| |
| |
| |
Bijlage 68
DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE
PROCES-VERBAAL
van het pleidooi gehouden ter terechtzitting van deze rechtbank en kamer van 7 juli 1997,
alwaar zitting hadden:
mrs. B.C. Punt, voorzitter,
en M.D.J. van Reenen-Stroebel en P.A. Koppen, rechters, bijgestaan door mr. C.F. Mewe als griffier,
in de zaak met rolnummer 91.8214 van:
Willem L. OLTMANS,
procureur: mr K.G.W. van Oven,
eiser,
TEGEN:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Buitenlandse Zaken),
procureur: mr D. den Hertog, gedaagde.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Oltmans’ en ‘de Staat’.
Aanwezig zijn:
W.L. Oltmans, vergezeld van mrs. P. Nicolaï en mr. E.
Pasman, advocaten te Amsterdam, en
de Staat vertegenwoordigd door mr. P.L.G. van Velzen, vergezeld van mr. Den Hertog voornoemd.
De voorzitter opent de zitting.
Mr. Den Hertog merkt op dat de Staat bezwaar heeft tegen de van de zijde van Oltmans aan de rechtbank toegezonden akten omdat de 10-dagen termijn van de rolrichtlijn niet in acht is genomen. Daardoor was er voor de Staat onvoldoende tijd om op de bij akte overgelegde produkties (verklaringen) te reageren.
Mr. Pasman stelt dat de rolrichtlijn wat dat betreft geen dwingende bepaling bevat.
De voorzitter wijst er op dat de 10-dagen termijn een vaste regel is. De rechtbank heeft de verklaring van de heer Lubbers overigens niet ontvangen. De procedure zou aldus voortgezet kunnen worden: de Staat wordt in de gelegenheid gesteld alsnog schriftelijk te reageren op de akten en daarna kan eiser op die reactie reageren. Vervolgens zal een nieuwe datum worden bepaald voor pleidooi.
| |
| |
Mr. Nicolaï merkt op dat het pleidooi dat voor vandaag is voorbereid, mede is toegespitst op de bij akten overgelegde produkties.
Mr. Den Hertog acht het onwenselijk indien die produkties op die manier toch vandaag aan de orde komen.
Mr. Pasman merkt op dat alle stukken twee maal gefaxt zijn aan de rechtbank, en dat de procureur een en ander ook nog eens heeft toegezonden. Mr. Den Hertog zegt dat hij op korte termijn niet kan verifiëren wat de heer Lubbers heeft verklaard. Mr. Pasman weet echter niet wat daaraan te verifiëren valt.
Mr. Nicolaï merkt op dat de verklaring van de heer Lubbers in de voor de zitting van heden geschreven pleitnotitie wordt geciteerd. Daarom is behandeling met gesloten deuren gewenst. Het debat over het wel of niet behandelen met gesloten deuren dient in ieder geval met gesloten deuren te geschieden.
De voorzitter verzoekt vervolgens de aanwezige pers de zaal te verlaten.
De verklaring van de heer Lubbers zal volgens mr. Nicolaï als een bom inslaan. De deur naar een minnelijke oplossing moet op een kier blijven. Als de pers de verklaring van de heer Lubbers in de krant zet, kunnen partijen niet meer met elkaar rond de tafel gaan zitten. De verklaring kan een parlementaire enquête uitlokken en dat kan vertraging veroorzaken, wat voor Oltmans niet gewenst is. Voorts is de heer Lubbers toegezegd voorzichtigheid te betrachten met zijn verklaring. Indien de akten met produkties worden geweigerd, zal daaruit vandaag voorgelezen worden.
De voorzitter wijst er op dat voorlezen in strijd met een goede procesorde zou kunnen zijn, indien de rolrichtlijnen daardoor doorkruist worden.
Mr. Den Hertog merkt op dat het voorlezen van stukken alleen is toegestaan als het een openbare bron betreft en niet als het documenten zijn die niet tot de processtukken behoren. De te laat ingediende akten en de verklaring van de heer Lubbers kunnen in een tweede ronde besproken worden met de reactie van de Staat daarop en die van eiser weer daarop.
Hij is voorts tegen behandeling met gesloten deuren. De pers was ook aanwezig bij het verhoor van de heer Lubbers als getuige in deze zaak. De verklaring van de heer Landman vormde ook geen grond voor behandeling met gesloten deuren omdat de heer Landman zelf ook de pers opzocht. Behandeling met open deuren is in het belang van de Staat.
De voorzitter merkt op dat nog niet is gebleken dat de al lang lopende schikkingsonderhandelingen tot enig resultaat hebben geleid. Men moet echter kiezen tussen onderhandelen
| |
| |
of procederen, maar niet de procedure bemoeilijken op de grond dat bij anders optreden de schikkingsonderhandelingen weer vast lopen.
Mr. Nicolaï brengt naar voren dat Oltmans niet de pers zoekt en dat voor behandeling met gesloten deuren een specifiek belang speelt.
Verder doet hij een beroep op het rechtzekerheidsbeginsel omdat niet vaststaat dat de akten met produkties niet tijdig zijn ingediend. Op grond van de rolrichtlijn moet eiser gevraagd worden aan te tonen dat hij niet in staat was de 10-dagen termijn in acht te nemen en dat er geen zwaarwegende belangen zijn om aan die termijn vast te houden. Afgelopen woensdag heeft hij overigens van de heer Lubbers vernomen dat het schikkingsoverleg vastgelopen is.
Mr. Den Hertog legt aanvullende pleitaantekeningen over, waarin het reeds door hem naar voren gebrachte standpunt van de Staat over de behandeling met gesloten deuren en het weigeren van de akten is weergegeven.
De voorzitter legt partijen voor het pleidooi aan te houden tot 8 september 1997 omdat het best zo kan zijn dat de problemen die er nu in verband met een eventuele schikking zijn, dan zijn opgelost.
Mr. Nicolaï wil liever eerst vernemen wat de rechtbank van zijn standpunten vindt.
De voorzitter schorst de behandeling ter terechtzitting voor korte duur opdat de rechtbank zich kan beraden.
Na heropening van de behandeling deelt de voorzitter partijen mee dat de van de zijde van Oltmans overgelegde akten met produkties geweigerd worden. Het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel wordt verworpen. Het desondanks voorlezen uit de produkties zou voorts in strijd zijn met een goede procesorde. Derhalve mag de pleitnota van de zijde van Oltmans heden slechts gedeeltelijk worden voorgedragen. Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn dat de pleitnota als conclusie op de rolzitting wordt ingediend. De Staat kan vervolgens daarop, en op de produkties, reageren en daarna reageert eiser weer. Vervolgens kan er dan nog gepleit worden op 11 september 1997. Op 1 oktober 1997 zou dan vonnis kunnen worden gewezen.
Oltmans heeft gelet op het voorgaande geen belang bij behandeling van de zaak met gesloten deuren zodat dat verzoek wordt afgewezen.
Vervolgens wordt de behandeling ter terechtzitting voor korte duur geschorst opdat mrs. Nicolaï en Pasman met hun cliënt kunnen overleggen.
Bij heropening van de zitting is de pers weer tot de hoorzaal toegelaten.
| |
| |
Mr. Nicolaï deelt mee dat hij en mr. Pasman thans partieel wensen te pleiten. Dat wat zij omtrent de bij de thans geweigerde akten overgelegde verklaringen willen zeggen zal dan in een tweede pleidooi aan de orde kunnen komen.
Mr. Den Hertog stelt zich op het standpunt dat het gehele pleidooi op 11 september 1997 gehouden moet worden omdat de advocaten van Oltmans anders steeds op de geldende beperkingen moeten worden gewezen.
De voorzitter deelt mee dat het recht op pleidooi bestaat en dat de rechtbank de orde zal bewaken.
Mr. Pasman draagt de eerste pleitnota aan de zijde van Oltmans voor, met uitzondering van: pagina's 3 en 4, punt 2.5, punt 3.3, pagina 17, pagina 18 cursief gedrukte deel en laatste zin van punt 4.4.
Aan de tweede alinea van pagina 13 voegt zij toe dat de heer Luns van Rooms-Katholieke huize is.
Bij punt 5.2 voegt zij toe dat Oltmans op 20 mei 1992 naar de Nederlandse ambassade is gegaan met de vraag of de NIS het op hem begrepen heeft. Nog dezelfde dag wordt zijn visum tot 30 november 1992 teruggedraaid.
Bij punt 7.3 merkt zij op dat Oltmans 40 jaar niet normaal heeft kunnen werken.
Mr. Nicolaï merkt op dat het een ongelijke strijd is voor Oltmans. De bewijsstukken bevinden zich in handen van de Staat, die tegenpartij is. De bestuursrechter kan de Staat controleren maar dit kost tijd en is moeilijk. Pas op 26 juni j.l. zijn stukken ontvangen van de minister die betrekking hebben op de BVD en zusterdiensten. Een zusterdienst moet daarvoor eerst toestemming geven en van drie zusterdiensten is er toestemming. Hij acht het opmerkelijk dat die stukken binnenkomen op het moment dat de 10-dagen termijn niet meer gehaald kan worden. In zijn betoog zal hij wel op die stukken ingaan en hij gaat er van uit dat van de zijde van de Staat daar geen bezwaar tegen bestaat. Mr. Den Hertog maakt wel bezwaar, hetgeen mr. Nicolaï betreurenswaardig vindt. De bedoelde stukken bewijzen namelijk veel van de stellingen van Oltmans.
Vervolgens draagt mr. Nicolaï de tweede pleitnota aan de zijde van Oltmans voor, met uitzondering van: pagina's 1 en 2, eerste twee alinea's van pagina 5, citaat op pagina 7, eerste twee alinea's van pagina 8, pagina's 10 tot en met 17.
Bovenaan pagina 7 voegt hij toe: de heer Landman heeft de brief gepubliceerd in Vrij Nederland bevestigd. Achter de eerste alinea op pagina 7 voeg hij toe: er is een brief aan de heer Landman gestuurd dat hij van zijn geheimhoudingsplicht ontheven is.
Onderaan pagina 9 voegt hij toe:
Na afloop van het bezoek aan Zuid-Afrika hebben Oltmans, mr. Pasman en ik een gesprek gevoerd met de heer Lubbers. De heer Lubbers liet blijken dat Oltmans iedereen tegen
| |
| |
zich in het harnas heeft gejaagd maar volgens de heer Lubbers heeft Oltmans een zaak en wil hij hem helpen. Ik begon over Zuid-Afrika en de heer Lubbers zei: natuurlijk is dat vanuit Nederland gegaan. Dat had ik echter niet gedacht. Aan de hand van nieuwe stukken zal ik e.e.a. later verder toelichten.
De zitting wordt vervolgens geschorst voor een korte pauze.
Na hervatting van de zitting deelt Mr. Den Hertog mee dat de verklaring van de heer Lubbers in de pauze is uitgedeeld aan de pers.
Hij draagt de pleitnota aan de zijde van de Staat voor. Hij voegt daaraan het volgende toe:
- | pagina 5, tweede alinea: de bron van dit incident is het boek ‘Zaken doen’. |
- | pagina 6 in het midden: de eerste keer bij Schmelzer en de tweede keer bij Van der Klaauw. Toen is de circulaire van 13 februari 1964 weer verzonden. |
- | pagina 8, onder de eerste alinea: op pagina 3 van de pleitnota van Nicolaï wordt een passage geciteerd uit een telegram uit 1957. Daarvan wordt gezegd dat veiligheidsdiensten via niet te controleren contacten werken. Die stelling gaat heel ver. Dat democratische controle niet mogelijk zou zijn, is niet waar. De stelling van mr. Nicolaï houdt aantasting van de rechtsstaat in. Ik verwijs naar de jaarverslagen van de Nationale Ombudsman. Daaruit blijkt hoe deze instelling de archieven van de BVD heeft onderzocht. |
- | pagina 10, onder citaat van dr. Engelen: dit is een wetenschappelijke vaststelling van een partijdeskundige. |
- | pagina 11, onder vierde alinea: bij de rechtbank was voor 20 januari 1997 een kort geding gestart betreffende Zuid-Afrika en de documenten van Landman. Het kort geding zou vervolgens op 27 januari 1997 plaatsvinden. Op de 20e januari was gezegd: nu graag produkties uitwisselen. Een dag later is het kort geding ingetrokken. Door Vrij Nederland is op 28 januari 1997 aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken gevraagd: wat vindt u van deze documenten? De brief toegeschreven aan Louw is fake en ik breng deze niet in. In het voorjaar van 1997 is een WOB-procedure gestart bij de Raad van State. |
- | agina 16, onder tweede alinea: ingevolge het NBW geldt een termijn van 20 jaar als de causaliteit niet bekend is. |
De voorzitter merkt op dat ook de Staat stukken waarop zijnerzijds een beroep wordt gedaan, dient over te leggen.
Vervolgens draagt mr. Den Hertog aanvullende pleitaantekeningen aan de zijde van de Staat voor, betreffende de codetelegrammen. Hij heeft niet voorgedragen het citaat op pagina 4 en de laatste alinea op die pagina.
Mr. Pasman merkt op dat zij nog schriftelijk wil reageren.
Na overleg met partijen besluit de voorzitter de zitting
| |
| |
met de mededeling dat het verdere verloop van de procedure als volgt wordt bepaald:
de zaak wordt verwezen naar de rol van:
- | 22 juli 1997 voor akte l.u. van de zijde van de Staat, met name tot uitlating over de niet-aanvaarde produkties van Oltmans en overlegging van stukken die in de pleitnota van heden worden genoemd, waaronder codetelegrammen; |
- | 12 augustus 1997 voor akte l.u. van de zijde van Oltmans tot het alsnog overleggen van de produkties en een eventueel kort antwoord op de akte van de Staat. |
Op 11 september 1997 te 10.00 uur vindt pleidooi plaats. Vonnis wordt gewezen op 1 oktober 1997.
Waarvan dit proces-verbaal, op 23 juli 1997 getekend door de voorzitter en de griffier.
|
|