| |
| |
| |
Bijlage 31
24 maart 1996
uw referentie: WOB 291/96 en WOB 328/96
Geachte Minister,
Namens de heer W.L. Oltmans maak ik hierbij op grond van artikel 7:1 Awb bezwaar tegen:
(1) | het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek van cliënt om toezending in kopie van het gehele dossier over cliënt dat bij u berust, en |
(2) | uw weigering tot het verstrekken van een deel van Deel IV van bedoeld dossier, zoals blijkt uit uw brief van 5 maart 1996 (WOB-291/96). |
ad (1)
Het verzoek van cliënt om toezending in kopie van het gehele bij u berustende ‘dossier-Oltmans’ dateert van 2 februari 1996.
De termijn waarbinnen op grond van artikel 5 WOB op het verzoek dient te worden beslist, is inmiddels ruimschoots verstreken, zodat aan cliënt op grond
| |
| |
van artikel 6:2 Awb juncto artikel 7:1 Awb het recht van bezwaar toekomt.
Mocht uw brief van 26 februari 1996 (WOB 291/96) moeten worden opgevat als een besluit op het verzoek, dan geldt dit bezwaar (mede) als tegen dat besluit gericht.
Het bezwaar is op het volgende gegrond.
In confesso is dat er een ‘dossier Oltmans’ bestaat, dat bij u berust en waarin een aantal documenten zijn samengevoegd.
Blijkens uw brief van 27 februari 1996 (WOB-328/96) bestaat dit dossier uit een aantal onderdelen die van een nummering in Romeinse cijfers zijn voorzien.
Uw stelling dat de termijn van artikel 5 WOB betrekking heeft op een besluit terzake van een verzoek dat een enkel stuk of rapport betraft, is onjuist, Het verzoek van cliënt betrof een aantal documenten, en voor elk van de documenten geldt dat op het verzoek binnen de wettelijke termijn dient te worden beslist.
Nu het dossier reeds compleet voor handen is, en dus niet meer behoeft te worden samengesteld, valt niet in te zien waarom niet binnen de wettelijke termijn kan worden bepaald of en zo ja in hoeverre zich wettelijke weigeringsgronden voordoen die zich tegen inwilliging van het verzoek verzetten.
Uw beroep op de departementale (tijdrovende) procedure is niet relevant, en als die procedure inhoudt dat ten aanzien van het ter inzage geven van een bepaald stuk adviezen van dienstonderdelen dienen te worden ingewonnen, dient de procedure op de wettelijke termijn te zijn afgestemd.
Cliënt heeft een overwegend belang bij het op korte termijn ter beschikking krijgen van het dossier.
| |
| |
Cliënt is immers in een procedure tegen de Staat verwikkeld, waarin aan hem de bewijslast is opgelegd met betrekking tor handelen van onder meer de functionarissen die onder uw leiding werkzaam zijn (geweest).
In het kader daarvan dient hij - mede met het oog op de voortzetting van de getuigen-verhoren die in het kader van die procedure plaatsvinden - direct te beschikken over de stukken die betrekking hebben op handelingen van uw departementsambtenaren die verband houden met zijn persoon en zijn activiteiten.
Door cliënt de stukken te onthouden die in het ‘dossier Oltmans’ berusten, frustreert u cliënt in de mogelijkheden van zijn bewijslevering.
Ook valt in het geheel niet in te zien, dat zich enige grond van artikel 10 WOB in overwegende mate zou kunnen verzetten tegen het verstrekken van de gevraagde informatie.
Het dossier heeft voor een deel betrekking op gebeurtenissen die niet meer actueel zijn.
Voorts valt voor het overige in redelijkheid niet vol te houden dat de veiligheid van de Staat in het geding zou zijn bij het vrijgeven van de stukken.
Tenslotte dient, voor wat betreft een beroep op de in artikel 10, tweede lid, WOB genoemde gronden, niet uit het oog te worden verloren dat de belangen van cliënt zo overwegend zijn dat een rechtvaardigingsgrond voor weigering niet kan worden aangenomen.
Het weigeren impliceert immers, zoals gezegd, dat de Staat (die beschikt over de ‘bewijzen’ die cliënt moet kunnen tonen om in zijn procedure tegen de Staat te kunnen slagen) door het achterhouden van de stukken haar eigen positie in dat geding ten voordele van haarzelf kan versterken.
Zo'n handelwijze is in flagrante strijd met fundamentele rechtsbeginselen.
| |
| |
ad 2
Uit uw brief van 5 maart 1996, die de toezending van een aantal stukken begeleidt, valt op te maken dat u slechts bereid is om een deel van Deel IV van het dossier (periode 1965-1973) in kopie te verstrekken.
De weigering om het resterende gedeelte van onderdeel IV van het dossier te verstrekken is in strijd met de wet niet nader gemotiveerd.
Met het oog op deze bezwaren verzoek ik u om alsnog het verzoek van cliënt volledig in te willigen.
Hoogachtend,
P. Nicolaï
|
|