Bijlage 24
Uw brieven van 12 februari, 16 februari, 20 februari en 22 februari heb ik in goede orde ontvangen.
Het spijt mij te constateren dat tussen u en mij een verschil van opvatting bestaat. Er is namelijk geenszins sprake van dat de Staat vanaf 1957 jegens u onrechtmatig zou hebben gehandeld. Ik laat daar dat het door u aangevoerde handelen zich in een tijdvak heeft afgespeeld, terzake waarvan u thans niet meer in rechte aanspraken geldend kan maken. Dit impliceert uiteraard dat voor enige regeling, of overleg daarover, geen ruimte bestaat.
Voor wat betreft uw verzoeken om informatie, deze zullen op de normale wijze worden afgewikkeld. U krijgt daarover nader bericht.
Ik moge u er echter op wijzen dat één en ander aanzienlijk meer tijd zal nemen dan gewone verzoeken. Uw verzoek tot inzage van een dossier over u te Washington (uw brief van 6 februari) betekent dat het betreffende dossier naar Nederland moet worden opgestuurd en dat vervolgens zal moeten worden bezien wat daarvan aan u ter inzage zou dienen te worden gegeven.
DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Voor de Minister,
de Waarnemend Secretaris-Generaal,
(T.P. Hofstee)
|
|