Hans van Tongen en De wanhébbelyke liefde
(2014)–Jillis Noozeman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |
1 Inleiding | |
[pagina 11]
| |
1.1 Twee kluchten uit de zeventiende eeuwBij een eerdere gelegenheid heb ik de klucht getypeerd als ‘de dramatische kunstvorm die op komische wijze het volkse leven verbeeldt’.Ga naar voetnoot1 Daarbij heb ik mij beperkt tot de klucht als autonoom werk en de invloed vanuit bronnen waar kluchten op terug kunnen gaan, buiten beschouwing gelaten. De kluchtschrijvers bewerken hun bronnen immers om er een eigen werk van te maken, dat we kunnen typeren als ‘vrolijk en onderhoudend entertainment van beperkte duur’. Dit beoogt bij de toeschouwers (en lezers) te leiden tot verheugingh, de voor het komische genre kenmerkende hartstocht..Ga naar voetnoot2 Leugens, list, lust en bedrog zijn de middelen die de schrijvers van komische werken gebruiken om het publiek te vermaken en tot lachen te brengen.Ga naar voetnoot3 Daarbij is het wel opmerkelijk, dat de personages in de kluchten meestal corresponderen met volkse types. Tragedies spelen zich in meerderheid af in de hoge kringen van land en volk, blijspelen vooral in de kring van de gezeten burgerij en kluchten bij eenvoudige en naïeve mensen: boeren, burgers en buitenlui. Als echter de bron van een klucht in hogere milieus speelt, kan het gebeuren, dat de klucht daar nog duidelijk de sporen van draagt. Deze bronnen met hun situeringen in plaats en tijd, hun personages uit hogere sociale milieus en hun lijnen in handelingsverloop zullen - meestal ten dele - in de klucht doorwerken en deze dan a-typisch maken. Deze uitgave bevat de tekst van J. Nosemans Hans van Tongen, of Razende-Liefdens-Eynd (1644) en De wanhébbelyke liefde (1678), een klucht die zonder vermelding van de maker(s) door het progressieve classicistische dichtgenootschap Nil Volentibus Arduum werd gepubliceerd. Hans van Tongen, de eersteling van Jillis Noseman, die toen zeventien of achttien jaar oud was, is een knappe bewerking voor toneel van een proza-historie uit de Decamerone. Hij zorgt ervoor, dat de toeschouwer of lezer van de klucht steeds over een informatievoorsprong beschikt in vergelijking tot het slachtoffer, Hans | |
[pagina 12]
| |
van Tongen.Ga naar voetnoot4 Verder brengt hij de sfeer van rijkdom en decadentie in de Italiaanse historie terug naar een lager niveau. De ornamentschilders of fresco-schilders in de villa in aanbouw buiten Florence worden huisschilders in Amsterdam. De karakters van de schilders in de historie en de klucht stemmen overigens wel overeen. De courtisane bij Boccaccio wordt bij Noseman de echtgenote van de opdrachtgever. Er blijft echter wel een sociaal klasseverschil gehandhaafd in de klucht. De heer des huizes noemt zijn echtgenote zijn Huijs-vrou en niet zijn wyf en de schilder Lichthart noemt zijn opdrachtgever Sinjeur. Deze klucht presenteert Noseman als een ethisch onderwijzend spel. De ondertitel geeft hier al blijk van: Razende-Liefdens-EyndGa naar voetnoot5; en ook het spreekwoord waarop de klucht geschreven is: Die soeckt te snoepen in de Echt, Wert dickmael qualijck af-gherechtGa naar voetnoot6. De amoureuze verblinding van Hans van Tongen wordt namelijk door zijn collega-schilders gebruikt om zich met hem te vermaken door hem op gemene manier in de val te lokken. Zij arrangeren voor hem een rendez-vous met zijn geliefde en zorgen ervoor dat de felle vrouw van Hans de geliefden tijdens het vrijen overvalt: geen groter vermaak dan leedvermaak! Dit alles in overeenstemming met Hobbes' superioriteitstheorie van de ‘sudden glory’.Ga naar voetnoot7 De burgerlijke moraal wordt Hans van Tongen dus op hardhandige wijze ingewreven. Toch blijft het voor ons de vraag wat de toeschouwer van de opvoering of de lezer van de tekst halverwege de zeventiende eeuw meer is bijgebleven: de verblindende hartstochtelijke verliefdheid van Hans en de pesterij waar hij dientengevolge het slachtoffer van kon worden, of de moralistische les dat huwelijkstrouw geen slippertje gedoogt. | |
[pagina 13]
| |
De tweede klucht, De wanhébbelyke liefde, gaat voor een groot deel terug op een comédie d'intrigue van Philippe Quinault, namelijk La mère coquette, ou les amants brouillées. Het Franse toneelstuk speelt zich af in het milieu van de aanzienlijke bourgeoisie. Er huppelt ook nog een markies door het stuk die la cour frequenteert. Dit blijspel bevat twee lijnen in het handelingsverloop die aan het eind van het spel bijeenkomen: (1) de echtgenoot die al jaren gevangen zou zitten in Turkije en - naar zijn vrouw hoopt - niet meer in leven is, maar aan het eind van het stuk reeds in de eerste scène teruggekeerd blijkt te zijn en (2) het geïntrigeer van het kamermeisje om de minzieke ‘weduwe’ aan de jeugdige geliefde van haar dochter te koppelen en de vader van de jongeman, een weduwnaar, aan deze beeldschone dochter. Het eerste handelingsverloop speelt zich overigens op de achtergrond af: de echtgenoot verschijnt niet ten tonele, maar is in de woorden van de spelers ‘aanwezig’. In de Nederlandse klucht is de minzieke moeder die zo graag tot weduwe verklaard wil worden, een minzieke weduwe geworden. Daarmee verdwijnt de dreiging van het eerste handelingsverloop uit het Franse blijspel. Verder ontbreken de markies met zijn page, de kamerknecht en het kamermeisje uit het Franse blijspel. De markies, een neef van de weduwnaar en diens zoon, werd een burgerlijke neef zonder adellijke status. De kamerknecht werd geschrapt. En het kamermeisje werd een nuchter nichtje van de minzieke moeder, dat zich inspant om de jeugdige geliefden - ondanks de tegenwerking van de moeder en de vader - tot een huwelijk te brengen. Hier dus geen geïntrigeer. Bij vergelijking blijken de personages in de klucht een paar trapjes lager op de maatschappelijke ladder terecht gekomen. Het laatste gedeelte van de klucht is een hilarische uitwerking van een fragment in het blijspel. In de tekst van Quinault realiseert de dochter zich plotseling, dat bij een huwelijk van haar geliefde met haar moeder deze jongeman haar schoonvader wordt.Ga naar voetnoot8 In de klucht ontvouwt het nichtje haar plan om de jeugdigen te helpen door het voorgenomen huwelijk tussen de weduwnaar en de jeugdige dochter onmogelijk te maken. De zoon moet daartoe de weduwe het hof maken, want dan | |
[pagina 14]
| |
ontstaat er een patstelling. De sociale gemeenschap zal immers nooit toestaan, ‘dat een vader 't kind/ Van zyn zoons vrouw trouwt’ (vs. 387b, 388a) en nog minder, ‘Dat een moeder haar schoonzoons zoon trouwt’ (vs. 390). Na een kolderieke discussie over wie als eerste het woord mag voeren, de vader of zijn zoon, diens schoonvader in spe, vallen de huwelijksplannen van de weduwe en de weduwnaar onder dreiging dat allen onder stedelijke curatele zouden worden geplaatst, in duigen en zegeviert de burgerlijke moraal: trouw met iemand van je eigen generatie. Zowel Hans van Tongen als De wanhébbelyke liefde tonen dus een bevestiging van ‘de gewenste orde naar stedelijke optiek’ en ‘onderstreping van groepsgebonden ethisch bewustzijn’ door afwijzing van afkeurenswaardig gedrag.Ga naar voetnoot9 Bij Hans van Tongen is dat het doorbreken van de huwelijkstrouw, bij De wanhébbelyke liefde het sluiten van een huwelijk buiten de eigen generatie.
In het vervolg van deze inleiding komen drie aspecten in relatie tot Hans van Tongen aan de orde. Allereerst een schets van Nosemans leven en werk, daarna een bespreking van de bron van deze klucht, Coornherts vertaling van ‘Calandrijn wert op een Meysken verlieft [...]’, De veertigste historie in zijn Vijftigh Lustighe Historien ofte Nieuwigheden Joannis Boccatij. Bijlage 1 bevat deze tekst met een annotatie. Tenslotte volgt een vergelijking van de versie uit 1644 met die uit 1660. De verdere inleiding tot De Wanhébbelyke Liefde begint met een bespreking van de complexiteit rond het auteurschap. Daarop volgt een studie over haar Franse bron, een comédie d'intrigue van Philippe Quinault, dit in relatie tot dit kluchtspel. Met de vergelijking van de versie uit 1678 met die uit 1704 besluit de inleiding. |
|