De gave Gods
(1996)–Leo Noordegraaf, Gerrit Valk– Auteursrechtelijk beschermd2. Zoeken en tastenWelke aardse middelen werden er nu aanbevolen? In elk geval teveel om allemaal op te noemen. Een opsomming zonder verdere toelichting zou al vele bladzijden in beslag nemenGa naar eind18. Ook hier ligt een parallel met het zoeken naar de oorzaken van de pest. Zoveel hoofden, zoveel zinnen. Elke volgende auteur, zich al dan niet als medicus afficherend, komt weer met iets nieuws. Zolang de steen der wijzen niet gevonden was, bleef men zoeken en tastenGa naar eind19. Sommige adviezen zijn bizar en grotesk, maar dat is een oordeel achteraf. In het licht van de desastreuze uitwerking van de pest ook een te gemakke- | |
[pagina 186]
| |
lijke kwalificatie. Wie staat met de dood op de hielen niet open voor suggesties? De weg van het experiment is voor wie berusting in Gods oordeel te weinig van het goede is, altijd veelbelovend. Het is deze houding van ‘onderzoekt alle dingen’ die, zij het pas aan het einde van de negentiende eeuw, de juiste weg ontdekte. Opmerkelijk is evenwel dat, ook al tastte men mis naar de oorzaken, een aantal maatregelen de verspreiding van de pest kan hebben afgeremd. De verklaring daarvoor ligt in het feit dat al in de middeleeuwen zeker artsen en burgerlijke autoriteiten overtuigd waren van het besmettelijk karakter van de ziekte. Er waren tal van al dan niet preventieve medicijnen tegen de pest voorhanden, variërend van sterke zweetmiddelen tot middelen die uiterst ingewikkeld van samenstelling waren. Omstreeks het midden van de zestiende eeuw diende Pieter van Foreest, na doorgaans eerst een aderlating op de plaats van de karbonkels te hebben toegepast, zijn patiënten een poeder toe dat uit meer dan twintig grondstoffen bestond. Het hoofdbestanddeel vormde essekruid, een zweetmiddel. Verder bevatte dit poeder sandelhout, rood koraal, zegelaarde, gentiaanwortel, hertshoorn en eenhoorn, terwijl er ook smaragd, robijn, saffier, parels en goud en zilver in werden verwerkt. Verder schreef Van Foreest versterkende middelen voor en milde laxeermiddelen. Nadat op de builen drie dagen lang een pap van uien en witte mosterd was gelegd, werden ze geopendGa naar eind20. Onder de medicijnen was een eeuw later het zogenaamde theriakelGa naar eind21 heel populair. In Den Haag werd in 1667 speciaal een intendant voor de uitgifte en aanmaak hiervan aangesteld. Het werd namelijk op grote schaal door bedriegers nagemaakt en aan de man gebrachtGa naar eind22. Niet iedereen was overigens van dit middel gecharmeerd. In een polemische brochure keerde de medicus Helvetius zich fel tegen het medicijn en verkondigde de mening dat het de dood juist versneldeGa naar eind23. Er waren meer kritische geluiden tegen het te grote vertrouwen in de soms wel erg vreemde brouwsels en mengsels waarin door artsen en apothekers goede zaken werden gedaan. Van Beverwijck, al een beroemd arts in zijn tijd, waarschuwde met de volgende ‘Pil-les’Ga naar eind24: ‘Al die haer billen
Gewennen tot pillen
Die mogen wel stillen
Haer malle grillen;
Tenzij zij willen
Haer leven spillen’
| |
[pagina 187]
| |
[pagina 188]
| |
Behalve het innemen van medicijnen werd ook het bij zich dragen of branden van kruiden en specerijen aanbevolen. Genoemd worden onder meer mirre, wierook en kruidnagels, geneverbessen en welriekende kaarsen. Deze middelen, ‘door welken lieffelijken reuk de harssenen en 't harte voor alle schadelijke lucht mogen gestarkt en beschermt werden’, zijn een logische keuze voor wie de oorzaak van de pest in de besmettelijke atmosfeer zoektGa naar eind25. Ook tabaksgebruik werd heilzaam geacht. Van Diemerbroek rookte verschillende pijpen per dag in het bijzonder als hem de lucht in de ziekenkamer te machtig werd. Zijns inziens was tabak zelfs het krachtigste voorbehoedmiddel tegen de pestGa naar eind26. Zijn collega-arts Paulus Barbette adviseerde eveneens tabak als preventief middel, hoewel hij erkende: ‘in haer geselschap kan ik niet wel dueren’Ga naar eind27. Veel groenten, bepaalde vis en alle mogelijke andere etenswaren waren verdacht of werden schadelijk geacht. Verder: wat de één heilzaam achtte, beoordeelde een ander weer als gevaarlijk. Een advies om vlees altijd te braden, valt zonder meer in de categorie ‘Baat het niet, het schaadt ook niet’. Of het drinken van de eigen urine, dat volgens De Cock van Kerkwyck door velen ter voorkoming van de pest werd beproefd, ook hieronder mag worden gerekend, kan worden betwijfeldGa naar eind28. Datzelfde geldt voor de toediening van keutels van schapen, weliswaar samen met knoflook, waartoe de Scheepsarts Bijlder in 1712 aan boord van een besmet geacht schip in het Vlie bij gebrek aan medicamenten zijn toevlucht moest nemenGa naar eind29. Ook in de behandeling van uiterlijke tekens van de pest werd op uitgebreide schaal naar de beste remedie gezocht. Van Foreest was niet de enige die aderlating op de plek van de builen toepaste en ze met een pap van ui en mosterd insmeerde alvorens ze te openen. Zowel aderlating als pappen werd ook door anderen frequent toegepast. Pap maakte men op alle mogelijke manieren. Duivendrek, saffraan, mithridaat, theriaak en mosterdzaad is een Rotterdams recept dat bedoeld was om het pestvuur uit de builen te trekken. Een gedroogde pad in een beetje azijn gekookt en daarna op de zweren gelegd, mag als geneesmiddel ook niet onvermeld blijvenGa naar eind30. Spaanse vliegen werden eveneens ingezet om de smetstof, die men in de zweren aanwezig achtte, op te ruimenGa naar eind31. Deze in onze ogen zonderlinge adviezen zijn zeker niet alleen van niet-medici afkomstig. Ook onder de artsen vindt men rijp en groen door elkaar. We roepen in herinnering dat de medische sector een gezelschap vormde waarin vele lieden van verschillend pluimage werkzaam waren. Op grond van het opleidingsniveau en de aanstelling is het mogelijk - we noemen slechts de meest in het oog vallende functies en beroepen - hoog- | |
[pagina 189]
| |
leraren in de geneeskunde, doctores medicinae, chirurgijns en barbiers, apothekers en, als speciale groep, pestdoktoren te onderscheiden, maar het blijft moeilijk een hiërarchie naar deskundigheid in pestzaken op te stellenGa naar eind32. De hoogst gekwalificeerden sloegen op het terrein van de pestbestrijding de plank soms even goed mis als hun minder hoog aangeschreven collega's. In het land van de pest is de hoogst geleerde niet meteen koning. Het verschil met de barbier of de kwakzalver op de kermis is waar het om pestbestrijding gaat soms betrekkelijk. Tevens is het moeilijk om de officiële geneeskunde van wat volksgeneeskunde genoemd wordt scherp te onderscheiden. Men kan zich natuurlijk afvragen of, naast de zorg voor de medemens, de zorg voor de eigen beurs ook niet meespeelde in de aanbevelingen om toch vooral dit of dat medicijn aan te schaffen. François de Creux, zichzelf presenterend als ‘een ongeleert man, een gemeen, slecht Borger’, was daarvan overtuigd en hekelde dokterspraktijken en -tarieven. In plaats van alle voorhanden medicijnen beval hij een goedkoop en eenvoudig middel aan: weegbree. Ter illustratie van zijn opvattingen over apothekers en artsen sneerde hij dat deze lieden wellicht geen Nederlands zouden verstaan; hij zou het middel dan ook ‘in 't Latijn op zijn Doctors stellen, ... dit om de swaermoedige eens te doen lachen’. Toch al een tegendraadse man, deze De Creux met zijn opvattingen dat het kwaad enkel en alleen in de nieren zatGa naar eind33. Zijn advies om weegbree te gebruiken wijkt overigens niet af van de onder artsen levende overtuiging dat bepaalde planten en bloemen geneeskrachtig waren. Dokter Van Beverwijck verwachtte bijvoorbeeld veel van goudsbloemen die zijns inziens niet alleen het hart versterken, maar ook een middel zijn tegen ‘alle Pestige ende Besmettelicke Koortsen’Ga naar eind34. Gekwalificeerde medici of niet, als er wat te verdienen valt, stromen de pestmeesters toe. Naar aanleiding van de epidemie in 1602 te Amsterdam merkt de Delftse arts Viverius op dat er van alle kanten vele lieden ‘als Aerenden naer een doot lichaem’ kwamen, die hun voordeel met de pest zochten. Wie er maar kwam, hij was welkom, als er maar hulp werd geboden, ‘al vercocht hy den bitteren ende pijnelicken doot’. Immers, de nood was groot en de helpers slechts met weinigenGa naar eind35. Behalve de medicijnen ter voorkoming en genezing bevatten de pestboekjes meer algemene adviezen en middelen tegen de ziekte. Wegvluchten van de besmettingshaarden stond hoog aangeschrevenGa naar eind36. Het min of meer tegenovergesteld advies kwam ook voor. In het bijzonder de vermogenden werd aangeraden hun zieken buiten de stad te brengen en in tuinhuizen op | |
[pagina 190]
| |
te bergenGa naar eind37. Het onderdrukken van emoties hebben wij ook al uitgebreid voor het voetlicht gehaaldGa naar eind38. Grote nadruk leggen medici op de noodzaak van een proper en sober leven. Zowel het schoonhouden van het huis, als persoonlijke hygiëne werden aanbevolen. Viverius ontleent aan Van Foreest de wonderlijke geschiedenis van een jong gehuwd paar, waarvan de man door een spinneweb besmet raakte. Zij hadden een huis gehuurd, waarin zes maanden eerder pestslachtoffers waren gevallen. Nu hadden zij het weliswaar schoon laten maken, maar een kastje dat in de schoorsteen of de schouw stond, was vergeten. Toen de man zijn hand in het kastje stak, viel er het web op. Op die plek ontstond een pestbuil. Zo werd de pestdood zijn lot. Onze dokter meende dat de schrik hem het meeste kwaad had gedaan, hoewel hij niet loochende dat het venijn in spinnewebben kon schuilen. Daarom doen de Hollandse vrouwtjes er zijns inziens goed aan hun huis goed schoon te maken, als zij er maar op toe zien dat ‘haere puntigheyd niet al te puntigh en zy, en haer (waer voor selfs de geleerde Hollander vreest) voor een ghebreck gherekent worde’. Maakt uw huis schoon, maar vergeet niet dat u eens zult moeten verhuizen, besluit hij. Zijn bedoeling was weliswaar om de lezer te laten lachen, maar hij was zeker niet de enige die reinheid in huis van belang vond. En wat het lichaam betreft: de onderwijzer-dichter Van Godewijck beval iedereen aan om zich 's ochtends bij het opstaan te wassen; én zijn handen met schoon water en azijn, voegde Van Beverwijck daaraan toeGa naar eind39. Veelvuldig werd gewaarschuwd tegen een Bourgondische levensstijlGa naar eind40: ‘Indien ghy sonder pest langhdurigh soeckt te leven,
Ghy moet nimmermeer tot slempen over-geven;
Want die te gulsigh drinckt, en al te dickmael brast,
Wort inder haest besmet en van de doot verrast’.
In het kader van een sober leven mag ook de goede raad om seksueel verkeer te vermijden worden geplaatstGa naar eind41. Op het terrein van de seksualiteit aangeland, maken we maar meteen melding van het praatje in Delft tijdens de epidemie van 1557/58 dat syfilis bescherming tegen de pest boodGa naar eind42. De nacht daarentegen kon men maar beter uit de weg gaanGa naar eind43: ‘En gaet niet uyt den huys (het sal u beter wesen)
Voor dat de Son een uyr is uyt haer koets geresen:
Des avonts vroegh in huys, indien je immers kont
Oock voor der sonnenstrael het is u me gesont’.
| |
[pagina 191]
| |
Realistischer achteraf bezien was het advies om gladde stoffen te dragen in plaats van wol of bont. Dat mag ook worden gezegd van de aanbeveling overleden pestlijders met kleren en al te kistenGa naar eind44. De opvatting dat pest besmettelijk is, vormde de achtergrond van tal van aanbevelingen. Deze waren weliswaar niet allemaal ter zake, maar in tegenstelling tot de adviezen op het terrein van medicijnen, behandeling van zweren, voedselconsumptie en al het andere zo juist genoemde fraais, blijkt in het licht van moderne kennis een aantal daarvan in beginsel een rol in de bestrijding van de pest te mogen worden toegeschreven. Welke aanbevelingen werden er nu, behalve op het gebied van kleding, gedaan om het besmettingsgevaar af te wenden? Om daarvan een indruk te geven volgt hier het eerder aangehaalde advies van een aantal medici aan de Staten van Holland uit juli 1664Ga naar eind45. Opgesteld tijdens de laatste epidemie die de Republiek trof, vinden we hierin als het ware de uitkomst van enkele eeuwen nadenken over de wegen van de pest. Wat het isoleren van besmette personen betreft, arme mensen moesten zo spoedig mogelijk naar openbare pesthuizen worden gebracht. De rijken moesten hun zieken buiten de stad brengen of op gescheiden plekken in hun eigen huis onderbrengen. Er werd aanbevolen buiten de steden ‘voor Persoonen van redelijke conditie’ (bedoelden zij een medische of sociale categorie?) barakken of hutten te maken, waarin bij het uitbreken van de pest de geïnfecteerden onmiddellijk konden worden opgenomen. Gezonde mensen uit besmette woningen dienden ervan te worden overtuigd hun huis een paar dagen te verlaten. Dan kon de boel worden gedesinfecteerd met behulp van ‘specifijcq parfum’. De toevoeging om ‘door nader ondersoeck tot 't gemeen voordeel te experimenteeren’ willen we binnen het kader van zoeken en tasten niet onvermeld laten. Naast desinfectering wordt er voor gepleit de wateren zoveel mogelijk te verversen, de straten schoon te maken, vuilnis op openbare plaatsen weg te laten halen en alle mogelijke viezigheid en in het bijzonder zeepsop te weren. Pestzieken moest worden verboden op en in publieke plaatsen, markten, kerken en winkels te komen; als het niet anders kon, dan wel met een witte stok of ander teken. Een dergelijk verbod zou ook moeten gelden voor mensen die hersteld waren (tot na zes weken), voor huisgenoten en allen die zich met de verzorging en de behandeling van de zieken bezighielden. Nog speciaal werd vermeld dat lieden uit besmette huizen die een beroep op de bedeling deden, voor hun aalmoezen hun buren of vrienden moesten sturen. Verder werd aangedrongen op allerlei maatregelen ter isolering van | |
[pagina 192]
| |
woningen en werkplaatsen. Aangeraden werd in de geïnfecteerde huizen allerlei kruiden e.d. te branden en te verdampen. Op deze huizen moest een P of ander pestherkenningsteken worden aangebracht. Huizen die besmet waren geweest, mochten pas na anderhalve maand en na desinfectering opnieuw worden betrokken. Deze zelfde termijn moest gelden voor verkoop of belening van daaruit afkomstige huisraad en kleren. Stro, veelvuldig voor bedden gebruikt, uit die huizen diende te worden verbrand. Het werd zaak geacht buren niet bij de stervende toe te laten en de pestdoden door speciaal aangestelde personen te laten begraven. Dan volgen een groot aantal begrafenisvoorschriften, waarvan sommige al eerder ter sprake geweest zijn. In telegramstijl: geen bloemversieringen e.d. op de kist aanbrengen; de kisten met pek waterdicht maken; geen graven tijdens de preek openmaken of open laten liggen; alleen naaste verwanten op het kerkhof of in de kerk toelaten; geen bijeenkomsten in de sterfhuizen houden; die huizen niet met lakens behangen; geen rouwmantels dragen; doden niet langer dan twee dagen boven de aarde houden; doden uit openbare pesthuizen buiten de stad begraven. Bekend klinkt ook het advies honden en katten uit besmette huizen te verwijderen of dood te slaan. Tenslotte adviseerden de artsen, teneinde de lucht in het algemeen te zuiveren, vaker grote vuren te ontsteken en pektonnen te branden, in het bijzonder op plaatsen waar besmetting het meest voorkwam, zoals kerkhoven, nieuw gegraven grachten en speciaal ‘ontrent die hoecken van de Steden, daar de Wint haren cours over deselve neemt’. Het advies werd door de Staten overgenomen en zou na te zijn gedrukt worden rondgestuurd. De uit de Staten gecommiteerde leden die dit vergaderpunt hadden moeten voorbereiden, merkten naar aanleiding van het door de professoren en doktoren aanbevolen experimenteren met desinfecteringsmiddelen op dat de geleerden hieraan meteen moesten gaan werken en de uitslag aan de autoriteiten bekend dienden te maken. Gezien deze adviezen rijst de vraag: werden de aanbevelingen nu ook in de praktijk gebracht? Die vraag is moeilijk te beantwoorden, maar het is zeker dat in elk geval de burgerlijke autoriteiten hebben geprobeerd een aantal maatregelen te effectueren. Dat geldt niet alleen voor de epidemieën uit de jaren zestig van de zeventiende eeuw, maar zover valt na te gaan heeft de overheid altijd en zeker na 1450 geprobeerd de pest een halt toe te roepen, hoofdzakelijk door middel van maatregelen die voortvloeiden uit de overtuiging dat de ziekte besmettelijk was. Als we alles wat over die maatregelen in het voorgaande is gezegd, bij | |
[pagina 193]
| |
elkaar zetten, ontstaat weliswaar een aardig beeld van het overheidsbeleid, maar verschillende facetten daarvan zijn nog onderbelicht gebleven. Voldoende reden om het optreden van de autoriteiten, inclusief de praktische uitwerking, expliciet voor het voetlicht te halen. |
|