| |
| |
| |
Bijlage 30
28 maart 1996
inzake: 95/11490 en 96/2886
Geachte President,
Bij de rechtbank is aanhangig het beroep dat ik namens de heer W.L. Oltmans heb ingesteld tegen de beschikking van de Minister van Binnenlandse Zaken d.d. 30 oktober 1995 terzake van toepassing van de Wet Openbaarheid van Bestuur.
Blijkens de bestreden beschikking is de Minister niet bereid om alle documenten, waarop het verzoek van de heer Oltmans betrekking had, ter beschikking te stellen.
De heer Oltmans is verwikkeld in een civielrechtelijke procedure tegen de Staat.
De Haagse rechtbank heeft reeds geoordeeld dat door de Staat tegen de heer Oltmans onrechtmatig is gehandeld (bijlage 1).
In het kader van de bepaling van de omvang van de schade is aan de heer Oltmans opgedragen bewijs te leveren van feiten waaruit valt af te leiden dat hij ook na het rondschrijven van 21 februari 1964 van de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken Luns in de uitoefening van zijn beroep als journalist is belemmerd (bijlage 2).
Een belangrijk voorval in dat kader betrof de kwestie die de heer Oltmans in hoofdstuk 10 van zijn
| |
| |
boek Persona non grata beschrijft (bijlage 3). Over deze kwestie moeten zich stukken in het BVD-dossier bevinden.
De heer Oltmans heeft uitdrukkelijk verzocht om over deze stukken te beschikken, zoals ook blijkt uit stuk 11 dat door verweerder aan de rechtbank in de zaak 95/11490 is overgelegd (bijlage 4).
De heer Oltmans heeft er een spoedeisend belang bij om over de documenten uit het BVD-dossier omtrent die kwestie te beschikken, aangezien bij de komende getuigenverhoren in de civielrechtelijke procedure van die stukken gebruik zal worden gemaakt.
Verweerder kan geen zwaarwegend belang naar voren brengen dat zich ertegen verzet dat hangende de hoofdzaak de heer Oltmans feitelijk inzage krijgt in die stukken.
Het betreft immers een kwestie die sinds de val van de Berlijnse muur en de veranderde Oost-West-verhoudingen als historisch moet worden aangemerkt, en waaraan geen enkele actuele betekenis toekomt waarbij de tegenwoordige veiligheid van de Staat in het geding zou kunnen zijn.
Met het oog hierop moet dan ook worden geconcludeerd dat het beroep in de hoofdzaak, voor zover het gericht is tegen de weigering om bedoelde stukken in kopie aan de heer Oltmans ter beschikking te stellen, gegrond zal (moeten) worden bevonden.
Nu enig zwaarwegend belang aan de zijde van verweerder ontbreekt bij geheimhouding van de documenten uit het BVD-dossier die betrekking hebben op het bezoek van Russische diplomaten en van de heren Hofland en Zonneveld op 19 januari 1972 aan de woning van de heer Oltmans, terwijl de heer Oltmans er een zwaarwegend en spoedeisend belang bij heeft om over die documenten te beschikken, verzoek ik u de navolgende voorlopige voorziening te treffen:
I. | te bepalen dat de Minister van Binnenlandse Zaken aan de heer W.L. Oltmans, als ware op dat punt door deze Minister gunstig beschikt op diens verzoek op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur, feitelijk in kopie ter beschikking |
| |
| |
| worden gesteld de documenten uit het BVD-dossier die betrekking hebben op het bezoek van Russische diplomaten en van de heren Hofland en Zonneveld op 19 januari 1972 aan de woning van de heer Oltmans, |
II. | althans een andere voorlopige voorziening te treffen die naar uw oordeel in het belang van de heer W.L. Oltmans geraden is. |
Bij u is reeds een verzoek van de heer Oltmans terzake van een voorlopige voorziening aanhangig dat betrekking heeft op de weigering van de Minister van Buitenlandse Zaken op een verzoek van de heer Oltmans tot openbaarmaking van het onder deze minister berustende ‘dossier-Oltmans’.
Dat verzoek (bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 96/2886) zal op 16 april 1996, om 15.30 door u ter zitting worden behandeld.
Ik verzoek u om de behandeling van het hierbij ingediende verzoek te voegen met de zaak die op dinsdag 16 april a.s. wordt behandeld.
Ik zend u dit verzoek per fax en tevens vergezeld van de bijlagen per gewone post.
Hoogachtend,
P. Nicolaï
|
|