Bijlage 41
Geachte redactie,
Uw uitnodiging om een vertegenwoordiger van het ministerie deel te laten nemen aan een uitzending over de zaak van de journalist W.L. Oltmans zal het ministerie niet aanvaarden. De heer Oltmans stelt zich zoals bekend reeds sinds geruime tijd op het standpunt dat hij door het Ministerie van Buitenlandse Zaken of door andere organen van de Staat is tegengewerkt in de uitvoering van zijn journalistieke werkzaamheden. Met die inzet heeft de heer Oltmans in 1991 een procedure tegen het ministerie aanhangig gemaakt voor de Rechtbank te 's-Gravenhage. Op dit moment loopt deze procedure nog. Met het oog daarop acht het ministerie het niet verstandig aan de uitzending van NOVA deel te nemen.
De stand van zaken is als volgt. In 1993 is in een tussenvonnis door de Rechtbank uitgesproken dat de heer Oltmans wordt toegelaten bewijs voor zijn stellingen te leveren voor het tijdvak na 1964. Het ministerie heeft de stellingen van de heer Oltmans steeds verworpen en meent dat er geen feiten zijn die zouden kunnen duiden op de door de heer Oltmans gesuggereerde systematische tegenwerking.
Lopende de procedure zijn, in een poging een oplossing te vinden voor deze slepende aangelegenheid, achtereenvolgens twee afdoeningsvoorstellen aan de heer Oltmans gedaan. Het betrof een door de toenmalige Minister-President Lubbers - los van de schuldvraag -gedaan materieel aanbod met een element van morele genoegdoening, resp. een voorstel, tot stand gekomen op initiatief van een drietal leden van de Tweede kamer, het geschil aan een wijze man ter beoordeling voor te leggen. Beide voorstellen zijn door de heer Oltmans afgewezen.
| |
In de door de heer Oltmans aldus geprefereerde voortzetting van de gerechtelijke procedure zijn op zijn initiatief de afgelopen maanden tal van (ex)vertegenwoordigers van de staatsorganen gehoord. Onder hen: oud Minister-President Lubbers, diens echtgenote, de oud Ministers van Buitenlandse Zaken Van der Stoel en Kooijmans, oud Hoofd van de Binnenlandse Veiligheidsdienst Docters van Leeuwen, oud-Hoofddirecteur van de Rijksvoorlichtingsdienst Van der Voet, mevrouw Van Vorderen (eveneens verbonden aan de RVD), Ambassadeur van Roijen en diverse functionarissen van het ministerie en van het Koninklijk Huis, alsmede een aantal journalisten, t.w. de heren Broertjes (De Volkskrant), Tjepkema (NOS), Bode (De Telegraaf) en Hofland (NRC-Handelsblad). De ter zitting door betrokkenen gedane uitspraken hebben het ministerie overigens niet tot andere inzichten gebracht.
Wat betreft het verdere verloop blijft het ministerie bereid om, ook gezien de leeftijd van de heer Oltmans, in overleg te treden over een afdoeningsvoorstel, zo hij dat wenst. Gezien de ernst van de beschuldigingen van de zijde van de heer Oltmans, is het ministerie overigens juist gebaat bij een uitspraak van de rechter. Immers in dat geval wordt in alle openbaarheid vastgesteld of het ministerie zich wel of niet schuldig heeft gemaakt aan beschadiging van de journalistieke loopbaan van de heer Oltmans.
Met vriendelijke groet,
Bob Hiensch
Directie Voorlichting
|
|