| |
| |
| |
Bijlage 40
Naam: | Arthur Winfried Hein Docters van Leeuwen |
wonende te: | 's-Gravenhage |
leeftijd: | 51 jaar |
beroep: | procureur-generaal bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage |
BELOFTE
Ik ben in 1989 aangetreden als hoofd van de BVD. Voordien was ik plaatsvervangend directeur Orde en Veiligheid op Binnenlandse zaken. In die laatste functie had ik niet zoveel met de BVD te maken, alleen bij ernstige ordeverstoringen met veiligheid van personen. Dat overleg vond dan mede plaats met de ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie. Mr Nicolaï vraagt naar de lijnen tussen de BVD en andere departementen. Die waren er in mijn tijd niet zoveel. De BVD rapporteert aan de minister van Binnenlandse Zaken. Wel was er een mandaatsverhouding op grond waarvan ikzelf of het waarnemend hoofd van de BVD of nog een andere medewerker rechtstreeks contact kon hebben met enig ministerie. Het betrof incidentele, onderwerpsgerichte contacten met een zekere frequentie. Wel was er een lijn van regelmatig overleg over terroristische aangelegenheden met Buitenlandse Zaken en verder ook structureel contact met Justitie en het OM. Er wordt mij ook gevraagd of medewerkers van de BVD in telefonische contacten met departementsambtenaren informatie konden verstrekken of vragen. Ik antwoord hierop dat dit in de regel niet gebeurde. Verzoeken van Buitenlandse Zaken omtrent een bepaalde persoon kwamen bij mij persoonlijk binnen. Vervolgens werd de zaak wel op lager niveau behandeld maar er werd aan mij gerapporteerd.
Vervolgens wordt mij gevraagd of door de BVD informatie werd nagetrokken omtrent personen die meereisden met Nederlandse staatsbezoeken. Dit gebeurde niet structureel. In ieder geval gebeurde dat niet in mijn periode. Er wordt mij vervolgens gevraagd of contacten met zusterdiensten uit andere landen gegevens voor de BVD opleverden ten aanzien van personen die onder art. 8 van de Wet vallen. Natuurlijk hebben wij dergelijke gegevens ontvangen. Op de volgende vraag of dit ook ten aanzien van de heer Oltmans het geval is geweest, weiger ik te antwoorden. Daaromtrent heb ik een geheimhoudingsplicht. Ik heb op dit punt geen ontheffing gekregen van de betrokken ministers. Ik begrijp dat wordt afgesproken dat u als rechtercommissaris op dit punt nog een beslissing zult geven. Ik geef ook geen antwoord op de vraag of door de veiligheidsdiensten gebruik wordt gemaakt van een gemeenschappelijke lijst van personen waarvoor bij een van die diensten een dossier is aangelegd. De heer Oltmans valt niet onder art. 8 van de Wet. Dat wij bij de BVD toch diverse gegevens over hem hebben hangt hiermee samen dat hij contacten heeft onderhouden net personen die wel onder art. 8 vielen. Uiteraard gaat het er daarbij dan om dat je als BVD ook iets weet over de personen met wie die
| |
| |
‘art. 8-personen’ dan contact hebben, om aard en strekking van die contacten te kunnen beoordelen. Er was echter geen zelfstandige reden om hem daar onder te brengen en er was geen aanleiding om hem tot voorwerp van onderzoek aan te merken in de zin van die bepaling van de wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten of - naar beste weten - de regelingen die daarvoor golden. Oltmans is niet gevolgd voorzover ik weet en voorzover ik uit de vrijgegeven documenten heb kunnen afleiden. Uit andere documenten put ik geen actuele wetenschap. De BVD mag geen onderzoek doen naar iemands sexuele voorkeur als zodanig. Dit punt kan wel een rol spelen buiten art. 8 wanneer het gaat om gekwalificeerde functies met een zeker veiligheidsrisico i.v.m. een chantagerisico. Volgens mij is daarnaar door de BVD geen onderzoek naar gedaan voor wat betreft de heer Oltmans. Mij wordt gevraagd of de heer Oltmans ooit is afgeluisterd. Ook op die vraag mag ik geen antwoord geven. Overigens merk ik op dat onderzoek van de ombudsman als resultaat heeft opgeleverd dat op geen enkel punt is gebleken dat door de BVD jegens de heer Oltmans onzorgvuldig zou zijn gehandeld. De Ombudsman heeft toegang tot alle gegevens en kan alle medewerkers horen. Op de vraag of er vanwege de BVD enige sprake is geweest van regie strekkende tot benadeling van de heer Oltmans geef ik als antwoord dat mij daarvan niets bekend is.
Lange tijd zijn van Nederlanders die veel contacten hadden in Oost Europa of met Oost Europeanen de reisbewegingen geregistreerd. Wij deden dit omdat dergelijke contacten door ‘de andere kant’ zouden kunnen worden misbruikt. Wij hebben de betrokkenen daarvoor ook gewaarschuwd, ondermeer in voorlichtingsbijeenkomsten. Dit speelde ook ten aanzien van Cuba en China, ten aanzien van Congo plaats ik een vraagteken. De heer Nicolaï merkt op dat er kennelijk bij de BVD veel gegevens over de heer Oltmans bekend zijn en hij vraagt mij of ik het samenspel van die gegevens een dossier zou willen noemen. Daarop antwoord ik bevestigend. Hij deelt mij mede dat het kamerlid Stoffelen mij de vraag heeft voorgelegd of er een of meer dossiers over Oltmans bij de BVD bestonden. Zo is de vraag niet gesteld. Graag geef ik in het kort de gang van zaken weer. Toen ik hoofd van de BVD was waren er af en toe mensen die met mij wilden spreken, ondermeer kamerleden. Ik vroeg dan vooraf toestemming aan de minister van Binnenlandse Zaken. Op 19 mei 1992 heb ik aldus een gesprek gehad met de heer Stoffelen. Hij deelde mij mede dat hij samen met de heer Jurgens en enkele anderen een informeel comité vormden welke beoogde recht te doen aan Oltmans. Is het niet zo - zo vroeg hij - dat de BVD aan Oltmans onrecht heeft aangedaan? Ik vroeg toen waarop dat dan betrekking zou hebben. Hij zei mij toen dat dit berustte op een verondersteld contact met de BVD en de zusterdienst. Ik zei dat ik dit zou uitzoeken, heb mij met de minister hierover verstaan en heb het ook uitgezocht. Ik heb de heer Stoffelen op of omstreeks 1 september 1992, direct na mijn vakantie, telefonisch ingelicht en volgens mij is toen het volgende gezegd:
| |
| |
- | op geen enkele wijze is gebleken dat de heer Oltmans ex art. 8 van de wet voorwerp van onderzoek was, |
- | dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen van de BVD en |
- | dat er überhaupt met de Zuid Afrikaanse zusterdienst geen contact was onderhouden, dus ook niet ten aanzien van de heer Oltmans. |
Er was natuurlijk wel een dossier over hem. Daarvan was al in 1991 inzage gevraagd. Bij beschikking van 28 november 1991 is een aantal fotokopieën aan hem of aan zijn advocaat toegestuurd. Ik herinner mij niet dat ikzelf bij de advisering daaromtrent betrokken ben geweest. Het dossier betreft overigens enkele tientallen centimeters papier, mede door de vele brieven van de heer Oltmans en zijn raadslieden. Om nog even terug te komen op het contact met de heer Stoffelen: ik herinner mij niet dat deze mij heeft gevraagd of er een of meer dossiers over de heer Oltmans bestond(en) en kan mij dus ook geen antwoord op die vraag herinneren.
Het feit dat een journalist contacten onderhoudt met mensen die volgens de BVD een risico vormen, impliceert niet dat die journalisten uit dien hoofde nadeel van de BVD ondervinden. Toen ik bij de BVD kwam trof ik een voorzichtigheid aan ten aanzien van journalisten en ik heb daaraan niet veranderd. Vervolgens wordt mij nog gevraagd of de BVD ook dossiers heeft ten aanzien van andere Nederlandse journalisten. Ook op die vraag mag ik geen antwoord geven.
Taxe: nihil
Na voorlezing volhard en getekend:
|
|