Ontwerp tot eene algemeene characterkunde (3 delen)
(1788-1797)–Willem Anthonij Ockerse– AuteursrechtvrijDerde vraag.
| |
[pagina 277]
| |
zich gewend heeft zelve te denken, en uit eene menigte van verschijnsels de wichtigste zedelijke gevolgen met veel juistheids afteleiden, het is de taak van zulk een vernuft alleen, ons eene schets te ontwerpen van alle die bijzonderheden, waarop wij te letten, welke wij ons aanteschaffen hebben, om eenigszins bevoegde richters te zijn over de geäartheid van dat kleener menschdom, het geen wij een Volk noemen. - Men heeft ten allen tijde gezien, dat de menschen zich verdringen in een vak, dat lichter te beërbeiden is, terwijl die grond, welke door diepe omdelving eerst moet worden vruchtbaar gemaakt, veelal onbeärbeid blijft liggenGa naar voetnoot(*). Hoe noodzaaklijk de beandwoording der bovenstaande vraag in een Theoretisch ontwerp van dezen aart ook zijn moge, zoo wel, om rekenschap te geven, en de bronnen open teleggen, van het geen naderhand over de Nationale Characters van ieder Volk zal gezegd worden, als ook, om den Lezer zelve in staat te stellen, van de gegevene schetsen te konnen beoordeelen, uitbreiden, en verbeteren, zal men echter van iemand, wiens jaren geene grijze ondervinding aankondigen, en wiens bestemming geene wijsgeerige reizen door Europa aan hem veroorloofde, met geen recht verwachten konnen, dat hij in dit vak eene volledige en in allen deele evenredig bewerkte verhandeling aan de Natie levere. Het zij verre van mij, dat ik de hier volgende bedenkingen daarvoor zoude willen uitventen; in welken ik alleen bedoelde eene lijst te ontwerpen van de voornaamste | |
[pagina 278]
| |
bijzonderheden, die mij voorgekomen zijn, als ten uiterste noodzaaklijk en dienstbaar, om ons kundig te maken in de Volkscharacters van Europa, en eenig recht te geven ter beoordeeling van het geen de schrijvers hier en daar desaangaande gezegd hebben. Ik zal mij daarom ook, ten aanzien van de orde, aan geene regelen der oordeelkunde, binden; alles moet volgen in die reeks, welke mijne eigene gedachten mij hebben voorgeschreven. Ondertusschen ben ik zeer overtuigd, dat kundige mannen, zo het hun behaagde, in dit vak iets veel meer volmaakts en uitmuntends zouden konnen mededeelen. Dan deze zwakke proeve zal daartoe misschien de aanleiding zijn, althands niet geheel nutloos. Nergends heb ik een zoo volledig ontwerp van kundigheden, ter verkrijging van eene Nationale Characterkennis, aangetroffen, dan in het meermalen aangehaald werk l'Espion ChinoisGa naar voetnoot(*). De Heer Goudar, die eenen Chineeschen Mandaryn door Europa doet reizen, brengt in eenen brieve, door een ander voornaam man uit China aan hem geschreven, dat alles bij één, wat de reiziger te onderzoeken hadt, om aan het oogmerk van zijnen Koning, die de Europische Volken nader door hem wilde leeren kennen, te beandwoorden. Ik zal, ten behoeve van hen, die dit werk niet bezitten mochten, de hoofdsom van dien brief kortlijk opgeven. ‘Doorloop, schrijft de Zedenmeester Cotao-Yu-Se, de Geschiedenis van Europa, zij zal u hare volken doen kennen; dan dit is niet genoeg, om u dezelven te doen doorgronden. Men kan de menschen niet volkomen leeren kennen, dan door een | |
[pagina 279]
| |
zeker ontwerp van tweede oorzaken, die hen omringen, te bestudeeren. Leg u toe op de kennis van de deugden en ondeugden der Volken, die gij bezoekt. - Zo men hunne driften weet, verstaat men ook liclitlijk hunne zeden. - De Volken aarden, als de planten, naar hun Climaat; wilt gij de omwentelingen der aarde kennen, onderzoek die des Hemels. - Dring door tot de staatkundige Constitutie; de menschen zijn altijd, 't geen het Staatsbestuur van hen maakt. - Maak u bekend met den vorm der instellingen, die nog meer vermogen heeft. Een zwaai min of meer in het bestuur verandert geheel den inborst der menschen. - Let op den invloed van het burgerlijk Sijsthema op de Volken. - Zie, of een Volk verkleefd is aan zijne zeden en gewoonten. Zo niet, dan zijn dezelve daarvoor niet geschikt, en aan dat Volk vreemd. - Vestig het oog op de schikkingen der Politie. - Onderzoek de wetten; zo zij niet geregeld zijn naar de luchts- en lands-gesteldheid, konnen zij niet anders dan een zwak Volk vormen. - Bestudeer de zeden der Vorsten; zij zijn over al de beeldnis van die der Volken. - Geef naauw acht op de weelde der Koningen; zij veroorzaakt overal eene algemeene behoefte. - Neem kennis van het staatkundig bewind. - Beproef den inborst der Staatsdienaren. -- Doorgrond den huishoudlijken staat. - Konsten, Koophandel, en nijverheid (industrie) konnen u ook eenige aanmerkingen opleveren, daar zij omwentelingen in de rijkdommen veroorzaken, die wederom de bron zijn van groote veranderingen in den Staat. - Dring door tot de geheimnissen der Hoven. - Maak u bekend met de bijzonderheden van het burgerlijk leven; onder- | |
[pagina 280]
| |
zoek de opvoeding des Volks. - Bepaal de diepte van deszelfs kennis. - Spoor zijne zeden, handelwijzen, en gebruiken na; men moet die kennen, om een Volk te beoordeelenGa naar voetnoot(*). - Onderricht u van de gewoonten. Zomts waant een Volk zich door zijne wetten te regeeren, daar het intusschen zich laat leiden door zijne gewoonten. - Schroom niet met de Vrouwen omtegaan; dit geslacht, de geheele waereld door alles, aan zich onderwerpende, heeft altijd min of meer invloed op het algemeen. - Leer heure smaak, neigingen, verbeeldingen en grilligheden, versierselen, tooi, en overdaad kennen; dit alles bederft eenigermate de zeden der menschen. Daal zelfs neder tot de vermaken, uitspanningen en tijdverdrijven der Europpeërs. Zij zijn bij ieder Volk de beeldspraak van zijne dwaasheid en wijsheid. Elke natie heeft een zamenstel van kleinigheden, dat groote zaken in beweging brengt.’ - Dusverre Goudar verkort. Zijne raadgevingen zijn over het geheel wel gekozen, en zeer bruikbaar, schoon in zekeren opzichte meer gestemd, om ons de mate van geluk of ongeluk, vrijheid of slavernij, opkomst of verval, eenes Volks met eenige juistheid te doen bepalen, dan wel om ons inteleiden tot eene grondige kennis van deszelfs Character. Daarenboven stellen die raadgevingen als een noodzaaklijke bijzonderheid vooruit, dat men zich in het geval bevinde, van met Cham-pi-pi bij ieder Volk | |
[pagina 281]
| |
van Europa eenen geruimen tijd te vertoeven, en van al het wetenswaerdigste dienaangaande grondig onderricht te worden. Het is buiten tegenspraak op deze wijze, dat men de zuiverste en uitgebreidste kundigheden van eenes Volks inwendige geaartheid bekomen kan. Men moet hetzelve, in zijnen eigen werkkring, zien, waernemen, bestudeeren. men moet, zich als een lid zijner maatschappei aanmerkende, hetzelve volgen in zijne Godsdienstbedrijven, Hoofsche zeden, staatkundige, burgerlijke, en huishoudlijke inrichtingen, geleerdheid, nijverheid, koophandel, spelen, vermaken, algemeene zeden, gewoonten, manieren, en verkeering kortom in duizend bijzonderheden, die naauwlijks te onderzoeken zijn, indien men zich niet eenigen tijd te midden van een Volk bevindt. Men moet boven dien omgang hebben met lieden van alle de classen der maatschappei, vooral met de Vrouwen, wier omgang in alle beschaafde landen het modél is, waar naar zich de geest en inborst des geheelen Volks ongevoelig vormt. En men moet, bij dat alles, eene zeer groote mate bezitten van die juiste waerneming, van dat sijn gevoel, van die levendige verbeelding, van dat beklonken oordeel, van die algemeene kennis, in taalen, zaken, gebeurtenissen, en menschen, van die meêwarige gezelligheid, van die vertrouwelijkmakende wellevendheid, van dat savoir vivre in alle de standen der maatschappei, welke maar weinigen in zich vereenigen, en zonder welken de grootste reiziger, al deedt hij zijn gantsche leven niets anders dan de Volken te bezoeken, ons niet veel belangrijks, en nog veel minder waerachtigs, aangaande huune bijzondere Characters, zoude weten optedisschen. | |
[pagina 282]
| |
Ondertusschen zullen veelen, wien het aan persoonlijke talenten hiertoe niet ontbreekt, zich beklagen van niet in de gelegenheid te zijn, om de Volken van Europa op deze wijze in natura te bestudeeren, en nogthands verlangen eenige vordering te maken in de kennis en het toetsen van nationale Characters; terwijl anderen met reden vragen zullen, of de geheele stof van hulpmiddelen daartoe door het boven geplaatst uittreksel zoodanig uitgeput is, dat er, zelfs voor den reizenden Characterkundigen, in dit vak niets meer waertenemen, te onderzoeken, te vermeiden zij, ter volkomen bereiking van zijn oogmerk? - Ik ben dermaten overtuigd van het prijzenswaerdige dier begeerte, en van het wettige dezer vraag, dat ik het van mijnen plicht rekene, over het een en ander, bij wijze van uitbreiding en nadere verklaringe, nog iets te laten volgen. Hij, die zich uitlandig begeeft, met oogmerk, om menschen, om Volken te leeren kennen, behoort zeer naauwkeurig te letten op alles, wat, bij zijne eerste aankomst, den meesten en diepsten indruk op hem maakt. Hij kan verzekerd zijn, dat dit eene uitstekende bijzonderheid is, iets vreemds in betrekking tot zijn Vaderland, waarin zich een Volk duidlijk kenschetst. Kan men den voet in Frankrijk, in Engeland zetten, zonder door de levendige vrolijkheid van het een, en door de stoutmoedige werkzame geäarheid van het ander Volk, tot verbazens toe getroffen te worden? zulke verschijnsels doen zich op aan de grenzen van ieder land; en zij hebben dit voordeel, dat zij ons vrij zeker de sterkste trekken van het nationale ontdekken, welke, wel opgemerkt, de grondslagen konnen zijn, waarop men, al voordreizende, zij- | |
[pagina 283]
| |
ne verdere waernemingen gelukkig vestigt. Naar gelange toch de verschijnsels vreemder zijn, loopen zij eerder in het oog, laten zij zich naauwkeuriger gevoelen en bepaalen; en ieder Volk heeft eene zekere hoofd - eigenschap, die den toon geeft aan zijn geheel Character, en die door alle de bijzondere vakken van hetzelve zichtbaar heen speelt. Men moet dus zijne eerste indrukken bij een Volk getrouw bewaren en standvastig raadplegen. Zoo dra de reiziger het land dieper indringt, en aan het vreemde, dat hem eerst trof, meer gewoon wordt, verliest hij reeds iet van dat fijn gevoe, het geen hem de Volksgeäartheid zoo levendig deedt herkennen. Hij moet dus niet meer bij dat algemeene verblijven; hij moet zich verledigen, om het Volk in verschillende kringen, en standen des levens, te beschouwen; hij moet oogen oorgetuige zijn, hoedanig zich zulk een Volk in den plechtigheden van den Godsdienst gedrageGa naar voetnoot(*), welk eene vertoning het in openbare bijeenkomsten, vrolijkheden, en feesten make, hoe het zich voordoe in den burgerlijken levenskring, in schouwspelen en gezelschappen, in den natuurlijken loop van het huish oudlijk leven? - De eerste kennisneming van een Volk in ieder dezer nieuwe gezichtspunten zal ongetwijffeld wederom t'elkens iets nieuws en treffends voor zijnen geest hebben, hij zal overal ontdekkingen doen, die zich van zelve aan- | |
[pagina 284]
| |
bieden, en waardoor zijne eerste algemeene waerneming deels bevestigd, deels uitgebreid wordt. Het is, in dit geval, van zeer veel nut, zich bekend te maken met 's Volks denkbeelden over stukken van het voornaamst belang, b. v. over den Godsdienst, de deugd, vriendschap en liefde, de wetten, den vorm van regeeringe, de vrijheid, den koophandel, de rijkdommen, de weelde, de konsten en wetenschappen, de vermaken, de mode, enz. Dit alles draagt bij, om het nationaal Character te vormen, en het zijn de heerschende begrippen der natie over elk dezer zaken, welke ons leeren, hoedanig de uitwerkselen zijn, daardoor in hare geestgesteltenis ten wege gebracht. Men behoort zich echter zorgvuldig te wachten, van niet lichtlijk eener natie een' Charactertrek aantedichten, die alleen bij eenige enkelden, of in eenen bijzonderen kring van menschen wordt aangetroffen, op dat men niet vervalle in de dwaling van zekeren Oostenrijker, die, door Blois reizende, waar hij niemand ontmoet hadt dan eene rosachtige en onbeleefde hospita, in zijn reisboek optekende: Nota. Dat alle de Vrouwen van Blois rosachtig en grillig zijn. Het zou dus redeloos zijn, eene natie te willen beoordeelen naar die soort van lieden, met welke men eenigen tijd omgang gehad heeft; en een man, die in zijne postkoets de hoofdplaatsen, aan den grooten weg gelegen, is doorgerold, of die het Hof, den adel, de schouwspelen te Londen, Parys, Madrid, en Weenen, eenigen tijd gezien heeft, is daarom nog niet bevoegd, om uitspraak te doen over het Character van dat Volk, bij het welk hij zich korter of langer heest opgehouden. Men weet, wat Baretti hieromtrent met opzicht tot den Heer s'Harp in zijne brieven | |
[pagina 285]
| |
over Italië heeft aangemerkt. Het is ten uiterste noodzaaklijk, dat men een Volk in alle mooglijke kringen leere kennen, dat men van de hoogste classe tot den laagsten rang van menschen nederdale, en dat men alles in eigen persoon zie en hoore. Het is even zeer nodig, om eene goede mate van Characterkennis optedoen, dat men zich buiten den damp der hoofdsteden van een rijk, in de kleenere Steden, op de Dorpen, onder de landlieden begeve, en de natie ook daar in hare werkzaamheden betrachten. Het is eindelijk onvermeidbaar, zich, wanneer een land groote uitgestrektheid heeft, eenigen tijd in de verschillende Provintiën van hetzelve optehouden, daar dezelve gewoonlijk zoo veele classificatiën van het hoofdcharacter des Volks opleveren, wier vergelijking alleen in staat is, ons tot de kennis van alle dev oornme eigenschappen van hetzelve te geleiden. Ik zoude zeer aanraden, in het onderzoek en de beoordeeling van nationale Characters, meer aftegaan op de ruuwe trekken die zich bij de mindere Volkclasse voordoen, dan op alles, wat men waerneemt bij lieden van rang en vermogen. Hoe hooger standen, hoe gekunstelder. De zuivere natuur huisvest het langst in boerenstulpen en schamele wooningen. Wanneer een vreemdeling, voor de eerstemaal te Amsterdam aankomende, eenen kruier gehuurd heeft, die hem naar zijn logement vergezelt, houd' ik mij verzekerd dat hij, met een weinig menschenkennis, reeds in staat is eenige voorname kentrekken van den Amsterdammer met veel zekerheids te bepalen. Men ziet den aart der Franschen en Engelschen, zoo dra men te Londen of Parys twee huurkoetsiers beschouwt, die, elkander overdwarssende, beginnen met krakeelen, en ein- | |
[pagina 286]
| |
digen met vechten. Het Cossijhuis, een markt, een t'zamenloop van gemeen Volk, schuiten en Postwagens, zijn leerzame oeffenscholen voor de nationale Characterkunde. Op deze wijze loopt men, mids een oordeel des onderscheids gebruikende, het minst gevaar van zich in het kenschetsen eener natie te misgissen, om dat lieden van laagen staat, te midden hunner drukke bezigheden, het allerminst vermogen, en geene reden althands, hebben om hunne Volksgeaartheid te vermommen. In het tegendeel stelt het gemeen er bij alle Volken van Europa eene eer in, als een ruuw en rond Vaderlander te handelen. Het is wel waer, dat men dan ook de natie aan de grofste en dukwijls de ongunstigste zijde ziet, doch een man van verstand, zal zich wel wachten van een geheel Volk in het figuur van kruiers, koetsiers, marktkramers, enz. aftebeelden, hij zal zeer veel aftakelen van de ruuwheden aan dien levensstand eigen, en alleenlijk de verfijnde sentimenten, onder dien groven schors ontdekt, op de rekening des geheelen Volks stellen. Ook zal hij in andere kringen de fijnere Charactertrekken zoeken, welke zich niet vertonen bij een gantsch onbeschaafd gemeen. Daar alle Volken eene zekere hoofddrift hebben, die haren invloed verspreidt door alle derzelver denkbeelden, gevoelens, en zeden, maakt men eene aanmerklijke vordering in de kennis hunner geaartheid, wanneer men dit Volks - enthousiasme uitvindt, telkens op het oog houdt, en berekent, hoedanig een Volk, door zekere geestdrift beheerscht, in zulk en zulk eene omstandigheid denken en handelen zal, en wanneer men, zich onder hetzelve bevindende, de ervarenis op dit stuk raadpleegt. Een vreemdeling, door den Hertog van | |
[pagina 287]
| |
Orleans ondervraagd nopends het verschillend Character der Europische Volken, andwoordde, dat de eenige manier, om zijner Kon. Hoogheid daarvan een juist denkbeeld te geven, deze was; hem de vragen voortestellen, welken ieder Volk gewoon is te doen, b.v. wanneer iemand eerstmaal in de groote waereld intreedt. Dus vraagt men, vervolgde hij, in Spanjen; is het een grande van den eersten rang? in Duitschland; kan hij in de Capittels zitting nemen? in Frankrijk; is hij gezien ten Hove? in Holland; hoe veel gelds heeft hij? en in Engeland; wat man is het?Ga naar voetnoot(*) - eene niet onaartige anecdote, zoo om ons met een enkelen trek het hoofdzwak der verschillende Volken onder het oog te brengen, als om een voorbeeld te geven, hoe men hetzelve op onderscheidene gevallen kan toepassen, en bij alle omstandigheden raadplegen moet, ter volkomener doorgronding van het nationaal Character. Het is boven alle bedenking, dat men zich nooit beter onderrichten kan van de geäartheid eenes Volks, dan wanneer men hetzelve in groote menigte bijëenvergaderd, in omstandigheden van belang, ziet werken op eene wijze, die de natie zichzelven doet vergeten, en enkel bepaald zijn op het voorwerp, dat haar in bewegiug brengt. Zulke gelegenheden zijn dierbaar voor den Characterkundigen, die, door de eigen oorzaak niet mede geschokt, en dus geen deelgenoot van de geestvervoering der menigte, een stil aanschouwer kan zijn van Volksbeweegenissen, waarin de heerschende gevoelens en driften hare volle en vrije werking doen. Het is uit dien hoofde van veel belang, een Volk in open- | |
[pagina 288]
| |
bare vrolijkheden, Nationale feesten, en oproerige bewegingen, wijsgeerig te betrachten. Om dezelve reden ben ik van oordeel, dat men een Volk in Oorlog, in heirlegers en veldslagen, zien moet, om eene groote mate van Characterkundige denkbeelden omtrent hetzelve op te doen. Afgetrokken van al het gekunstelde, dat weelde, rust, en gezelligheid aan eene maatschappei geven konnen, genoodzaakt de wetten der natuur in alles te volgen, enkel ingespannen op het groot oogmerk, waartoe men de wapenen opvatte, en geheel overgelaten aan alle die driften, welken eenen krijgsman in het oog zijnes vijands, of op het rookend slagveld aanvuuren, kan zulk een Volk de leerzaamste ontdekkingen opleveren aan den onderzoeker van nationale Charactertrekken. Het is van daar, dat krijgslieden en helden ten allen tijde en in alle landen, als origineelen voor de Characterkunde, moeten aangemerkt worden, en ik ben verzekerd dat een wijsgeerig vernuft, dat den krijg volgt, in staat is de uitmuntendste waerheden in dit vak te ontdekken en medetedeelen. Zouden wij hieraan, althands aan het verkeer met voorname krijgslieden, niet voor een groot gedeelte de heerlijke aanmerkingen van eenen Polijbius, Plutarchus, Titus Livius, Julius Caesar, en Tacitus te danken hebben? - De Oorlog levert zomtijds naive Volkstoonneelen op. Om maar een voorbeeld bijtebrengen. Ik herinnere mij, in l'Espion à la Cour de Louis XV. gelezen te hebben, dat, toen de geälliëerden in 1745. tegen de Franschen sloegen bij Fontenoij, de beide legers elkander zoo nabij kwamen, dat Mijlord Haij, Kapitain der Engelsche Lijfgarde, zoo wel als de Graaf d'Anteroche, Grenadier - Lieutenant van de Fransche Gardes, uit | |
[pagina 289]
| |
gelederen tradt. Mijne Heeren van de Fransche Garde, schiet! riep de eerste. - ‘Neen, Mijlord! hernam de laatste, wij Franschen schieten nooit het eerst!’ - Zelfs heeft de Krijgsmusijk der verschillende Volken in dit opzicht iets eigens, iets Characteristieks. Bij voorbeeld ‘die, welke de Duitschers naar den dood aanvoert, is statig; de Engelsche is treurig, de Pruissische gebiedende, de Italiaansche snaaksch en kluchtig, en de Fransche is luchtig en vrolijk.’ Goudar, aan wien deze geestige aanmerking toebehoortGa naar voetnoot(*), voegt er boertende bij: volgends algemeene waernemingen, die ik omtrent deze moord - musijk gedaan heb, heb ik bevonden, dat de twee armeëen piano zich naderen, patitiquo het toonneel openen, dat andante voordzetten, grave, ma non troppo vervolgen, handgemeen worden en fouga, 't gevecht eindigen allegro, presto terugtrekken, en zomtijds prestissimo.’ - Dan, het is ook waer, dat dit bijzondere niet alleen tot Krijgsmusijk, maar even zeer tbt alle andere konstoeffeningen en redelijke werkzaamheden behoort, als die, in alle landen, op den toon des Volks gestemd zijn; en ik zoude bijkans durven verzekeren, dat er niets bij eene natie te beschouwen is, het geen niet eenigermate Characteristiek zij. Een Volk toch geeft aan alles, wat hetzelve omringt, iets van het zijne, en vooral aan het geen zijn voornaam werkstuk is. Men herkent, in den eersten opflag, de Engelschen uit hunne staalwerken, wollen, lakenen, enz. De zijden stoffen | |
[pagina 290]
| |
van Frankrijk verraden alom haar Vaderland. Men sla dus over het algemeen elk in het oog vallend voorwerp, b.v. huizen, huiscieraden, kledingen, maaltijden, gezellig verkeer, spelen, houding, gang, spraak, taal, konsten, handwerken, winkels, Fabrieken, beurs, openbare inrichtingen en gebouwen, het militaire wezen, krijgs - evolutien, Scholen, Academiën, rechtsplegingen, Hoofsche etiquettes, enz. gade met dat wijsgeerig oog, welk belangrijke en waerachtige gevolgen weet te trekken uit eene menigte van zinlijke verschijnsels, zoo vruchtbaar voor de Nationale Characterkunde. Een zeker wijsgeerig Schrijver heeft gezegd, dat men, om een Volk te leeren kennen, slechts deszelfs schouwspelen te beschouwen hebbe. Schoon deze regel wat te algemeen is voorgesteld, kan zich de Characterkundige reiziger nogthands met voordeel daarvan bedienen. De ondervinding leert, dat, even gelijk het toonneel zeer veel toegebracht heeft ter vorming van den nationalen geest, vooral in de hoofdsteden, hetzelve zoo ook wederkeerig in alle landen van Europa veel heeft overgenomen, wat zijnen vorm en smaak betreft, van de heerschende neiging en gezintheid des Volks. De keuze der stoffen, de wijze van die uittewerken, het begunstigd soort van spelen, de manier der beroemdste acteurs en actrices, de zinlijke indruk, die een spel maakt op de aanschouwers, en de algemeene vertoning van dien indruk naar buiten, zijn bijzonderheden, waarin ieder natie zich van anderen aanmerklijk onderscheidt, en waaruit voor den Characterkenner veel te leeren is; dewijl dat alles zich plooit naar de heerschende geestdrift, en eenen nationalen smaak aanneemt. Ieder deskundige zal zich gemaklijk eenige voorbeelden ten be- | |
[pagina 291]
| |
wijze deze aanmerking te binnen brengen. Men behoeft maar eene Italiaansche opera, een Fransch toonneel, en een Engelsch spectakel gezien te hebben, om een algemeen denkbeeld te vormen van de verlichting, de beschaving, den smaak, en het zwak dier Volken; ja, men heeft de grondtrekken van derzelver Godsdienstig, staatkundig, burgerlijk, en huishoudlijk bestaan, als het ware, in een zinnelijk tafereel konnen Iezen; want, zo er een nationaal schilderei bestaat, dan bestaat het in den Schouwburg. - Men heeft wel, als eene bedenking, hiertegen ingebracht, dat de vrolijke Franschen het statig en brommend Treurspel, en de ernstige Engelschen het levendige en woelige in de vertoningen, bij voorkeus schijnen te beminnen; dit, in de daad, spreekt het bovengezegde, bij den eersten opslag, lijnrecht tegen; doch, wanneer men de zaak dieper indenkt, zal men bevinden, dat hetzelve oorspronglijk is van eene oorzaak, die een bewijs te meer voor ons gevoelen oplevert, in de plaats van dat te wederleggen. De Heer Moore, van dit stuk sprekende, oordeelt de oplossing daarvan zoo zwaar, dat hij die niet durfde ondernemenGa naar voetnoot(*). Dan, zou de man hier in zoo kwalijk geslaagd zijn, wanneer hij zijnen lezeren herinnerd hadt, dat de galante manier, op welke de Franschen zelfs het somberst treurspel voordragen, voedsel genoeg geeft aan hunnen wuften smaak; dat de werkzame, grootmoedige geäartheid der Engelschen, gepaard met eenen trek naar alles wat woest en sterk is, voldoende | |
[pagina 292]
| |
reden geeft van hunne drift voor een woelig toonneel; en dat doorgaands alle natiën de sterkste geneigdheid hebben tot dat geen, het welk meest vervreemd is van hun oorspronglijken aanleg, volgends den onveranderlijken regel: verscheidenheid vermaakt? - Voor mij, ik oordele deze oplossing zoo waer als voldoende, en het komt mij voor, dat de Heer Moore zelve door zijne volgende redenering daartoe de gronden gelegd heeft; althands, dat op deze wijze het bovengenoemd verschijnsel meer voor dan tegen ons is. Hoe veel nationale verscheidenheid ondertusschen zal men vinden in de twee wetgevers van het Fransch en Engelsch toonneel, den beroemden Le Kain, en den onsterflijken Garrick! Men moet, een Volk bezoekende met het oogmerk om dat te leeren kennen, vooral niet verzuimen zich gemeenzaam te maken met den huishoudlijken kring, en de levenswijze der burgeren bij zich zelven. ‘De bijzondere genootschappen - en daarvan is het huisgezin de eerste en gemeenste - zijn het afbeeldsel van de algemeene maatschappei; ieders burgers huis is een staat in den staat: het zijn kleene republieken, die de groote uitmaken’Ga naar voetnoot(*). Men neme derhalven naauwkeurig kennis van dien afgezonderden levenstand, van alle de huislijke gebruiken, van de nijverheid der verschillende huisgenoten, van de opvoeding der kinderen, van alles, wat men aan den haard, aan de tafel, op het gezelschap, en in de keuken hoort en ziet. Deze manier van waernemen heeft dit voordeel, dat zij ons de nationale zeden ongekunsteld | |
[pagina 293]
| |
vertoont, en gelegenheid geeft om dezelve in duizend bijzonderheden, met koele bedaardheid, herhaalde reizen, optemerken; doch zij heeft tevens wederom dat gebrek, dat men ongelukkig slagen zoude in het kenschetsen eener natie, indien men aan haar alles in het groote gaf, wat men in de bijzondere huizen Charactermatigs gezien hadt. Even gelijk een nevel, verflaauwen de Charactertrekken, door zich wijd uit een te verspreiden, en niet zelden verliezen zich sterke huislijke Characters geheel in de groote maatschappei; eenige hoedanigheden bepalen zich tot zekere geslachten, of kringen van menschen, anderen doen zich niet op, dan bij eene algemeene beschouwing des geheelen Volks. De wijsgeer alleen is berekend, om dezen Chaos te ontwarren, en uit onregelmatige brokken een geheel van treffende gelijkenis voordtebrengen. Naardien bejaarde en oude lieden in alle landen het natuurlijkst en eenvouwigst in hunne zeden zijn, en 'er zich eene eer uit maken, om 'slands waeren aart en zeden met verdubbelden ijver te stellen tegen de verbasteringen der moderniseerende weelde, zal men weldoen van op hen in den omgang en het gezellig leven voornaamlijk den aandacht gevestigd te houden. Bij deze aanmerking voegt natuurlijk eene andere, welke ik niet weet door iemand gemaakt te zijn, en die echter voor den Characterkundigen reiziger van groot belang is. Zij bestaat hier in, dat men zeer veel van den aart en inborst eenes Volks kan leeren kennen, door zich gemeenzaam te maken met de geaartheid en zeden der kinderen, vooral in de middelbare en lagere rangen der Maatschappei. Leert de ondervinding, dat de kinders, door natuurlijke geboorte, navolging, en gegevene indrukselen, vrij algemeen in hoofdcharacter naar hunne | |
[pagina 294]
| |
Ouderen gelijken, men heeft alle reden om reeds vooraf te vermoeden, dat hetzelve verschijnsel plaats hebben zal bij een geheel Volk, het geen, als één groot huisgezin, om dezelve redenen, zijne beeldnis overdrukt in het opkomend geslacht; zacht, aandoenlijk, meewarig van aart, en derhalven allergeschiktst, om zich naar de ouderlijke zeden te vormen. Wij zien dan in die tedere jeugd de nationale beeldnis in miniatuur, wij ontdekken bij dezelve, de eerste flaauwere omtrekken van alle die gevoelens, neigingen, driften, en gewoonten, welke in het ouderlijk Character heerschende en nationaal zijn; en wij bedienen ons van dit soort van waerneming met des te meer gemaks en zekerheids, daar de kinderlijke zinlijkheid en eenvouwigheid ons waerborgt, dat zij steeds Charactermatig handelen, zonder eenige reden te hebben, of het geringst vermogen, om de opwellingen van hunnen geest te verbergen, 't geen het geval niet is met bejaarde lieden. Twee Engelsche Jongens, met elkander vechtende, vertonen ons eigenaartig dien bijzonderen geest van vrijheidszucht, moed, stoutheid, en gebiedende meerderheid, welke huhne landgenoten, de Britten, zoo uitstekend onderscheidt. Ik heb in mijn eigen Vaderland menigmaal opgemerkt, hoe veel nationaals kleene kinders ontdekten in hunne werkzame, steeds bezige, jegens vreemden min of meer stroeve, en vooral - want dit verdient bijzonder onzen aandacht - in hunne hebzuchtige geäartheid. Het is, boven dit alles, ten uiterste noodzaaklijk, dat de reiziger wete, welk het voornaam belang, en hoedanig de hoofddrift van een Volk zij, om te konnen bepalen, waar en wanneer hij deszelfs Character het levendigst en natuurlijkst in werking kan zien. Elke natie heeft zekere plaatsen, en bezighe- | |
[pagina 295]
| |
den, waarvan men zeggen moet, dat, als zij zich daarin bevindt, zij in haar vak is. En op die plaatsen, in dien kring, behoort de Characterkenner haar met den scherpsten aandacht gade te slaan, om dat de genius des Volks zich nimmer zoo levendig, als dan, ontwikkelt. Wanneer een Engelschman zich in de Clubb's en Coffijhuizen onthoudt, dan hangt hij geheel den Engelschman uit, dan ligt zijn hart op zijne tong, dan is zijne geäartheid voor den stillen beschouwer eene leesbare letter, veel meer, dan in zijnen huislijken levenskring. Van daar ook, dat de grootste menschenkenners, 's Hakespeare, Pope, Swift en Sterne, zoo veel tijds gespild hebben aan het bezoeken van deze leerscholen der natie. Daartegen zal men nimmer den geheelen Franschman zien en kennen, ten zij men hem in zijn fort, dat is, op vrolijke assemblée's, in prachtige schouwspelen, en aan het vleiend, listig, en welgemanierd hof gezien hebbe. Daar is hij t'huis, en ontwikkelt zich in zijne waere gedaante, terwijl men hem overal elders of slechts ten halve, of onjuist waernemen zal. Op dezelve wijze moet men den Hollander voornaamlijk op de beurs, den Duitscher in het veld, en den Zwitser op het land met een Characterkundig oog betrachten. Zich met oordeel bedienende van deze weinige raadgevingen, gevoegd naast die, welke wij, in den beginne, bij verkorting medegedeeld hebben, zal iemand in staat zijn, om vrij naauwkeurige en algemeene kundigheden optedoen van de Characters der Volken, die hij bezoekt; mids hij naar ligchaam en geest de man zij, hiertoe bevoegd, en de raadgevingen van Baretti, en andere oordeelkundige reizigers opvolge. Het is tot de kennis der buitenlandsche zaken van geleertheid en staat zeer | |
[pagina 296]
| |
nodig, en het is nog veel noodzaaklijker tot het kennen van menschen en Volken, dat men eene vrij algemeene kundigheid van taasen en zaken met zich brenge, men behoort geen vreemdeling te wezen van hunne geschiedenis, en voorname anngelegenheden, door oeffening moet men zich het toetsen van Characters hebben eigen gemaakt, men is genoodzaakt eenen geruimen tijd te besteden aan het verblijf in de voornaamste steden en gewesten van ieder land; en naar mate men meer menschen en Volken, met nut, gezien heeft, zal de uitslag gelukkiger zijn. - Uit dit alles blijkt, hoe weinigen, bij dat verbazehd aantal van wezens, het geen daaglijks langs den grooten tour of andere wegen door Europa heromtrekt, het recht hebben zich eenigermate als waernemers en richters van de Volksgeäartheid voor te doen, daar het hun of aan de talenten, of aan het vermogen, of aan den tijd mangelt, of aan alles te gader, dat hiertoe gevorderd wordt. Ik verwondere mjjs dit bedenkende, geenszins, over de magerheid en zwakheid van veele reisbeschrijvingen. Dit is de eeuw, waarin alle handen door schrijfziekte jeuken; en de man, die in zichzelven, in zijne studeercel, in zijn geheel Vaderland niets vindt, waarover hij de waereld draaglijk onderhouden kan, springt in een rijdtuig, rolt de waereld door op de avontuurlijkste manier, en rekent zich t'huiskomende bevoegd, om zijnen landgenoten eene schotel vol mengelmoes van vertelselen, anecdotes, aanmerkingen, enz. voortedisschen, gedeeltelijk waer, doch meestal verdicht, of vergroot, en over het geheel ingericht, om ons in zijn oordeel over deze en geene landen te doen stemmen; dat is te zeggen, hij vordert, dat wij zullen miszien, zoo dukwerf | |
[pagina 297]
| |
hij door de glazen zijner reiskoets, auberge, of lorgnét; misgekeken heeft. Zoo staat het nu, met de Characterkundige reisbeschrijvers - eenigen, die waerlijk verdiensten hebben, uitgezonderd, - over het algemeen geschapen. En voor ruim eene halve eeuw - vondt men er bijkans geheel geenen, ten opzichte van Europa, die draaglijk waren. - Hoe ware het te wenschen, dat een man van smaak, algemeene geleertheid, en toereikende middelen, zich eenmaal verledigde, om een groot gedeelte van zijnen leeftijd te weiën aan eene reize door Europa, niet zoo zeer geschikt, ter vluchtige doorwandeling van de beroemdste Staten, als wel, ter bedaarde kennisneming van elk bijzonder Volk, dat eenige aanspraak heeft op ons Characterkundig onderzoek, en die dus veele jaren besteden konde aan een' taak, welke anders doorgaands binnen weinige maanden wordt afgedaanGa naar voetnoot(*). Zulk een man zou ons zekerlijk nog veel nieuws en gewichtigs voor de Volkenkunde konnen leveren, en niet minder, dan geheel Europa, aan zich verplichten. Men bewijst toch eenen wezenlijken dienst aan het menschdom, wanneer men hetzelve op goede gron- | |
[pagina 298]
| |
den in staat stelt, om zich het gebrek van andere landen niet te zien, waaraan omstandigheden van beroep, inkomsten, en geslacht, de meeste lieden blootstellen, eenigermate te vergoeden door hun, t'huis blijvende, de wichtigste kundigheden te verschaffen, die een geleerd man aanzetten tot het reizen door Europa. Daar nu de kennis van de Characters der Volken geene geringe plaats in dit vak bekleedt, kan het niet onaangenaam zijn, hier eene korte opgave aantetreffen van die hulpmiddelen, waarvan men zich, hoe zeer een gezichtkundig en plaatslijk onderzoek altijd oneindig verkieslijk blijve, met een goed gevolg bedienen zal, zoo ter naspooring en beoordeelinge van het geen reeds over de nationale Characters van Europa geschreven is, als tot het doen van verdere en naauwkeuriger waernemingen. - Hiertoe is in de allerëerste plaats onvermeidbaar noodzaaklijk een wijsgeerig onderzoek, van de Oude en Hedendagsche Algemeene Geschiedenis, vooral van dit waerelddeel, waaruit men den oorsprong, de opkomst, den bloei, het verval, de aêloude. geäartheid, en Characters-veranderingen der Volken, nevens de reeks van oorzaken, die daartoe bijgedragen hebben, leert kennen, en in staat gesteld wordt, om zijne waernemingen op facta (daadlijkheden) te gronden, aan welke men de berichten en het oordeel van anderen toetsen kan. Zonder Geschiedkundige hulpmiddelen, waartoe men zich van de groote Algemeene Historie, in Engeland door een geleerd gezelschap uitgegeven wordende, of van het kortbondiger opstel van Millot, Mosheim, en soortgelijke geschriften, moge bedienen, zal men nimmer, noch als onderzoeker, noch als richter van de Characters der Volken, gelukkig slagen. Het is niet zoo zeer, een droog verhaal van gebeurtenissen en bedrijven, | |
[pagina 299]
| |
welke ons daartoe in staat stellen moet, maar de geest der Geschiedenis, door een wijsgeerig vernuft daaruit getrokken; dat zamenstel van oorzaken, drijfraderen, en gevolgen, bij elke natie zoo verscheiden, waardoor wij tot de juiste kennis van derzelver zeden, Staatsgesteltheid, en Godsdienstige begrippen, worden ingeleid, en haren op- en ondergang oordeelkundig berekenen konnen. Wij moeten de Geschiëdenis bestudeeren, meer dan die lezen, wij moeten door haren geheelen omvang heen de trekken verspreid zien van dat Volk, welks lotgevallen zij ons mededeelt, wij moeten, gelijk aan de duikelaars, die paerlen uit de zee oplezen, dat alles bijeenzamelen, wat in den vloed der gebeurtenissen van personen, geslachten, en Volken, Charactermatigs bedolven ligt. De groote Rollin, om nu geene anderen te noemen, heeft ons geleerd, hoedanig, ten dien einde, de studie der Geschiedkunde behoore ingericht te zijn. Bijaldien dezelve of gelijksoortige oorzaken allerwegen op het Character der Volken gewerkt hadden, zoude een algemeen doorlopend zamenstel hunner geschiedenis vrij wel toereikend zijn tot ons ontwerp van volkenkunde; dan het is zoo verre daar van af, dat, in het tegendeel, bijkans iedere natie bepaald is geworden, en nog wordt, door verschillende omstandigheden van climaat, belangen, regeeringsvorm, wetten, godsdienst, enz. ter vorming of verandering van eene geäartheid, die haar, even daarom, bijzonder eigen is. Zal de Geschiedkunde derhalven ons al de hulpe bieden, waartoe zij het vermogen bezit, dan behooren wij, van eene Algemeene schets derzelve, overtegaan tot de bijzondere Geschiedenis van ieder Land en Volk in Europa; en tot dat einde ons bekend te maken met de beste | |
[pagina 300]
| |
Schriften over de Historie van Duitschland, Frankrijk, Engeland, en andere bekende Staten. - Vooral met dezulken, die op eenen wijsgeerigen leest geschoeid, van Characterkundige aanmerkingen doormengd, of wel verrijkt zijn met eene Characterschets der natie, die de som is, uit al het verhaalde oordeelkundig getrokken. De meeste Volken van Europa hebben thands eene vrij goede Geschiedenis van hun Vaderland; waarvan men een aantal vindt opgegeven in de belangrijke Catalogue Raisonnée de Mr. Bolongaro-Crevenna, en de besten genoeg bekend zijn. Nederland behoeft, na den arbeid van eenen onsterflijken Wagenaar, en het bruikbaar opstel van den Heer Cerisier bekomen te hebben, zich eener monstering met andere Volken op dit stuk geenszins te schamen. Zeer veel goeds voor de vaderlandsche Characterkunde zal men ook konnen aantreffen in Le Franck van Berkhey's Natuurlijke Historie van Holland. Daar het ondertusschen niet elk gegeven is, alles te lezen, wat in dit vak afzonderlijk is uitgegeven, zal men zich hieromtrent konnen bedienen van zulke Geschiedschrijveren, die de Historie van ieder Volk kortlijk verhandeld, en daarin de voorname trekken van deszelfs Character wijsgeerig aangewezen hebben. De groote Fransche Encyclopedie levert, op verscheiden tijtels der bijzondere Volken, goede aanmerkingen. En ik heb, in dit opzicht, geen kortbondiger en oordeelkundiger geschrift gevonden, dan de Inleiding tot de Geschiedenis van Europa, door Samuel PufendorfGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 301]
| |
Om met des te meer nuts gebruik te maken van den arbeid der latere geschiedboekeren, en een bondiger oordeel te vellen over de eigene geäartheid, zeden, en gewoonten der natiën, moet men eene vlijtige nalezing der ouden, in zoo verre zij de Characters van diezelve Volken in hunnen tijd hebben gadegeslagen, laten voorafgaan. Titus Livius, Julius Caesar, en Tacitus verdienen ten dezen opzichte bijzonder onzen aandacht, daar men, vooral in de schriften der twee laatsten, veele berichten zal aantreffen belangende de Spanjaarden, Gaulen, Britten, Germanen, en derzelver Belgische VolkplantingenGa naar voetnoot(*), die deels overëenstemmen met het geen men nog in de tegenwoordige nakomelingen dier Volken waerneemt, deels zoo veel van hun hedendagsch Character verschillen, dat zij even daarom het leerzaamst contrast voor den Characterkundigen opleveren. over het algemeen kan men zeggen, en wij hebben reeds boven aangemerkt, dat de grondbeginsels van de âeloude Volkscharacters meestal onveranderd tot onze tijden zijn overgekomen, welke omwentelingen ook het bijwerk derzelven moog' hebben ondergaan. Het is bekend, dat de Grieken, en wel inzonderheid de Atheners, van oudsher zeer zinnelijk, en nieuwsgierig waren. Demosthenes tekent hen reeds als dezulken, de Apostel Paulus vondt hen nog gelijk aan zichzelven, en, 't geen sterker spreekt, de zoo zeer veranderde hedendagsche Grieken zijn hierom- | |
[pagina 302]
| |
trent tot dezen dag toe gebleven, het geen zij voor bijna twintig eeuwen waren. - Wil men een kortbondige wijsgeerige Verhandeling over de Characters der voornaamste oude en hedendagsche Volken niet alleen, maar te gelijk over alle de oorzaken, die natuurlijk, staatkundig, en zedelijk, hebben bijgedragen ter wijziging van dezelven, zoo wel als tot de opkomst, den bloei, en ondergang der natiën; men leze vooral het tweede gedeelte der Discours sur l'Histoire Universelle, door den grooten Bossuet, waarvan men eene loftuitende aanprijzing vindt bij RollinGa naar voetnoot(*), en die dezelve in de daad overwaerdig is. Voor het overige is 'er, zedert eenige jaren vooral, eene menigte van Reisbeschrijvingen en brieven in het licht gekomen, waarin de nationale Characters, zeden, en gewoonten, der Europische Volken, min of meer uitvoerig en wijsgeerig ontwikkeld worden. Men moet erkennen, dat zij allen op verre na niet van dezelve waerdije zijn, en dat veelen, zonder aanmerklijk nadeel voor de Characterkunde, zouden konnen gemist worden. Hij ondertusschen, die eenigszins bevoegd zal zijn tot het beoordeelen van andere, en het voordragen zijner eigene gedachten, over de nationale Characters, behoort voorzeker eenigen van de voornaamste reisbeschrijvingen, die hiertoe iets wezenlijks bijdragen, gelezen te hebben. Derzelver aantal is zoo groot, en de beste stukken van dezen aart zijn dermate bekend, dat ik mijne lezeren met eene volglijst daarvan niet lastig vallen wil. Men kent den arbeid van Baretti over | |
[pagina 303]
| |
Frankrijk, Spanjen, Portugal, en Engeland. Een vernuftig Schrijver, doch in wien het te bejammeren is, dat hij vaak aan zijne geestigheid de waerheid opofferde. Men kent de werken van Moore, Coxe, Algarotti, Brijdone, Richardson en Thicknesse, over verschillende Landen van Europa; waarin veel gewichtigs is, schoon ook veel, dat verbetering of bepaling nodig heeft. Men kent de brieven van Archenholtz over Engeland en ItaliëGa naar voetnoot(§), rijk in wetenswaerdige, en niet zeer algemeene bijzonderheden. De man was een geleerde, en heeft veele jaren lang eene interessante verkeering in Engeland gehad. Er zou uit dit boek voor de Characterkunde oneindig veel te halen zijn, hadt de schrijver niet, in één en hetzelve werk, eene buitenspoorige en dubbele partijdigheid verraden, die hem zoo sterk voor de Engelschen, als tegen de Italianen vervoerde. Het moet dus zeer omzichtig gebruikt worden. Kundige lieden, die zelve met vrucht Italië doorreisd hadden, hebben mij gezegd, dat Archenholtz aan de Volken van dat merkwaerdig land over het geheel geen recht heeft gedaan. - Bij deze werken voege men Eenige berichten omtrent Groot-Brittanniën en Ierland, welk wij aan den kundigen Vaderlandschen Heere Meerman te danken hebben. Aanmerkingen over den tegenwordigen staat van Deenemarken, Rusland, en ZwitserlandGa naar voetnoot(*), door een ongenoemd Engelsch Schrijver, waarin veel goeds is. Tott's gedenkschriften over de Turken, die echter dukwijls te veel den Franschman speelt. l'Espion Chinois, boven reeds | |
[pagina 304]
| |
aangekondigd, en die, als Staat- en Characterkundige, aandacht verdient; zoo wel als l'Espion Turc, welken laatsten ik niet gezien heb, maar alleen uit het getuigenis van iemand deskundig kenneGa naar voetnoot(*). De sentimenteele reis van Yorick (Sterne) bevat, in kleenen omvang, uitmuntende aanmerkingen over de Franschen en Engelschen. Pilati, Lettres sur la Hollande zijn, schoon wat oppervlakkig, hier en daar bruikbaar, De Lettres ecrites de Londres, sur les Anglois. Par Mr. Voltaire. Amst. 1735. zijn mij enkel in naam bekend. Hiertoe hehooren nog Les Hollandois, ou lettres sur Hollande, par M. Beaumarchais, Bielfeld, progres des Allemands, II Tom. Leide 1767. en Briefe eines reisenden Franzosen über Duitschland. II Th. 1784. – Van een onnoemlijk aantal schriften, die opzetlijk over de Characterkunde der Volken handelen, zal ik alleen de volgenden, als mij door eigen lectuur of aanprijzing van anderen, wier getuigenis ik durve doen gelden, bekend geworden, ten gebruike aankondigen, zonder daardoor iets te ontnemen aan de waerdij van veele anderen, die mij of geheel, of op den tijtel na, vreemd zijn. Algemeene verzamelingen van Volkscharacters. Barclay's Examen of Nations. Een stuk, dat ik tot nog toe niet heb konnen bekomen, noch in het oorspronglijk, noch in het Frnsch, waarin het vertaald moet zijn. Ik heb hetzelve in naam leeren kennen uit de reize van Thicknesse. III. D. bl. 56. en | |
[pagina 305]
| |
nog eens eene aanmerking gelezen, die geen groot vertrouwen inboezemde op de uitspraken van Vader Barclay. Sprengel's, Beiträge zur Völker Und Länderkunde. 1781. Die ik niet bezitte. Een geleerd vriend heeft mij gemeld, dat er veel in is overgenomen uit Forster's, observations during a Voyage round the World. Verleden jaar heeft Sprengel iets onder soortgelijken tijtel uitgegeven, dat mooglijk een herdruk, of eene uitbreiding is. Karakter, sitten und Religion, aller bekanten Völker unsers Erdbodens, von C.F. Kosche. A.M. Erster Band. Die Amerikaner. Het tweede deel, dat onlangs, zoo mij voorstaat, in de Miscatalogen aangekondigd is, heb ik nog niet ontvangen. De Heer Kosche is een man, voor dezen taak door uitgestrekte kundigheden berekend. Indien hij de overige waerelddeelen met zoo veel oordeel en smaak als America bearbeidt, zal dit een van de beste werken in ons vak worden. Evenwel moet men nooit met een blind vertrouwen schriften van dien aart lezen, maar zelve leeren oordeelen. Die Reisenden fur Länder und Völkerkunde, von Zween Gelehrten herausgegeben. Nürnberg. 1788, 1789. Hiervan zijn reeds drie banden in het licht. Zij behelzen, in brieven van reizen de vrienden, of uittreksels uit de nieuwste Landbeschrijvingen, eene reeks van nutte berichten over de wetenswaerdigste bijzonderheden van ieder Volk in Europa. Hoe heilzaam ook het oogmerk, en hoe vermaaklijk voor de lectuur dit Plan zij, heeft hetzelve dit ongemak, dat dukwijls de Volkenkunde bij brokken wordt behandeld, zoo dat men over eene enkele Stad, of Acade- | |
[pagina 306]
| |
mie, een volmaakt vertoog leest, zonder van het geheel overig gedeelte des Lands iets meer te konnen vinden. Of men ontmoet in het ééne deel deze, in het ander geene bijzonderheden, die, niet dan met moeite tot een zamenstel te brengen zijn, en dan nog niet zelden, bij eene verschillende pen, verschillende grondstellingen verraden, waardoor de Characterkundige lezer zich aanmerklijk belemmerd vindt. - Enkele afgetrokkene aanmerkingen zal men er dukwijls uit konnen zamelen. Tot heden toe ontbreekt mij nog een exemplaar van de volgende stukken, die iets goeds schijnen te beloven, althands volgends het opschrift, konnen behelzen; Vierthaler's Philos. Geschichte der Menschen und Völker, waarvan twee deelen uit zijn, over algemeene kundigheden, hiertoe betreklijk, en over de Africaansche Volken handelende. Von den Nationallastern. Wien. 1789. Donndorf, über Lebensart, sitten, gebräuche, und natürl. Beschaffenheit verschiedener Völker und Länder, ein Lesebuch. Erfurt. 1789. In de Neue Litteratur und Völkerkunde, die door den Heer Archenholtz wordt uitgegeven, zijn mij tot dusverre geene zoo belangrijke stukken voor de Characterkunde der Volken voorgekomen, als ik mij, dit werk aanschaffende, beloofd hadt, schoon hetzelve in andere opzichten gantsch niet ontbloot is van verdiensten. In eene Beschouwing van den Aart en Inborst der Beroemdste Volken in Europa, uit het Engelsch vertaald. en in gr. Oct. uitgegeven te Amsterdam, bij de Erven Houttuijn, 1773. Worden de Nationale Characters der Engelschen, Franschen, Italianen, Spanjaarden, Duitschers en Hollanders (Nederlanders), op een geschiedkundige wijze, met oordeel nagegaan, en men kan, mids alles zelve toet- | |
[pagina 307]
| |
sende, van dit werk in zoo verre een nuttig gebruik maken. De Geleerde Graaf D'Albon heeft uitgegeven een Werk, het geen, uit het Fransch vertaald, gedrukt is onder den tijtel van Geschiedenis, Regeerings-wijze, Zeden, Gewoonten, Wetenschappen en Fraaie Konsten van eenige Natiën in Europa, in III Deelen gr. Oct. waarin men een oordeelkundig verslag vindt van alle deze bijzonderheden nopends de Engelschen, Nederlanders, Zwitsers, de Gemeenebesten van Italie, en de aangrenzende Staten van den Koning van Sardinië. Dit werk heeft onloogchenbaar zijne verdiensten, vooral in het Geschied- Staat- en allermeest in het Letterkundige, daar intusschen de zeden en gewoonten vrij kort behandeld zijn. Hij heeft van onze natie meer goeds, dan andere vreemdelingen, gezegd, en misschien geöordeeld, daarop vrij wat van zijne recensie over de Engelschen te konnen afschrijven; want ten hunnen opzichte, en hoe natuurlijk is dit! - heeft hij zich, mooglijk ook nopends andere Volken hier en daar, door zijn Fransch vooroordeel laten geleiden. Verhandelingen over deze en geene bijzondere Volkscharacters. a Summary and Philosophical view of the genius, Character, manners, Gouvernement, and Politik of the Dutch. London. 1788. Of Tableau sommaire et Philosoph. du Genie, du Caractére, des moeurs, du Gouvernement, et de la Politique des Bataves. 1 Vol. gr. Oct. te bekomen in 'sHage bij van Cleef, 1789. eene Vertaling van het bovenstaand Engelsch werk. Engelberts, verdediging van de eer der Hollandsche Natie. tweede Druk. Amst. 1776. | |
[pagina 308]
| |
Baretti, over de zeden en gewoonten van Italie. II Deelen, in gr. Oct. Een verdedigschrift voor die natie, tegen het geschrijf van Mr. 'sHarp. Character, Sitten, und meinungen der Spanier, een kleen Stukjen, onlangs in Duitschland uitgegeven. Costigan, Skizzen der sitten und des geselschaftlichen Lebens in Portugall, aus dem Engl. in twee deelen. Leipzig 1789. Ueber den National Character, die sitten und Militairverfassung der Turken, 1788. Waarbij men kan raadplegen Ludeke, Beschrijving des Turkschen Rijks, II Deelen in gr. Oct. die echter het Volkscharacter der Turken wat kort en oppervlakkig behandeld heeft. Lettres sur les Anglois et les Francois. Cologne. 1725. Men kan deze lijst naar welgevallen vergrooten, met eene menigte van genoeg bekende boeken over de bijzondere Europische Staten en Volken, waar toe, behalven uitvoerige Catalogen, de Fransche Encyclopedie, de groote Algemeene Historie uit het Engelsch vertaald, en meer andere stukken van dien aart en van laater' tijd, overvloedige aanleiding geven. Men zal mij, in aanmerking nemende, hoe bezwaarlijk het zij alles, wat in een' zoo uitgebreiden kring gemeen gemaakt is, bij de voornaamste Volken van Europa, aan te kopen en te lezen, gereedlijk de onvolledigheid dezer opgave ten goede houden. De een leert deze, een ander geene werken over zekere wetenschap kennen, en meest altoos door eene toevalligheid. Daar ik mijnen naam niet dacht te maken door eene breede Nomenclatuur, meer schitterend dan verdienstelijk, wilde ik slechts eenige stalen geven; het overige zij den lezer zelve aanbevolen. Ik moet mij intusschen | |
[pagina 309]
| |
bij deze gelegenheid beklagen, van de veelvuldige moeilijkheden, die een' man van studie, in dit land vooral, ontmoet, wanneer hij zich in het bezit van eenen Letterkundigen schat, tot zeker vak van studie betreklijk, poogt te stellen. Het schijnt dat het phlegma der natie de Geleerden en Boekhandelaars gelijkerhand heeft weten te belezen, tot het schoorvoetend bewijzen hunner diensten aan dat loflijk oogmerk. Het heeft mij, om nu van de kostbaarheid der onderneming, en de belemmering mijner Ambtsbezigheden niet te reppen, zeer gehinderd, dat ik, door eene verijdelde hoop op hunnen beloofden onderstand, ten opzichte van verscheiden stukken, over deze stof handelende, jaar en dag ben opgehouden met de afgifte van dit, daardoor min volledig, stukjen. - Bij het oordeelkundig gebruik van Historische, Reis- en Characterkundige Schriften, voege men dat van zoodanige wijsgeerige, Staatkundige, Dichterlijke, Toonneel-, en vernuftige werken, als, van tijd tot tijd, door de geleerden in ieder Land van Europa worden uitgegeven. Men sla de kundigheden door hun medegedeeld, hunne wijze van denken, de ontwikkeling hunner denkbeelden, hunne voorname gevoelens over algemeene onderwerpen, hunne driften, zwakheden, smaak, vinding, stijl, welsprekendheid, enz. oplettend gade, en zie, welken invloed de geest hunner natie op dat alles hebbe. Alles is hier, door een uitstekend verschil van nationale bijzonderheden, leerzaam voor den Characterkenner. Men behoeft, bij voorbeeld, geen groot letterkundige te zijn, om, der Franschen oppervlakkigen maar sierlijken denktrant, de bondige diepzinnigheid en veerkracht der Engelschen, en de pretentie der Duitschers en Nederlanders op uitgebreide | |
[pagina 310]
| |
Geleertheid, in hunne Schriften te ontdekken; en wie ziet hierin de hoofdgeäartheid dier Volken niet kenbaar doorspelen? - Een geoeffend menschenkenner ontdekt veel nationaals in de voordbrengselen der Geleerde waereld, hij leest in ieder boek Characterkundige waerheden, en neemt duidlijk waer, hoe een Volk zich, ongevoelig, in zijne eigene schriften afbeelde, zijne gedachten en redeneeringen op eene gantsch bijzondere leest schoeie, en uitmunte in een verschillend vak van genie. Zo het Volksschrift zelfs, door Lavater ter beschouwinge aangeprezen, eenige aanmerking verdient, zal het onzen aandacht veel minder mogen ontslippen, dat de Engelschen en Hollanders in vinnige spotprinten, Pamphlets en geestige schotschriften - getuige de vroegere en latere geschiedenis! - geene natie ter waereld als hunne meesteres erkennen. De Heer Bibliothecarius Jagemann heeft, tegen Archenholtz, eene verdediging van Italiën uitgegeven, waarin hij, onder anderen, als een bewijs voor de verlichting van dat, en elk ander Volk, aanvoert de beschaving, den rijkdom, het beeldsprakige, en zinvolle zijner Landstaal. De Heer Archenholtz, in zijne tegenverdedigingGa naar voetnoot(*), beandwoordt dit argument spotswijze. Hij hadt misschien, gemerkt het uiterste, waartoe Jagemann zijne stelling drijft, tot die boerterij eenig recht, schoon men anders erkennen moet, dat, terwijl hij zelve zich aan dat euvel te dukwijls vergrepen heeft, zijn partij niet in alles ongelijk hadt, wen hij beweerde, dat de Volkstaal eene maatstaf oplevere ter bepaling van de verlichting eener natie. Griekenland, en Rome, | |
[pagina 311]
| |
in de oude, Frankrijk en Engeland, in de hedendagsche Geschiedenis, pleiten voor zijne gedachte, en doen ons zien, welk eene juiste evenredigheid er tusschen de beschaafde nationale kundigheden, en de wijze van die te omkleeden, ten allen tijde hebbe plaats gehad. Terwijl in de midden-eeuwen taal en stijl, alomme zoo grof en verbasterd waren, als de heerschende smaak en wetenschappen. Deze aanmerking moest een Characterkundige, gelijk Archenholtz, zich ten nutte gemaakt, en nimmer bespotlijk gevonden hebben. Taalkunde en Eloquentie zou ik althands elken Volksbetrachter, als hoogstnoodzaaklijk, aanprijzen. Hij lette voords naauwkeurig op de spreekwoorden van ieder Volk; zij zijn de gemeene plaatsen van het nationaal vernuft, de bewaarders van deszelfs aêloude zeden, de tolken van het algemeen gevoelen, en altijd de onmiddelijke vruchten der oorspronglijkheid. Ook zal men het lezen der nationale tijdschriften, en nieuwspapieren, vooral niet dienen te vergeten. Zij kondigen ons niet alleen de algemeene Volksgebeurtenissen, openbare bedrijven, en bronnen aan, waaruit men zijne Characterkundige denkbeelden verrijken kan, zij stemmen niet alleen bestendig in den heerschenden Volkstoon, maar zij vergoeden ons ook, door gestadige nieuwe opvolgingen, eenigermate het afwezen van eene natie, door ons, in onze verbeelding te midden van dezelve aanhoudend geplaatst, gemeenzaam te maken met hare zeden en gevoelens. Voords geven zij ons gelegenheid, en van welk een belang is dit! - om te vernemen, hoe verschillende Volken, ter zelver tijd, over een en hetzelve wichtig onderwerp denken. Hierbij komt nog, dat deze | |
[pagina 312]
| |
schriften het Canaal zijn, door het welk van zijd tot tijd de belangrijkste anecdotes aan ons worden overgebracht; een soort van gebeurtenissen, die doorgaands zeer naïf Characterizeerend zijn, en waarop de menschen- en Volkenkenner zeer veel prijs behoort te stellenGa naar voetnoot(§). De staatsgesteltenis van Groot-Brittannië maakt, dat geene nieuwspapieren, in dit vak, zoo vruchtbaar en belangrijk zijn, als de Engelsche. In een land, waar alles, wat men denkt en doet, mag geschreven worden, en waar elk zeldsaam bedrijf zijne lofredenaars vindt, in zulk een land moeten de dagbladen natuurlijker wijze opgevuld zijn met eene menigte van zonderlinge gebeurtenissen, die, schoon overal elders verdonkerd, of in eenen kleenen kring vermeld, zoo veele bijdragen uitleveren voor eene proefondervindelijke kennis der menschen en des Volks. Daar alles, wat uit een ander land komt, iets van den geest der natie, die hetzelve voordbracht, ademt, zal men een wijsgeerig oog moeten vestigen op alle de vruchten van konst en smaak ons door vreemdelingen toegezonden, in het vak der modes, der handwerken, der konsten, en wetenschappen; om te zien, waarin zich de eene natie, ten aanzien harer smaak en vinding, van de andere onderscheide. Het is naauwlijks te geloven, zonder dat men er proeven van genomen hebbe, hoe veel van zijne eigene geaartheid een Volk uitdrukke in die gewrochten, die het scheppingswerk zijn van zijn' eigen genie en krachten. Luisterrijk en schitterend is alles, wat Frankrijk oplevert, in zijne soort. Groot- | |
[pagina 313]
| |
heid en volkomenheid kenschetsen de Engelsche producten. Ons vaderland verschaft veel, dat, bij eene merkwaerdige eenvouwigheid, nuttig en duurzaam is. - Dit is bijkans de algemeene kenschets van de verschillende uitvindingen der drie natiën. Soortgelijke waernemingen, op ieder bijzonder Volk gedaan, leiden ons in tot de geheimste verborgenheden en eerste beginselen van deszelfs Character. Zoo wel, als men aan de manier van schilderen, den meester herkent, is men in staat, een Volk te kennen uit zijne eigenaartige voordbrengselen. - Naardien ieder mensch, in zijne zeden en gewoonten, het nationale ook buiten zijn Vaderland met zich voert, zoo dat hij eene kleene schets oplevere van de natie in het algemeen, en vermids die tekening voor een Characterkundig oog te treffender is, naar gelang één enkel vreemdeling, te midden van een ander Volk, heller daarbij afsteekt, vooral wanneer, gelijk doorgaands het geval is, de nationaal-trots hem, aanzet, om de eigene Charactertrekken van zijne landgenoten, in contrast met die van voor hem vreemden, op het sterkst aan den dag te leggen; zal men, niet zonder merklijk voordeel, zich bedienen konnen van den omgang met enkele vreemdelingen, die ons van tijd tot tijd bezoeken; om verscheiden eigenschappen van het nationaal-eigen hunner landgenoten oordeelkundig nate gaan, en diudlijker te leeren kennen. Het is waer, dat weinige lieden hiertoe de vereischte gelegenheid, en talenten bezitten; want, daar het tot ons oogmerk niet genoeg is, nu en dan eenen buitenlander eene enkele reis te zien, te ontmoeten, daar men door eene duurzame en vertrouwlijke verkeering eerst in staat wordt gesteld, om het Character, vooral van eenen vreemdeling, eenigermate volledig te doorgron- | |
[pagina 314]
| |
den, wordt er, tot dat einde, zulk eene woonplaats, en zoodanig een gelukkige t'zamenloop van omstandigheden, vermogens, kundigheden, en talenten gevorderd, waarvan slechts enkele menschen in het vereenigd bezit zijn. Ook moet men anderen Volken, bijzonder hun, die meer zuidlijk liggen, het recht doen van te erkennen, dat zij ons, en de geenen die Noordwaards op gezeteld zijn, verre weg overtreffen in de gave van Vreemdelingen wel te behandelen, en zich in hunne vriendschap intewikkelen. In dat opzicht heeft de Nederlander vooral iets stroefs, iets Secs, het geen den buitenlander noodwendig moet afschrikken, om, indien hij niet jaaren lang onder ons zijn verblijf houdt, zich kennis met ons te maken. Wij worden laater vrienden, schoon wij het, eens wordende, getrouwer blijven, dan andere natiën. Buiten den adel en etlijke grooten van den eersten rang, schijnen weinigen onzer landgenoten zich der Vreemdelingen, van tijd tot tijd in Hage, Amsterdam, en Rotterdam aankomende, te bekreunen, of aangenaam te konnen, althands te willen maken. Gebrek aan taal- en waereldkennis, gevoegd bij eene natuurlijke onverchilligheid jegens alles, wat niet rechtsstreeks met ons belang in verband staat, schijnt mij daarvan de voorname oorzaak. Een beoeffenaar der Characterkunde behoort deze beletselen te overwinnen, om zich, zo mooglijk, te wikkelen in de vriendschap der buitenlanderen. – Briefwisseling, met buitenlanders, of landgenoten, die zich bij andere Volken bevinden, indien zij de vereischte kundigheden en eenen geest van opmerkinge bezitten, is een zeer bekwaam hulpmiddel, om zich veele belangrijke waernemingen nopends de Volkenkennis op eene gemaklijke wijze aanteschaffen. Wanneer men vrienden van smaak en geleertheid in | |
[pagina 315]
| |
een ander land heeft, is men in de gelegenheid, van de aanmerklijkste bijzonderheden dienaangaande onderricht te worden niet alleen, maar ook kennis te bekomen van de daglijks uitkomende schriften, en voorvallende gebeurtenissen, tot dit onderwerp betreklijk. Hierdoor wordt derhalven ons afzijn van nabuurige Volken, in zekere mate, vergoed, en men kan de berichten, ons door deskundige oog getuigen toegezonden, vergeleken met het geen Geschiedenis, en Characterkunde ons op dat stuk reeds leerden, bezigen als eene wichtige bijdrage ter verbetering of volmaking onzer denkbeelden, waaraan toch dukwijls, indien zij alleen de vrucht van beschouwende studiën zijn, die fijnheid, en juiste scherpheid ontbreekt, die niet te bekomen is, dan door eene volgreeks van proefkundige waernemingen. Behalven dat verrijk men langs dezen weg zijne Characterkundige bronnen, waarvan het onmooglijk is eene algemeene wetenschap te hebben, zo men niet in de meeste landen van Europa eene letterkundige Correspondentie houdt. Eindelijk, men kan op deze wijze de verschillende Volkscharacters met meer bedaardheids en koudbloediger beoordeelen, dan wanneer men zich zelve onder het gedruis der vreemdelingen, midden in de bedwelmingen eener groote reize, bevindt. Alleenlijk drage men zorg, om altijd, daar het mooglijk is, uit zijne eigene oogen te zien, want is onze correspondent een nationaal van dat land, waaruit hij ons schrijft, dan vervoert hem natuurlijk zijne geestdrift, om daarvan het gunstigst bericht te geven, maar is hij aldaar integendeel een vreemdeling, zo zweeft hem zijn eigen geliefkoosd Volkscharacter te veel voor den geest, om geheel onpartijdig kennis te nemen van, en uitpraak te doen over dat van die vreemde natie. Bo- | |
[pagina 316]
| |
vendien hangt de reiziger in zijn vonnis over een een zeker Volk, niet zelden van veele grillige omstandigheden af, die wij zouden moeten weten, om aan zijn getuigenis de waerschijnlijkste richting te geven. Het geen Cicero gezegd heeft, geldt ook hier, en omtrent alles, wat wij dusverre hebben ter nedergesteld: Videndum est non modo, quid quisque loquatur; sed etiam, quid quisque sentiat, atque etiam, quâ de caussa quisque sentiatGa naar voetnoot(*). - Zoodanige zijn de voornaamste behoed- en hulpmiddelen, waarvan men zich bedienen kan, om, ingeval onze omstandigheden het reizen door Europa niet gedogen, dat gebrek eenigermate te vergoeden, en de Characters van derzelver inwooneren, langs eenen weg, het is waer, die meer omslachtig en min veilig is, te leeren kennen en beoordeelen. Vlijt in het onderzoeken, oordeel in het aanwenden, en edelmoedige onzijdigheid in het gebruiken van dezelven, worden zekerlijk in eene groote mate vereischt. Eene bestudeerde Characterkunde vordert zelfs dit alles zoo veel te meer, naar gelang zij minder kan afgaan op eigen waerneming of bevinding, en zich bedienen moet van een grooter aantal, en meer verschillende, bronnen van geleerdheid, waarvan geene volmaakt zuiver is, en die dukwijls verwarde, en zomts tegenstrijdige, ongerijmde denkbeelden aan de hand geven. Na dus alles, wat dees en die gezegd heeft, onderzocht, en gewikt te hebben, blijf het nog de zaak van ons oordeel, in dit geval eene uit- | |
[pagina 317]
| |
spraak te doen, gekenmerkt door juistheid en billijkheid; uitspraak, welke de rede, daar wij ze aan de ondervinding niet konnen toetsen, geheel voor hare rekening nemen moet, en die, juist daarom, des te bedachtzamer behoorde te wezen. Men zal hieruit gereedlijk opmaken, dat het gantsch niet ieders zaak zij, naar deze kroon te dingen, en dat een goed Characterkundige, hij zij dit dan door studie of ondervinding geworden, een man diende te zijn van uitstekende gaven en talenten. - Tot hier toe hebben wij een drietal vragen, belangende den aart, den oorsprong, en de kenmiddelen der Volkscharacters, in den beginne dezer verhandeling voorgesteld, naar ons gering vermogen beandwoord. Het was noodzaaklijk, in eene soort van Theorie de gronden te leggen voor het gebouw, dat daarop wijders staat gevestigd te worden. De lezer zal nu konnen oordeelen, van het gezag en de waerdij der aanmerkingen, welke wij voornemens zijn in het midden te brengen over de Characters der voornaamste Europische Volken, onder welken wij, om meer dan eene reden, ook de hedendagsche Joden plaatsen zullen. In hoeverre deze tafereelen zullen beandwoorden aan de door ons zelven gegevene bepalingen en voorschriften, zal de uitkomst op zijnen tijd leeren moeten. Gebrek is zeker, dit voel ik duidlijk, in een vak van dit gewicht, meer dan in eenig ander, onvermeidbaar. Ondertusschen neemt een wolkjen of wat de klaarheid en nuttigheid van het licht niet weg. Poogingen, die zwak zijn, maar nuttig, maar welmeenend, verdienen aanmoediging, en verschoning, vooral, wanneer zij niets volmaakters ten modél voor zichhadden. Ja, indien zelfs mijne volgende Characterschetsen het ongeluk hadden van geheel te misval- | |
[pagina 318]
| |
len aan vernuften van grooter vlucht, zoude ik ten minsten in die overtuiging, dat ik de waerheid zocht en meende te huldigen, eene rustige schuilplaats tegen schaamte en verachting vinden, terwijl ik misschien iets zou hebben bijgedragen, om anderen, door het ontdekken mijner feilen, in de plaats daarvan iets beters aan onze tijdgenoten te doen mededeelen. - Voor ditmaal leg ik, Primo ne medium, medio ne discrepet imumGa naar voetnoot(*). in de hoope van haast wederom den lezer te zullen mogen onderhouden, de pen neder. |
|