met een oliepitje verlicht. Deze man verkocht een warme drank, die in oude Chinese koppen werd geserveerd.
Binnen, achter de ruit van zijn wagentje had hij een houtskoolvuurtje aangelegd. Terwijl men op het terras van zijn waar genoot, wachtte de man onder een boom met een kretekje, een zalig stinkende Indonesische sigaret, tot hij zijn koppen weer op kon halen. De passerende bami verkoper sloeg met een stuk hout op een soort bamboe gong in een bepaald ritme. De bakker riep op eentonige wijze een langgerekt ‘boot, boot..’, in plaats van brood, brood. Deze aspecten van het Indonesische straatleven boeiden mij intens die eerste dagen in het land waar mijn grootvader en overgrootvader de beste jaren van hun leven hadden gesleten. Precies zo begon ik dan ook deze eerste in de N.R.C. gepubliceerde reportage. Het was een typische Djakartaanse avond. Een koele bries na een warme, drukkende dag. Zachtjes ruisten de tandjoeng bomen in de laan, terwijl de tjitjaks, vlugge hagedisachtige beesten, langs de muren van het huis schoten. Geleidelijk keerde ik uit mijn mijmering terug naar de conversatie om mij heen. Boes vertelde zijn ouders en zusje over zijn studiejaren op ‘Nijenrode’. Zulke avonden in Indonesie hebben voor mij vele onvergetelijke uren van een warme intimiteit