Bijlage 46
Geachte mevrouw Pasman,
Naar aanleiding van de door u toegezonden verklaring van de heer mr A.W.M. Docters van Leeuwen, afgelegd tijdens de procedure in de zaak Oltmans tegen de Staat der Nederlanden en de antwoorden van de Minister van Binnenlandse Zaken op vragen van de leden Rehwinkel en Van Oven over het bestaan van een dossier Oltmans, merk ik het volgende op.
Naar aanleiding van onder meer een aantal gesprekken met de heer Oltmans in het voorjaar van 1992 heb ik tijdens één van mijn gesprekken die ik van tijd tot tijd met de directeur van de BVD, de heer Docters van Leeuwen had, gesproken over de vele grieven van de heer Oltmans. In het eerste gesprek met de directeur van de BVD over Oltmans heb ik in het kort de jarenlange ellende van Oltmans geschilderd.
De uitzetting van Oltmans uit Zuid-Afrika was één van de talloze elementen uit het leven van Oltmans, die ik toen met de directeur van de BVD besproken heb. In dat gesprek heb ik verteld dat Oltmans denkt dat de BVD in deze zaak een kwalijke rol speelt. Ik heb aan de directeur van de BVD gevraagd of er een dossier Oltmans is en of hij dat kon nagaan of laten onderzoeken of het dossier er is?
De directeur van de BVD zei mij toen, dat hij dat zo niet kon zeggen. Het zou dan in elk geval vóór zijn tijd als directeur moeten zijn geweest. Hij zei mij, dat hij dat moest laten uitzoeken.
Ik herinner mij ook, dat hij mij zei, dat er toch al een (historisch) onderzoek van oude dossier gaande was.
In een volgende ontmoeting met de heer Docters van Leeuwen gaf hij mij antwoord op de door mij gestelde vragen. Hij zei mij: Ik heb het laten nagaan. Er is géén dossier Oltmans. Hij komt wel in vele andere dossiers voor, omdat Oltmans met een aantal (suspecte) personen contacten had.
Op mijn vraag: ‘Wat mag ik aan Oltmans zeggen’? antwoordde de heer Docters van Leeuwen, dat ik aan Oltmans mocht zeggen dat er geen dossier over hem is, als Oltmans dat verder maar onder zich houdt.
Onder die voorwaarde heb ik de mededeling aan de heer Oltmans doorgegeven. Dit is wat ik naar eer en geweten meen te moeten opmerken naar aanleiding van verklaring en de antwoorden op de kamervragen.
Hoogachtend,
P.R. Stoffelen
|
|