De gave Gods
(1996)–Leo Noordegraaf, Gerrit Valk– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |
IV. Symphonie phantastique‘Die Pest ontsmettigh acht,
dïe moet nog gaan ter scholen’Ga naar eind1.
| |
1. Aards en bovenaardsTwee constateringen: in het jaar 1555 schrijft Jacobus Gherinus, ‘Licentiaet inder Medicijnen ende Chirurgijnen’, een ‘Excellent Tractaet om te verhue-den, preserveren, cureren ende (met Godts hulpe) te genesen de haestighe sieckte oft Peste’. Ruim veertig jaar later verschijnt er in Utrecht een tractaat tegen de pest, ‘dwelck is een excellente waerachtighe ende geapprobeerde Conste ofte Remedie teghen de selve siecte, soowel om een Huysghesin te preserveeren, als oock des noot zijnde te cureren ende helpen, behoudelijck de genade Godts’Ga naar eind2. Op welk spoor zetten deze titels ons? De hier aangebrachte cursivering wijst er op dat, evenals in het zoeken naar de oorzaken van de pestGa naar eind3, het aardse en het bovenaardse in de opvattingen van onze voorouders onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Althans in de hoofdstroom van de gedachtenvorming, want er zijn er altijd die vanuit het geloof dat uitsluitend God de verwekker van de pest is, de aardse middelen in de ziektebe-strijding nutteloos achten,ja zelfs - als zijnde Gode onwelgevallig - alle medicijnen en maatregelen (zeker de preventieve) afwijzen. In hoeverre deze opvatting door de calvinisering van de samenleving veld heeft gewonnen, valt echter moeilijk te zeggenGa naar eind4. Dat geldt (in aansluiting bij het zoeken naar de oorzaken) evenzeer voor de vraag of in dit verband van secularisering mag worden gesprokenGa naar eind5. Weliswaar krijgen we de indruk dat de aardse kant van het pestprobleem in de loop van de zeventiende eeuw meer nadruk krijgt en vanouds beproefde middelen als het gebed om genade in de aanbevelingen op de achtergrond raken, alsook verwijzingen naar Gods hulp soms als plichtpleging of dood-doener moeten worden beschouwd, maar anderzijds zijn er late bronnen waarin de religieuze oplossing van de pest breed wordt uitgemeten. In zijn in 1711 verschenen verhandeling over de pest neemt bijvoorbeeld de Leidse ‘Med. Doct: en Practizijn’ Gerard Goris een paragraaf met de veelzeggende titel ‘Van de Theologische Voorzorg’ opGa naar eind6. Zijn visie kan evengoed een eeuw eerder zijn verwoord: omdat de pest een boze ziekte is, die de Heer voor straf uit de hemel aan de sterveling heeft toegezonden, daarom kan | |
[pagina 180]
| |
[pagina 181]
| |
die aanval moeilijk worden afgewend of belet. De giftige pestpijlen kunnen ook moeilijk worden afgekeerd, omdat in deze goddelijke ziekte de menselijke hulpmiddelen meestal slapen en weinig of niets vermogen, tenzij ze door de gunst van de barmhartige God de verhoopte en zeer gewenste werking bereiken. Waar mag een mens op hopen? Omdat in de straffen en plagen van Gods hand diens rechtvaardigheid in het algemeen gepaard gaat met onmetelijke en ondoorgrondelijke barmhartigheid, zo moet men voor alle andere dingen van die allerhoogste medicijnmeester en allerbarmhartigste Samaritaan de voornaamste bijstand, hulp en herstel verwachten. Wat kan een mens doen? Door berouw en leedwezen aangedaan, moet men in veel vernedering in diepe ootmoed voor de toorn en gramschap van de Heer neerknielen en met innige en aandachtige gebeden, vasten en aalmoezen (!) diens rechtvaardige gramschap trachten te stillen, aldus Goris, die op dit stramien nog enkele bladzijden voortborduurt. Direkt hierna volgen paragrafen over de ‘Politijke of Burgelijke Verhoeding’ en de ‘Medicijnsche of Geneeskondige Voorhoede in 't gemeen, en van 't Vlugten’. Oplossingen die niet en die wel van deze wereld zijn, worden aldus door de schrijver, zonder dat hij hierin problemen ziet, uitvoerig gememoreerd. Goris' aandacht voor de godsdienstige kant van de zaak mag in elk geval niet als plichtpleging of dooddoener worden afgedaan. De vraag naar de secularisering is dus moeilijk te beantwoorden. Nogmaals, toch is onze indruk dat de aardse zijde van het probleem steeds meer aandacht krijgt, zonder dat de andere kant evenwel uit het zicht verdwijnt. Hoewel misschien minder uitgesproken of minder beklemtoond, er zijn geen bronnen waarin Gods hand onder de oorzaken en oplossingen ontbreekt, laat staan wordt ontkend. Om inzicht te krijgen in de geestesgesteldheid van het pesttijdvak blijft het van groot belang, ook waar het gaat om maatregelen en geneesmiddelen, het religieus perspectief van die tijd in ons verstaan van gedachten en handelingen in het verleden ten volle recht te doen. Als dit perspectief in de vele brochures en pamfletten van de spraakmakende gemeente, inclusief de talloze verordeningen van de overheden, niet ontbreekt, dan zullen ook velen in de anoniem gebleven massa's, zo niet allen, dergelijke gedachten hebben gekoesterd. Een glimp daarvan komt tot uitdrukking in de druk bezochte gebedsdiensten, georganiseerd om Gods genade af te smeken, en in de Maria- en heiligenverering, inclusief de speciale processies van vóór de Reformatie, waar het de katholieken betreft. In deze gedachtenwereld was ook ruimte voor opvattingen die nu, als | |
[pagina 182]
| |
pendant van de zogeheten volksgeneeskunde, als volksgeloof worden bestempeldGa naar eind7. Daartoe rekenen we de overtuiging dat schraapsel van stenen aan de ingang van de kerk of kerkzuilen een al dan niet preventieve geneeskrachtige werking voor ziekten als de pest kon hebben. Zo zijn de gleuven en krassen in de basementen van de eerste pilaren voor het orgel in de Grote Kerk van Naarden uitgeslepen. Het schraapsel werd in een zakje op de borst van een pestlijder gelegd. Dit middel moet vaak zijn beproefd. Ook in kerken te Bergen, Enkhuizen en Oosterblokker zijn dergelijke diepingekerfde gleuven te vinden. Hoe oud deze gewoonte is, valt niet vast te stellen en ook niet wanneer zij is verdwenen. In elk geval overleefde zij de Reformatie, waarvan de Hervormde kerk van Middenbeemster getuigtGa naar eind8. Een dergelijk geloof deed ook de ronde over de steen in de deurpost van het St. Jansgasthuis in Hoorn. Mensen die nog geen pest hadden opgelopen, konden besmetting vermijden door langs deze steen te strijken. Het feit dat de steen geheel is uitgesleten, wijst op een eens levend geloofGa naar eind9. Er waren meer levenloze voorwerpen waaraan bovenaardse krachten werden toegeschreven. Rembrandt was aan het einde van de jaren dertig van de zeventiende eeuw bezig met magische koperen pestverdrijvers. In zijn werk figureert op verschillende plaatsen de koperen slang die het volk Israël van de pest moest bevrijdenGa naar eind10. Ook de aanbeveling om gouden ringen te dragen met daarin edelstenen ‘als robijnen, karbonkels, saphieren en iacinthen’ en dat zowel binnens- als buitenhuis, mag hier niet onvermeld blijvenGa naar eind11. Een eigen plaats in het volksgeloof neemt de overtuiging in dat bepaalde plaatsen door de pest werden gemeden. De abdij van Egmond was, naar het oude volksverhaal wilde, altijd immuun geweest. Toen Gods gave in 1516 de abdij toch bezocht, was de slag dan ook des te zwaarder. Vanuit ons hedendaags gezichtspunt zouden we vrijwaring van pest in de eerste plaats toeschrijven aan het isolement van kloostergemeenschappenGa naar eind12, maar in het wereldbeeld van de middeleeuwen en vroegmoderne tijd wordt deze immuniteit vanuit een religieus en, zo men wil, magisch perspectief begrepen: niet zozeer het feit dat de pest toesloeg, maar dat zij juist op deze ‘gewijde plaats’ slachtoffers koos, moet de gemoederen hebben beroerd. De feitelijke toedracht zal daarbij voor extra emoties hebben gezorgd. In zijn voortzetting van de kloosterkroniek vertelt Balduinus dat de monnik Hendrik van Leuven uit zijn abdij Vlierbeek in België omwille van de strengere observantie opname in Egmond had gevraagd en gekregen. De leer was echter sterker dan het leven en na enige tijd dwong hij de abt verlof af. Nadat hij het klooster enige maanden had verlaten, raakte hij met pest besmet en | |
[pagina 183]
| |
keerde terug, zonder evenwel iemand in te lichten. Opzet of niet, na contacten niet andere kloosterlingen kon de besmetting zich verspreiden en zijn dood op 11 juli 1516 luidde het einde in voor acht koormonniken en drie lekenbroedersGa naar eind13. Zowel vanuit ons modern interpretatiekader als de toenmalige belevingswereld is het, ongeacht het waarheidsgehalte, een tekenend verhaal. De religieuze en magische dimensie blijft het gehele pesttijdvak een tastbare realiteit in denken en handelen. Dat sloot echter niet uit dat, naast deze transcendente vraag naar oorzaken en oplossingen van de pest, het pestprobleem meer en meer een aardse dimensie kreeg. Dat pest een straf van God was, werd niet ontkend, maar de opvatting dat zij desondanks met aardse middelen mocht worden bestreden, won veld. Sommigen gingen, zoals vermeldGa naar eind14, nog een stap verder en onderscheidden naast de bovennatuurlijke een natuurlijke oorzaak of oorzaken van de ziekte. Daarmee werd de pest nog duidelijker een probleem van deze wereld, dat dientengevolge ook met menselijke middelen mocht en kon worden aangepakt. Weliswaar moesten we constateren dat in het denken over de relatie tussen ‘natuur’ en ‘bovennatuur’ de consistentie van de nieuwe ideeën vraagtekens oproept, maar dit laat onverlet dat met een dergelijke secularisering de weg volledig vrij kwam om medicijnen te zoeken en maatregelen van menselijke maat te nemen. Uiteraard ontbrak ook in de middeleeuwen, zeker in de medische literatuur, niet het besef dat ziekten tevens een natuurlijke oorzaak konden hebben en derhalve met natuurlijke middelen bestreden konden wordenGa naar eind15. De greep van religie en magie op de geneeskunde was echter ongetwijfeld groter. In samenhang met de ontgoddelijking van de wereld in het algemeen en de pestoorzaken in het bijzonder, traden in de vroegmoderne tijd aardse middelen meer op de voorgrond. De balans sloeg met het calviniserings-proces mogelijk als remmend element langzaam door in de richting van de totale verwereldlijking van ziekte en gezondheid in de moderne West-europese geschiedenisGa naar eind16. Deze ontwikkeling wordt zichtbaar in de groeiende stroom van publicaties over de pest waarin voorkomen en genezen met behulp van aardse middelen steeds centraler komen te staan. Hoe vaak in de aanbevelingen de plank ook werd misgeslagen, voor de uiteindelijke oplossing van het pestvraagstuk is deze geleidelijke wending van het gezicht naar de wereld essentieel geweest. Het bovenstaande wordt treffend geïllustreerd door het begin van de brochure Nutte en noodige Middelen voor de Pest uit 1655: ‘De zeer schadelijke, | |
[pagina 184]
| |
[pagina 185]
| |
schrikkelijke, besmettelijke en alder-verderffelijkste ziekte der Peste... is met geen beter en bequamer middel te weeren en af te keeren, dan zich met onzen vertoornden hemelschen Vader te verzoenen, voor hem met hartelijk berouw en leet-weezen van onze veelvoudige zonden en gruwelen te voet vallen, en hem ootmoedigh bidden en smeeken, dat hy zyn vergramde handt en scherpe straffe, die wy duyzentmaalen veroorzaakt hebben, Vaderlijck en meer dan Vaderlijck wil van ons afwenden, en als een eenigen rechten Arts en Geneesmeester, ons van deze vreesselijke ziekte wil geneezen en vry maaken. Doch, alzoo den goeden Godt, neffens dit middel, mede de natuurelijcke middelen gelieft gebruyckt te hebben, (als daar toegeschaapen zijnde) en voorneemlijk, door dezelve, sijne genaade ons gelieft toe te zenden; zo moeten wy ook, neffens dit Hooft-middel, de natuurelijke geschaape middelen in 't werk stellen, en sijne genade daar door ontvangen. En daar toe zal alhier mijn wit en oogemerk strekken, te weeten, om de voorneemste en bequaamste natuurlijke middelen, die den gezonden tot bevrydinge en verhoedinge van de Peste dienen, aan mijn Stadt en Landt-genooten bekent te maaken’. Hierop volgt een aantal bladzijden waarin een zeer grote hoeveelheid ‘aardse’ adviezen wordt gegeven. Aan het eind keert het religieus perspectief weer terug, maar opnieuw direkt in relatie tot de gedane aanbevelingen: ‘Hier hebt gy nu veele en verscheyde soorten van remedien, die door Godts genade, veele Persoonen, in tijdt van Peste, gepreserveert hebben; de goede God, die alle plaagen en on-heylen keeren kan, gelieve de straalen sijner genade op onze doodelijke wonden te doen neder-daalen, en de middelen, daar toe geschapen, moet sijne hulpe te bekrachtigen; op dat wy Hem hier en hier naer eeuwig mogen danken: Amen’Ga naar eind17. |
|